INLEIDING

Een bericht dat iemand abortus heeft laten plegen zorgt in Nederland nauwelijks nog voor discussie. Het is een vrijwel algemeen aanvaarde handeling. Wij noemen het bewust geen medische handeling. De meerderheid van uitgevoerde abortussen is namelijk niet medisch geïndiceerd. Abortus is geoorloofd op basis van normen die door de meerderheid van de samenleving zijn gesteld.1 Abortus wordt gezien als behandelingsoptie voor de moeder, maar dat is een discussie op zichzelf. Eigenlijk komt het onderwerp abortus alleen nog in het nieuws als het aantal gepleegde abortussen in een jaar bekend wordt gemaakt. Ieder jaar horen we dat dit aantal ongeveer gelijk blijft, maar het aantal levend geborenen daalt wel jaar na jaar. Dus de abortus ratio stijgt!
Toch was er recent een discussie in het nieuws rond de vraag of en wanneer aan een foetus bescherming toekomt. De Raad voor de Kinderbescherming verzocht de rechtbank in Dordrecht de ongeboren vrucht van een moeder onder toezicht te stellen. Op 7 februari 2012 besliste de rechtbank Dordrecht dat er geen bescherming toekomt aan de ongeboren vrucht van zeventien weken.2 Het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om ondertoezichtstelling van de moeder werd daarmee afgewezen.
Kort daarna publiceerde de Journal of Medical Ethics een bizar artikel van twee ethici. Die stellen dat het in bepaalde gevallen gerechtvaardigd is om baby’s – dus na geboorte – te doden.3 Niets ‘nieuws’ helaas, maar wel de term ‘postnatale abortus’. Alberto Giubilini en Francesca Minerva stellen een foetus en een pasgeboren baby op een gelijk rechtsniveau. Immers, beide zijn feitelijk geen personen, maar ‘potentiële personen’. De ethici zijn niet de eersten die zich zo hebben uitgelaten over postnatale abortus. Al eerder schreef de Australische filosoof Peter Singer hierover.4
Wat is de kern van het verhaal van beide ethici? Hoe moet deze boodschap juridisch worden geduid? En wat kunnen we hierover zeggen in het licht van de menselijke waardigheid? In deze bijdrage hopen wij een antwoord te geven op deze vragen.

POSTNATALE ABORTUS

De stelling die Giubilini en Minerva in hun artikel bepleiten, is de volgende. Indien er zich na de geboorte van een kind omstandigheden voordoen die – bij het bekend zijn ten tijde van de zwangerschap – een abortus zouden hebben gerechtvaardigd, is postnatale abortus toegestaan. Onder ‘postnatale abortus’ verstaan Giubilini en Minerva het doden van pasgeborenen op indicaties die – als ze bekend zouden zijn tijdens de zwangerschap – een abortus ‘rechtvaardigen’. Giubilini en Minerva spreken bewust over postnatale abortus in plaats van over infanticide of kindermoord. Zij willen met het gebruik van de term postnatale abortus benadrukken dat de morele status van de baby gelijk is aan die van een foetus en daarom ook geen bescherming verdient. De ethici dragen twee argumenten aan ter onderbouwing van hun stelling: (1) de morele status van de baby is gelijk aan die van een foetus en (2) je beschadigt een pasgeboren baby niet door te voorkomen dat deze baby zich in de toekomst kan ontwikkelen tot een persoon die in staat is zichzelf doelen te stellen en zijn eigen leven te waarderen.

PERSOON

Met het eerste argument geven de ethici aan dat volgens hen zowel een foetus als een pasgeboren baby die eigenschappen missen, die de toekenning van het recht op leven aan een individu rechtvaardigen. De ethici focussen heel erg op het vermogen van een persoon om enigerlei waarde toe te kennen aan hun eigen leven. Iemand is pas een persoon aan wie het recht op leven toekomt als hij de waarde van het leven beseft en inziet. Concreet is dit het geval wanneer iemand het ontnemen of beroven van het leven ziet als een verlies voor diegene zelf. Foetussen en pasgeboren baby’s beschikken niet over dit besef en zijn geen personen in de opvatting van de ethici.
Het tweede argument bouwt verder op het eerste en gaat over de mogelijkheid dat foetussen en pasgeboren baby’s zich wel kunnen ontwikkelen tot personen aan wie een recht op leven toekomt. Giubilini en Minerva noemen dit ‘potentiële personen’. Het feit dat pasgeboren baby’s zich kunnen ontwikkelen tot echte personen – de potentie – staat postnatale abortus niet in de weg. Giubilini en Minerva zijn namelijk van mening dat je iemand pas schade toebrengt indien deze persoon in staat is de schade te ervaren. Foetussen en baby’s missen dit bewustzijn. Daardoor breng je hen geen schade toe door postnatale abortus te plegen. Die schade is er nu niet en ook straks niet, al zou deze potentiële persoon straks volledig compos mentis zijn: zichzelf doelen kunnen stellen en zijn leven waarderen

