PVH 8e jaargang – 2001 nr. 4, p. 125-129

Door Dr. Th.A.M. van der Horst
voormalig secretaris en voorzitter van de JPV

Op 9 en 10 april 2001 vond in de Eerste Kamer de mon delinge behandeling
plaats van het ontwerp van Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek
en hulp bij ze Heeft dat bijzondere gezichtspunten opgeleverd? Een diepgaande
gedachtenwisseling over de morele toelaatbaarheid van een wet die het
aan bepaalde personen toestaat om straffeloos bepaalde andere personen
te doden? Een gedegen discussie over de vraag of en in hoeverre de wetgever
gebonden is aan onafhankelijk van hemzeif geldende normen? Een kritische
beschouwing van de juridische gebreken van het wetsontwerp die het tot
een kreupel werkstuk maken? In het geheel niet. De meerderheid zag haar
kans schoon om ons rechtsstelsel te verrjken met een vorm van gelegaliseerde
euthanasie en die kans heeft zij gretig uitgebuit. Natuurlijk moest
er nog wel een “debat” worden gehouden, maar doordat de
uitkomst van tevoren al vaststond, heeft dat niet meer opgeleverd dan
enkel een herhaling van reeds lang bekende standpunten. Dat neemt niet
weg dat er toch nog wel wat incidentele opmer kingen zijn gemaakt die
om uiteenlopende redenen de moeite van het onthouden waard zijn. Ondanks
de totstandkoming van de euthanasiewet gaat de euthanasiediscussie immers
ver der! Vandaar hieronder een aantal losse citaten uit de betreffende
Handelingen van de Eerste Kamer. Achter ieder citaat is het nummer vermeld
van de pagina waar men het kan vinden.

1. Bovenwettelijk rechtsgoed

De heer Holdijk (SGP):
De artikelen 293 en 294 hebben wij te danken aan de strafwetgever van
1881. “Hoe heeft die levensberoving op verzoek beschouwd? Men
meende destijds dat er in feite sprake was van moord, maar dat strafverlichting
ten opzichte van moord op z’n plaats was. Daarachter stak de opvatting
dat het menselijk leven een voor- of bovenwettelijk rechtsgoed is.
Men zag het als preëxistent ten opzichte van menselijke rechtsregels.” (26-1250)

2. Bevoegdheid van de wetgever

De heer Dees (VVD):
“Te vaak horen we nog (…) de onjuiste vraagstelling dat
politici (…) moeten kiezen vóór of tegen euthanasie. Daar gaat het
echter niet om.
Wel gaat het om de vraag of de wetgever eigen authentieke opvattingen
van mensen over hun leven en dood respecteert. Als lid van de Eerste
Kamer zou ik persoonlijk, op grond van mijn eigen levensbeschouwing,
tegen euthanasie kunnen zijn. Maar als dat het geval zou zijn, heb ik
dan het morele recht om in deze diepste vragen over het einde van het
leven een ander de wet voor te schrijven? Die vraag wordt door mijn
fractie ontkennend beantwoord.” (26-1240)

3. Absolute normen

De heer Holdijk (SGP):
Wanneer wij het wetsvoorstel beschouwen, zien wij daarin een verschuiving
richting zelfbeschikking ten koste van de verantwoordelijkheid van de
overheid voor de samenleving als geheel. Wij menen dat de fundamentele
waarde, ook van het gebrekkige en aftakelende leven, en het publieke
belang van de bescherming van dit leven voor iedere wetgever in alle
tijden voorop dienen te blijven staan. Men kan de vraag stellen of
er absolute normen zijn. Dit is voor ons een van die absolute normen.
Als de individuele mens en zijn belangen bepalend worden voor de wetgeving,
zal op den duur de grondslag van de gemeenschap worden ondergraven en
de beschermwaardigheid van het leven bedreigd worden. De regering onderschat
naar ons inzicht de machten die het leven van mens en dier bedreigen.” (26-1250)

