INLEIDING

Op 18 oktober 2011 deed het Europees Hof van Justitie een bijzondere uitspraak ten aanzien van het gebruik van embryo’s (‘Embryo-zaak’).1 Er werd bepaald dat er geen octrooi mag worden gevestigd op het gebruik van menselijke embryo’s voor industriële en commerciële doeleinden. Het hof bepaalde eveneens dat elke bevruchte eicel als menselijk embryo moet worden beschouwd. Op de uitspraak werd verheugd gereageerd door pro-life organisaties. De vraag is echter in hoeverre deze uitspraak werkelijk een bijdrage kan leveren aan de bescherming van het ongeboren leven. Voor de beantwoording van deze vraag heb ik gekeken naar mogelijke juridische gevolgen voor relevante Nederlandse wetgeving. Tevens bespreek ik enige overwegingen van ethische aard.

OCTROOIEERBAARHEID

Wat betreft het vestigen van octrooien op embryo´s of uitvindingen die daar gebruik van maken, kan ik kort zijn. De Rijkswet houdende regels met betrekking tot octrooien (‘Octrooiwet’)2 is namelijk in overeenstemming met de uitspraak. Deze wet bepaalt dat het gebruik van menselijke embryo´s niet vatbaar is voor octrooi (artikel 3 lid 2 sub c). Dat geldt tevens voor het menselijk lichaam “in de verschillende stadia van zijn vorming en zijn ontwikkeling” (artikel 3 lid 1 sub b). Voor de Octrooiwet heeft de uitspraak dus geen gevolgen.

EMBRYONAAL ONDERZOEK

Handelingen met embryo´s en foetussen zijn in Nederland toegestaan op grond van de Wet houdende regels inzake handelingen met geslachtscellen en embryo’s (‘Embryowet’).3 Onderzoek is toegestaan met het oog op het vinden van nieuwe inzichten in de medische wetenschap,4 onderzoeks- of behandelingsmethoden, gericht op het tot stand brengen van zwangerschap en de geboorte van een gezond kind5 en nieuwe inzichten op het gebied van de geneeskunst betreffende ongeboren en pasgeboren kinderen of omtrent de voltooiing van zwangerschappen.6
Doch op grond van de Octrooiwet zijn deze onderzoeken dus niet octrooieerbaar zodra er embryo´s worden gebruikt. En zolang dat niet gebeurt, zijn de onderzoeken niet in strijd met de uitspraak. Die ziet tenslotte op het al dan niet vestigen van een octrooi op een embryo of een uitvinding die van embryo´s gebruik maakt. Het gaat het gebruik van embryo’s bij onderzoek niet tegen. Vanuit een juridisch perspectief zal de uitspraak dus niets veranderen aan de huidige wetgeving en praktijk in Nederland ten aanzien van het gebruik van embryo’s bij wetenschappelijk onderzoek.

GEVOLGEN

Nu de conclusie is dat er geen directe juridische gevolgen zijn voor de Nederlandse wetgeving en onderzoekspraktijk met embryo’s, kan men zich afvragen wat voor gevolgen de uitspraak dan wel heeft. Zoals ook al in de vorige editie van dit blad werd geschreven,7 biedt deze uitspraak een steun in de rug in de strijd voor het ongeboren menselijk leven. Op welke manier dat vorm krijgt, moet de tijd uitwijzen. Het is in ieder geval wel belangrijk dat het Hof heeft bepaald dat een bevruchte eicel menselijk leven is. Enige discussie daarover wordt door het Hof daardoor afgekapt.
Verder zal het in ieder geval een belemmering zijn voor (de commerciële praktijken rondom) onderzoek met embryo´s of uitvindingen die van embryo’s gebruik maken. Zo bestaat de angst dat de uitspraak dit soort onderzoeken zal afremmen en dat de bereidheid om te investeren in deze onderzoeken zal afnemen. Echter, tegelijkertijd wordt er van uitgegaan dat daar wel een oplossing voor wordt gevonden.8