In het artikel van Giubilini en Minerva speelt het zelfbewustzijn en het ontbreken daarvan bij pasgeboren baby’s een belangrijke rol. Pasgeboren baby’s bestaan wel als biologische wezens, maar zijn volgens de ethici geen personen aan wie rechten toekomen. Wanneer wordt een levend wezen daadwerkelijk een persoon aan wie rechten toekomen? Volgens Giubilini en Minerva is dat lastig te bepalen. Zoals gezegd is het op termijn mogelijk dat baby’s zelfbewustzijn krijgen en een persoon worden. Dit toekomstperspectief is echter geen reden om postnatale abortus te verbieden.

ONDRAAGLIJK

Het is natuurlijk de vraag wanneer postnatale abortus is toegestaan. Daarvoor kijken we naar omstandigheden die een abortus ‘rechtvaardigen’. In het artikel geven Giubilini en Minerva het Treacher-Collins syndroom (gelaatsaandoening; één van de zeldzaamste uiterlijke ziektes ter wereld) en het syndroom van Down als voorbeelden. Indien bijvoorbeeld pas na de geboorte het syndroom van Down wordt geconstateerd, is dit volgens de ethici een gerechtvaardigde reden voor postnatale abortus. Als uitgangspunt voor het al dan niet toepassen van postnatale abortus geldt namelijk niet de gezondheidssituatie van de pasgeboren baby. Bij postnatale abortus gaat het om de vraag of de opvoeding van een pasgeboren baby met een dergelijke afwijking of beperking een ondraaglijke last is voor de ouders, familie of de maatschappij. Giubilini en Minerva durven te schrijven dat de belangen van de mensen die op dit moment bestaan – zoals ouders of familie – zwaarder wegen dan de belangen van een pasgeboren baby. Als ouders om sociale, psychologische of economische belangen abortus laten plegen, dan kan om dezelfde redenen ook het leven van een pasgeboren baby worden beëindigd. Een pasgeboren baby is volgens de ethici immers niets meer dan een foetus en mist zelfbewustzijn. Maar om dezelfde redenen zou je volgens ons ook je ouders kunnen doden.

Met hun stelling sluiten Giubilini en Minerva aan bij het utilisme. In deze visie is iets moreel goed als iets het welzijn van personen maximaal bevordert. De stelling van de ethici dat pasgeboren baby’s geen personen zijn, maakt dit utilisme zo gevaarlijk. Elke bevordering van het belang van de vader, moeder of samenleving is moreel goed en kan postnatale abortus rechtvaardigen.

ONAANVAARDBAAR

De discussie in Nederland gaat meestal over de vraag wanneer een foetus zelfstandig levensvatbaar is en dus bescherming verdient. In de al eerder aangehaalde uitspraak van de rechtbank Dordrecht oordeelt de kinderrechter dat de zelfstandige levensvatbaarheid van een foetus, en daarmee de duur van de zwangerschap, bepalend is voor de vraag of aan de ongeboren vrucht op enige wijze bescherming toekomt.5 Wat opvalt aan het artikel van Giubilini en Minerva is dat zij deze discussie al lang zijn gepasseerd. Met de kern van hun boodschap verleggen zij deze discussie onaanvaardbaar tot de periode na de geboorte. Giubilini en Minerva bepleiten immers dat zelfs aan pasgeboren baby’s nog geen bescherming toekomt.

De ethici maken het leven van de pasgeboren baby abstract tot een biologisch wezen, niet zijnde een persoon. Als ouders het niet zien zitten om een kind met een beperking op te voeden (vanwege stress en extra kosten) moeten zij de mogelijkheid hebben tot postnatale abortus over te gaan. Bij de vraag of dit is gerechtvaardigd, speelt slechts het al dan niet hebben van zelfbewustzijn. Het gaat om wat volwassen belangrijk vinden voor de ontplooiing van hun eigen leven. Als individu gericht op zelfontplooiing moet je de mogelijkheid hebben van ‘probleemkinderen’ af te komen. De heiligheid van het leven en de menselijke waardigheid vanaf welk moment ook, spelen geen enkele rol voor Giubilini en Minerva. Ook over de morele plicht van ouders om vol liefde en toewijding te zorgen voor het pasgeboren, zorgbehoevende leven is niets te lezen in het artikel.