4. De basis van de publieke moraal

De heer Schuurman (ChristenUnie):
“In zekere zin wil men zichzelf bevrijden van de angst voor de dood.
Daarvoor heeft men hulp nodig: euthanasie of hulp bij zelfdoding. Daarom
zien velen in het gebod “gij zult niet doden” niet meer
een goddelijk gebod dat evenals andere geboden goed is voor leven en
samenleven. In allerlei opzichten merken wij daardoor in wetgeving –
niet alleen in het voorliggende wetsvoorstel
– dat de basis van de publieke moraal steeds smaller wordt. Ik vraag het
kabinet of die versmalling maar kan doorgaan. Wat heeft de overheid
dan ten slotte nog aan publieke waarden en normen uit te dragen en als
basis te nemen voor wetgeving?” (26-1225)
“Met het voorliggend wetsvoorstel wordt, en dat is misschien nog
wel het ergste dat ons kan overkomen, de medische zorg meer en meer
in het spoor getrokken van hetgeen altijd ongeoorloofd is geweest.” (26-1229)

5. Oorzaak van het ontstaan van de euthanasiediscussie

De heer Kohnstamm (D66):
“Voor mijn fractie staat het daarenboven vast dat de discussie
rond euthanasie en hulp bij zelfdoding in hoge mate is ontstaan door
de, op onderdelen zeker toe te juichen, vooruitgang op het gebied van hygiëne
en geneeskunst. Die heeft er immers toe bijgedragen dat mensen steeds
ouder worden. De keerzijde van die medaille is evenwel dat mensen het
risico lopen een steeds groter aantal jaren van hun leven ziek en stervende
te zijn.” (26-1221)

Mevrouw De Wolf (GroenLinks):
“De ontwikkelingen in de medische wetenschap (…) hebben de overlevingskansen
verveelvoudigd, maar heb ben het ook mogelijk gemaakt dat mensen in
leven blijven tot ver over de grens van wat zij zelf nog als aanvaardbaar
zien. De stervenswens is langer geworden. Legio zijn de gevallen waarin
herstel van ernstige kwalen uitblijft, het lijden uitzichtloos is, maar
ook de dood op zich laat wachten.” (26-1231)

De heer Dees (VVD):
“Door de ontwikkeling van de medische technologie duurt sterven langer.
Het sterven is daardoor steeds meer een niet te verwaarlozen onderdeel
van het leven en van het menselijk handelen geworden.” (26-1244)

Minister Borst-Eilers:
“Door de vooruitgang van de techniek wordt het leven vaak verlengd
ver voorbij het moment dat een patiënt zelf wenselijk acht.” (27-1264)

6. Euthanasie geen normaal medisch handelen – dus geen
medische exceptie

De heer Dees (VVD):
Euthanasie is geen “normaal medisch handelen”. Zouden we
dat wel vinden, dan hadden wij ons in het verleden zeker geschaard achter
betogen van eminente strafrecht-deskundigen als Enschedé, Langemeijer
en Van Veen, dat euthanasie geen wetgeving nodig heeft en kan worden
overgelaten aan de medische professie en de repressieve werking van
het medisch tuchtrecht. Wij delen deze leer van de “medische exceptie” beslist
niet, omdat naar onze mening niet de individuele arts, maar de wetgever
namens de samenleving algemeen geldende materiële en procedurele
normen dient te formuleren.” (26-1238/1239)

De heer Holdijk (SGP):
“Volgens pagina 18 van de memorie van antwoord is levensbeëindiging
een medische handeling omdat deze behoort tot het deskundigheidsterrein
van de arts, maar er is geen sprake van normaal medisch handelen, waarop
Afdeling 5 Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toe passing is, want
de intentie is om te doden, zo lezen wij. Dit is en blijft een merkwaardige
constructie met merkwaardige gevolgen. Immers, zou het om een normale
medische handeling gaan, dan zou de medische exceptie toepassing kunnen
vinden. Zou het om niet-medisch handelen gaan, dan zou iedere arts zich
aan deze handeling kunnen en zelfs moeten onttrekken en zou het kenbaar
maken van gewetensbezwaren overbodig zijn.” (26-125 1)

7. Euthanasie moet soms kunnen

Mevrouw Timmerman-Buck (CDA):
“Er is géén plicht tot ondraaglijk en uitzichtloos lijden.
Ja, er zijn situaties waarin aan een verzoek om euthanasie gehoor moet
kunnen worden gegeven zonder dat de arts daarvoor wordt vervolgd.” (26-1212;
zie ook 27-1277)

De heer Ruers (SP):
“De SP heeft niet het standpunt dat euthanasie nooit mogelijk zou moeten
zijn, (…). (26-1245)