DUBBELE MORAAL

Wat wel opvalt is de merkwaardige dubbele moraal die er heerst in zowel Europese als Nederlandse wetgeving ten aanzien van het menselijk leven. Zo zegt overweging 16 van de Richtlijn 98/44/EG,9 welke centraal staat in de Embryo-zaak, dat het octrooirecht moet worden toegepast “onder naleving van de fundamentele beginselen ter garantie van de waardigheid en integriteit van de mens (…)”. Het legt vervolgens nadruk op het beginsel dat zegt dat het menselijk lichaam in alle stadia van zijn vorming en ontwikkeling niet octrooieerbaar is.
Zie ook overweging 38 van de Richtlijn, waarin staat “dat werkwijzen waarvan de toepassing strijdig is met de menselijke waardigheid (…) vanzelfsprekend eveneens van octrooiering zijn uitgesloten.” Het Hof concludeert daarom dat het begrip “menselijk embryo”,10 zoals genoemd in de richtlijn, dan ook ruim moet worden opgevat. En niet onbelangrijk, het Hof heeft bepaald dat elke menselijke eicel, zodra deze is bevrucht, een menselijk embryo is.11 Het is dus duidelijk dat er een zekere waardigheid wordt toegekend aan het menselijk leven, ook in de beginfase.
Ook volgens de Nederlandse Octrooiwet behoren embryo’s geen commerciële koopwaar te zijn, daar dit in strijd is met de goede zeden.12 Dit zegt iets over hoe deze wetgever tegenover het begin van het menselijk leven aankijkt. Blijkbaar ziet ook zij het als iets met een bijzondere waardigheid dat in bepaalde mate beschermd dient te worden.
Echter, deze wetgevers, de Nederlandse en Europese, staan toe dat datgene dat ze blijkbaar waardevol en beschermingswaardig achten in de ene situatie, wordt vernietigd in het kader van een andere. Te weten bij wetenschappelijk onderzoek en abortus. Geldt de menselijke waardigheid dan alleen ten aanzien van commerciële exploitatie?
Wellicht kan misschien met deze uitspraak in de hand een moreel appel worden gedaan op de overheid; door aan te tonen dat de moraal ten aanzien van het ongeboren leven niet consequent is.

CONCLUSIE

Dat de Embryo-zaak voor beroering heeft gezorgd, mag duidelijk zijn. Pro-life organisaties zien er winst in, de onderzoekswereld die gebruik maakt van embryo’s belemmeringen voor vooruitgang.
Het is eveneens duidelijk dat de uitspraak puur ziet op de mogelijkheid van het vestigen van een octrooi. Het verbiedt geenszins het gebruik van embryo’s in onderzoek in het algemeen. De Europese rechter wil slechts commerciële exploitatie van een menselijk embryo uitsluiten. Indien dat niet het geval is bij een onderzoek, kan deze dus gewoon doorgang vinden. De Nederlandse wetgeving is hiermee in overeenstemming; de Octrooiwet verbiedt het vestigen van een octrooi op het gebruik van menselijk embryo en het menselijk lichaam in de verschillende stadia van zijn vorming en zijn ontwikkeling. De onderzoeken die op grond van de Embryowet plaatsvinden, blijven echter mogelijk, mits er geen octrooi wordt gevestigd.
Waar de uitspraak de tegenstanders van embryonaal onderzoek in tegemoet komt is haar oordeel dat het menselijk leven begint bij de bevruchting. Tevens zal het wellicht lastiger worden voor onderzoekers om investeerders te vinden voor embryonaal onderzoek.
De Embryo-uitspraak maakt wel duidelijk dat er een dubbele moraal heerst in de verschillende Europese en Nederlandse wetgeving en praktijk ten aanzien van het ongeboren leven. Het is duidelijk dat er een zekere waardigheid wordt toegekend aan het menselijk leven vanaf zijn begin. Tegelijkertijd kunnen embryo’s wel vernietigd worden voor wetenschappelijk onderzoek of legaal geaborteerd worden. Het is wellicht met een beroep op deze inconsequentie dat de pro-life beweging embryonaal onderzoek en abortus kan aanpakken. Gesterkt door de uitspraak in de Embryo-zaak. De tijd zal het leren.

PS: auteur Marie-Thérèse Hengst is afgestudeerd in internationaal en Europees recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen

NOTEN

1. C_34/10
2. Rijkswet van 15 december 1994, houdende regels met betrekking tot octrooien
3. Wet van 20 juni 2002
4. Artikel 10 sub a Embryowet
5. Artikel 16 sub a Embryowet
6. Artikel 19 sub a Embryowet
7. Commentaar c.q. samenvatting door Mr. H.C.E. de Kiefte en mr. drs. L.M. Vencken, p. 103, Pro Vita Humana nr. 3/4 2011
8. I. Sample, European Court outlaws patents on embryonic stem cell techniques, The Guardian, 18 oktober 2011, (http://www.guardian.co.uk/science/2011/oct/18/european-patents-embryonic-stem-cells), European Court Bans Patents Based on Embryo Destruction, http://www.genengnews.com, 21 oktober 2011 (http://www.genengnews.com/gen-news-highlights/european-court-bans-patents-based-on-embryo-destruction/81245852/)
9. Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen.
10. Artikel 6, lid 2, sub c Richtlijn 98/44/EG
11. Paragraaf 38, eerste streepje
12. Artikel 3 lid 2 sub c Embryowet