LEVEN

Het fundament van de mensenrechten is binnen onze cultuur de bescherming van de menselijke waardigheid. Dit wordt cultuurfilosofisch algemeen erkend en komt juridisch onder meer tot uitdrukking in de meeste internationale mensenrechtenverdragen. Binnen de christelijke medische ethiek verdient het menselijk leven volledige rechtsbescherming vanaf de conceptie, de laatste en beslissende stap van het proces van bevruchting. Dit gebeurt in het laatste derde deel van de eileider, wanneer één zaadcel na de geslachtsgemeenschap versmelt met een eicel. Elk mensenleven is beschermwaardig, ook het leven dat nog niet is geboren en in een pril stadium verkeert, aldus de SGP. De ChristenUnie noemt expliciet de bevruchting.

Al is de conceptus embryologisch gezien nog niet individuus (ondeelbaar) en al kan hij volgens sommige theoloog-filosofen nog geen persona zijn, embryologisch gezien is hij een mens. Weliswaar is hij in staat om twee of meer mensen te worden, maar naar zijn genoom behoort hij tot het genus Homo sapiens. De descriptieve embryoloog heeft met zijn methoden van onderzoek nooit een persona en evenmin een ziel gezien, wat men er ook mee moge bedoelen. Het embryo is en blijft mens, niet uit hoofde van onze piëteit, maar uit hoofde van zijn zo zijn. Daarom mag dit mens-zíjn niet worden opgeofferd aan en geen ruilobject zijn voor het wélzijn van andere mensen.6

GEBOORTE

De vraag die blijft liggen, is vanaf welk moment er nu juridische bescherming toekomt aan het menselijk leven. Artikel 3 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten kennen aan ieder mens het recht op leven toe.7  De vrucht wordt in het algemeen daar niet onder begrepen. Beide artikelen moeten worden geïnterpreteerd in het licht van artikel 1 van de Universele Verklaring waarin staat dat ‘all human beings are born free’. De vastgelegde rechten zien in hoofdzaak op geboren mensen.

Toch kent het recht ook al gevolgen toe in de periode voor de geboorte. Na het moment van innesteling van de vrucht in de baarmoeder, spreekt het recht over een vrucht waarvan een vrouw zwanger is. Artikel 1:2 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een dergelijke vrucht als reeds geboren wordt aangemerkt zo dikwijls als zijn belang dit vordert. Immers, als de vrucht dood ter wereld komt, dan wordt hij geacht nooit te hebben bestaan. In het Romeinse recht was dit al met zoveel woorden vastgelegd.8 De ingenestelde vrucht wordt wel de status nascendi genoemd; een vrucht op weg naar de geboorte. Vanaf dat moment komt er dan ook een grotere mate van bescherming toe aan de foetus. De gedachte daarachter is dat het ongeboren menselijk leven meer bescherming verdient naarmate het zich ontwikkelt. Het criterium van zelfstandige levensvatbaarheid van de foetus is hier van belang.

In artikel 82a Wetboek van Strafrecht is namelijk bepaald dat onder een ander van het leven beroven ook wordt begrepen, ‘het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven’. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet afbreking zwangerschap moet bij het moment van zelfstandige levensvatbaarheid worden gedacht aan een vrucht van 24 weken. De termijn van 24 weken komt ook terug in de wetgeving rondom abortus. Zo is het op dit moment toegestaan abortus te laten plegen bij een vrucht tot niet ouder dan 24 weken. Na het verstrijken van 24 weken is abortus ‘normaliter’ niet meer geoorloofd.

Guibilini en Minerva zijn zoals gezegd de hele discussie over het aantal weken van een foetus al lang gepasseerd. Zij spreken over abortus bij baby’s die al zijn geboren. De geboorte is juist het moment dat een mens drager wordt van juridische, subjectieve rechten. Vóór de geboorte wordt de vrucht beschermd vanaf 24 weken. Maar dat is iets anders dan het hebben van rechten. Pas vanaf de geboorte krijgt de mens recht op een naam en krijgt het kind een vader (artikel 1:4 e.v. en 1:199 Burgerlijk Wetboek). Vanaf de geboorte begint de juridisch menselijke persoon.