8. Onherstelbaarheid van vergissingen

De heer Schuurman (ChristenUnie):
“Terecht is één van de argumenten tegen de doodstraf
dat vergissingen later niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt. Hier
liggen vergissingen vanwege de kwetsbare positie van hen die ernstig ziek zijn
zeer voor de hand.” (26-1230)

9. Het feit is niet strafbaar

Minister Korthals:
Volgens de regeling van dit wetsvoorstel kan de arts die zorgvuldige
euthanasie toepast, een beroep doen op de bijzondere strafuitsluitingsgrond. “Die
bijzondere strafuitsluitingsgrond houdt een rechtvaardigingsgrond in.
Daardoor is (…) het feit niet strafbaar. Als het feit niet strafbaar
is, dan kan er juridisch ook geen sprake zijn van medeplichtigheid.” (27-1262)

“De toename van de rechtszekerheid is daarin gelegen dat in het wetsvoorstel
de strafbaarheid van euthanasie als zodanig komt te vervallen als aan
de zorgvuldigheidseisen en de meldingsplicht is voldaan.” (27-1289)

10. De arts is niet strafbaar

Minister Borst-Eilers:
“Vandaag spreken wij over het wetsvoorstel waarin onder meer wordt
geregeld dat een arts, wanneer hij aan een verzoek van een zeer ernstig
zieke patiënt om het leven te beëindigen voldoet,
niet strafbaar is als hij meldt dat hij dat heeft gedaan en daarbij
de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen.” (27-1263)

11. Geen recht op euthanasie

Minister Borst-Eilers:
“In deze inleiding wil ik ook zeggen dat ik eraan hecht dat wij er allemaal
van overtuigd zijn dat een arts nooit verplicht is om euthanasie toe
te passen en dat een patiënt geen recht heeft op euthanasie.” (27-1263)

Minister Korthals:
Er is geen recht op euthanasie via de civiele invalshoek. “Ten
eerste benadruk ik dat de arts geen plicht heeft om mee te werken aan
toepassing van euthanasie. Ten tweede is civielrechtelijk van belang
dat een overeenkomst met een dergelijke strekking in strijd zou zijn
met de Openbare orde dan wel de goede zeden. Om die reden zou de overeenkomst
nietig zijn. Ik meen uit mijn hoofd te weten dat dit in artikel 40,
derde lid, van het Burgerlijk Wetboek staat.” (27-1289)
“Dit wetsvoorstel zou het de arts en de patiënt heel gemakkelijk
maken als het een individueel recht op euthanasie zou scheppen. Niet
dus. Ook schept het geen verplichting voor de arts om euthanasie toe
te passen als hem dat wordt gevraagd.” (27-1291)

12. Het begrip “patiënt”

Mevrouw Le Poole (PvdA):
“In deze Kamer is door alle fracties geprobeerd duidelijkheid te krijgen
over de vraag wie ‘patiënt’ is in de zin van de wet.
Wij begrijpen de antwoorden van de regering zo, dat de patiënt
de verzoeker is.” (26-1236)
Minister Borst-Eilers:
Wij “onderschrijven de door mevrouw Le Poole gegeven omschrijving.” (27-1271)

13. Toepassing zorgvuldigheidseisen

Minister Korthals:
“De zorgvuldigheidseisen moeten zonder meer worden toegepast. Alleen
in hoogst uitzonderlijke gevallen kan een onvolkomenheid in de uitvoering
van de zorgvuldigheidsnorm geaccepteerd worden.” (27-1262)
“Daar zijn de toetsingscommissies van op de hoogte gesteld. Overigens
moet het uiteraard tot een minimum worden beperkt.” (27-1290)

14. Ondraaglijk lijden

Minister Borst-Eilers:
“Er wordt terecht veel waarde gehecht aan een goede pijnbestrjding.
Het is daarom van belang om te onder strepen dat ondraaglijk lijden
ook kan voortkomen uit tal van andere symptomen, zoals onbehandelbaar braken
bij sommige patiënten in een eindstadium, ernstige benauwdheid,
beginnende verstikking, en soms samen hangend met deze symptomen, steeds
verdergaande ontluistering omdat de patiënt ziet dat een waardig
sterven niet meer mogelijk zal zijn. Dit betekent dat effectieve pijnbestrjding
niet altijd in staat is om ondraaglijk lijden te verlichten. Ook de
beste palliatieve zorg kan niet alle euthanasieverzoeken voorkomen.” (27-1264)

15. Palliatieve zorg

Minister Borst-Eilers:
“Nu kan het zijn dat de patiënt aangeeft dat hij (…) palliatieve
zorg niet (…) wil. Als een arts echter van mening is dat er nog duidelijk
mogelijkheden zijn om dat lijden draaglijk te maken en de patiënt
weigert die mogelijkheden, dan vind ik dat de arts dat niet moet beschouwen
als een reden om dan maar tot levensbeëindiging over te gaan. (…)
Hij moet de patiënt dan echt duidelijk maken dat er een mogelijkheid
is om op een draaglijke manier nog verder te gaan, misschien niet tot
het einde maar in ieder geval voorlopig, en hem zeggen dat, als hij
dat niet wil, het niet zijn taak is om maar tot euthanasie over te gaan
en de patiënt dus kiest voor een voortzetting van het lijden.” (27-1267)

16. Lijden aan leven

De heer Kohnstanim (D66):
“Zonder daar dus een uitspraak over te doen (…) meent mijn fractie
dat lijden aan leven pur sang, buiten iedere medische setting, in redelijkheid
niet geacht kan worden te vallen onder de termen van deze wet.” (26-1222)
“Over dat vraagstuk lijden aan leven zullen allerlei ingewikkelde vragen
en argumenten voor en tegen eerst rus tig op een rij gezet moeten worden,
bijvoorbeeld de vraag, om maar eens iets heel praktisch te noemen, of
daartoe de monopoliepositie van de arts bij het voor schrijven van farmaceutische
middelen moet worden doorbroken.” (26-1222)

17. Levensmoeheid

Minister Korthals:
Levensmoeheid valt niet onder de werking van dit wetsvoorstel. “Dat
is een gegeven waarmee in de rechtspraktijk rekening zal worden gehouden.” (27-1262)

18. Levenskwaliteit

Minister Borst-Eilers:
“Bij de neonatologie doet zich af en toe helaas de vraag voor of het
niet in het belang is van de levenskwaliteit van een kind dat bijvoorbeeld
maar een heel beperkte levensverwachting heeft, om het leven voortijdig te
beëindigen.” (27-1271)

19. Uitvoering van euthanasie

“De verpleegkundige mag wel voorbereidende handelingen uitvoeren,
zoals het klaarzetten van een infuus. Het inspuiten van het euthanaticum
in de infuusvloeistof moet echter absoluut door de arts worden uitgevoerd,
want deze handeling behoort tot de uitvoering van de euthanasie.
Wanneer in plaats van een infuus een injectie wordt gegeven,
behoort ook het vullen van de injectie spuit tot de verantwoordelijkheid
van de arts. Die is daarvoor dan ook volledig verantwoordelijk.” (27-1269)

20. Gewetensbezwaren Minister Borst-Eilers:

“Uit de jurisprudentie en uit de beroepsstandaard blijkt duidelijk
dat niemand verplicht is mee te werken aan een medische handeling of
ingreep, waar hij of zij gewetensbezwaren tegen heeft. In de praktijk
gaat het om abortus (…), in-vitrofertilisatie, operaties bij transseksualiteit,
euthanasie en hulp bij zelfdoding. Het is een algemeen erkend en vast gegeven in
de gezondheidszorg dat iemand die op grond van zijn geweten bepaalde handelingen niet kan
uitvoeren, dit kenbaar moet maken.” (27-1270)

21. Het op afstand zetten van het Openbaar Ministerie

Mevrouw Le Poole (PvdA):
“Al het misbaar – als ik het maar zo oneerbiedig mag zeggen – omtrent
het op afstand zetten van het OM komt ons (…) contra-productief voor.Wij
moeten niet uit het oog verliezen (…) dat er in de laatste decennia door
het OM maar zelden vervolgd is, ook in gevallen waar niet aan alle eisen was
voldaan.” (26-1237)

22. Toezicht op de toetsingscommissies

Minister Borst-Eilers:
“Er is formeel geen sprake van een directe hiërarchische relatie
(tussen inspectie en toetsingscommissies), maar de Gezondheidswet
kent wel een algemene toezichtsbepaling voor de inspectie
gezondheidszorg. Die inspectie kan zich dus te allen tijde bezighouden
met de staat van de volksgezondheid en daartoe behoort ook het functioneren
van de toetsingscommissies. Meer direct kan de inspectie zich op de hoogte
stellen, hoe de commissies werken aan de hand van
de verslagen die vanwege het niet positieve oordeel aan die inspectie
worden toegestuurd. Een tweede ijkpunt is het jaarverslag.
(…) Ook wij kunnen ons via de jaarverslagen een oordeel vormen. Dat
geldt ook voor de beide Kamers der Staten-Generaal. Misschien
is het goed nog eens te benadruk ken dat deze commissies
niet bestaan uit groepjes vrijwilligers, het zijn door de Staat benoemde
organen op wettelijke basis. Dat betekent dus ook dat wij als ministers
daarop toezicht kunnen en moeten houden. (27-1292/1293)

23. Het aantal meldingen

De heer Ruers (SP):
“De cijfers van de afgelopen twee jaren zijn op zijn minst een aanwijzing
dat het niet goed gaat met het aantal meldingen. Dit zou de regering
toch moeten wakker schrikken. Deze ontwikkeling van teruglopend aantal meldingen
is voor ons in ieder geval een extra argument om op dit moment te pleiten
voor terughoudendheid en bezinning.” (26-1245)

Minister Korthals:
“Een van de gevolgen van dit wetsvoorstel kan zijn (…) dat de artsen
meer zullen melden wanneer zij euthanasie toepassen. Ik ga er ook van
uit dat (…), als dit wetsvoor stel wet is, men inderdaad zal melden.
Zo niet, dan zal ik met het openbaar ministerie contact opnemen om daadwerkelijk
op te treden in die gevallen waarvan bekend wordt dat men het toepassen
van euthanasie niet meldt. Dit zal waarschijnlijk de melding ook bevorderen.” (27-1261)
“Waar het ons om gaat, is dat voor artsen zonneklaar is dat levensbeëindigend
handelen altijd gemeld moet worden.Wat dat betreft is het streven op
100% gericht.” (27-1289)

24. Het meldingsprobleem wordt niet opgelost

De heer Holdijk (SGP):
“Getoetst worden door en verantwoording afleggen aan een commissie, waarin
weliswaar geen enkele principiële tegenstander van euthanasie zitting heeft,
maar die niet enkel uit collega-artsen bestaat, ligt voor velen nog steeds
uiterst gevoelig. Welke nieuwe wetgeving er ook komt, het meldingsprobleem
in zaken waar iets fundamenteels op aan te merken is, wordt daardoor niet opgelost.”
(26-125 1)

25. Valse overlijdensverklaringen

De heer Holdijk (SGP):
De regering weigert “steekproefsgewijs onderzoek naar het euvel van valse
overlijdensverldaringen te laten doen.” (26-1251)

26. Verdere ontwikkelingen

Mevrouw Le Poole (PvdA):
“Mijn fractie is blij dat de regering het ermee eens is dat het niet
de bedoeling is, een verdere rechtsontwikkeling aan de hand van nieuwe casusposities
in de weg te staan.” (26-1238)

Mevrouw De Wolf (GroenLinks):
“Ik waag mij (…) aan de voorspelling dat wij gaan naar een systeem
van toetsing vooraf of wij het willen of niet. (…) De toetsing vooraf
zal steeds meer centraal komen te staan. Over een aantal jaren zullen
wij misschien verbaasd terugkijken op dit debat over de rol van de toetsingscommissie.”
(27-1282)

Minister Borst-Eilers:
“Toetsing vooraf zal een grotere rol gaan spelen. Daar ben ik ook blij
om, want toetsing vooraf zal de kwaliteit van de besluitvorming van de
artsen verbeteren. (…) Ik zie echter nog niet dat de tijd nabij is, waarin
de verantwoording achteraf niet meer nodig is. Afschaffing daar van zou een
zeer wezenlijke stap zijn die wij op dit moment echt niet verantwoord vinden,
zeker niet zolang er nog geen sprake is van 100% melding.” (27-1293)

27. Duurzaamheid van de regeling

De heer Schuurman (ChristenUnie):
Het “voorliggend wetsvoorstel wil uitvoering van euthanasie en hulp
bij zelfdoding buiten het normale strafrecht houden. Het openbaar ministerie
en de rechter hebben onder bepaalde voorwaarden er niets meer over te
zeggen. Ik acht het niet uitgesloten dat in een volgend regeerakkoord
daarop teruggekomen moet worden.” (26-1231)