MOORD

Een moeder die uit vrees voor de ontdekking van de bevalling haar kind bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven berooft, is schuldig aan kinderdoodslag of kindermoord. Dit bepaalt het Wetboek van Strafrecht. Daaronder valt ook het doden van een vrucht waarvan in redelijkheid mag worden verwacht dat deze buiten het lichaam van de moeder in leven kan blijven. Zoals eerder gezegd moet daarbij worden gedacht aan een vrucht van 24 weken. De wetgever kent een groot gewicht toe aan de bescherming van het ongeboren leven vanaf het moment van levensvatbaarheid. Duidelijk is dat een pasgeboren baby een mens is aan wie juridische bescherming toekomt. De discussie die de twee ethici nieuw leven inblazen, is in strijd met de menselijke waardigheid en internationale mensenrechtenverdragen. Daarnaast is het onthutsend hoe zij spreken over het menselijke leven. In het artikel gebruiken Guibilini en Minerva filosofische redeneringen om aan te geven dat zij pleiten voor postnatale abortus en niet voor kindermoord. Het zijn mooie, verhullende woorden. In feite willen zij ruimte geven aan de moord op kinderen of die op zijn minst bespreekbaar maken.

GEVAARLIJK

Met het oog op morele afwegingen is het opvallend hoe gevaarlijk onzorgvuldig taalgebruik of nieuwe begrippen kunnen zijn. Als in de geneeskunde nieuwe termen worden ingevoerd, dan moet bij u de bel van de medische ethiek gaan rinkelen. Het gebruik van nieuwe woorden heeft alles te maken met het acceptabel maken van zaken die dat niet zijn. Vanuit de Bijbel weten we dat verwarring van de spraak van meet af aan en tot vandaag een instrument is van Gods tegenstander. Dit geldt ook voor de term postnatale abortus.

En dan wat betreft de kern van ons artikel en het ‘mens-zijn’, dat embryoaal begint. Wat het leven aangaat, dat is een mysterie. Niemand weet wat leven is, / alleen dat het gegeven is. / En dat van dit geheimenis / God het begin en het einde is (Huub Oosterhuis). De Duitse embryoloog prof. dr. E. Blechschmidt wijst op de gelijkwaardigheid van elk mensenleven vanaf de conceptie. Ieder is vanaf het begin mens in de context waarin hij/zij is. Wie dit uitgangspunt verlaat, denkt dat we het leven moeten ‘maken’ en zal zeker Ludwig van Beethoven hebben geaborteerd: vader had syphilis, moeder tuberculose, het eerste kind was blind, het tweede gestorven, het derde doofstom en het vierde had tuberculose. Antibiotica waren toen niet voorhanden. Hebben we ze nu wel tegen de morele bedreigingen van het leven?

Het is uiterst zorgwekkend en gevaarlijk dat er over postnatale abortus überhaupt een maatschappelijke discussie wordt geëntameerd. Dit past in een veel bredere beweging om wezenlijke en vaststaande elementen uit onze joods-christelijke en klassiek humanistische cultuur, zoals de beschermwaardigheid van het leven, ter discussie te stellen. Ieder die de historische wortels van onze Nederlandse samenleving belangrijk vindt, moet hier alert op zijn en stelling tegen nemen. Juist kleine kinderen hebben de bescherming van volwassen nodig. En wel ruim voordat we aan de juridische vragen toekomen.

PS: auteurs Bart Bouter, is advocaat bij Janssens Den Boef Advocaten in Houten en R. Seldenrijk, is directeur van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV)

LITERATUUR

1. Vgl. H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers en J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2007, pag.156-157
2. Rechtbank Dordrecht, 7 februari 2012, LJN: BV6246 en RFR 2012, 61
3. Alberto Giubilini en Francesca Minerva, ‘After-Birth Abortion: Why Should the Baby Live?’, Journal of Medical Ethics, Februari 23,pag. 2012.
4. Zie voor een beschouwing over de ethiek van Peter Singer: Dr. M. de Blois, ‘Bij de beesten af. Een beschouwing over de ethiek van Peter Singer’, Pro Vita Humana, 19e jaargang – 2012 nr. 1, pag. 5-17.
5. Rechtbank Dordrecht, 7 februari 2012, LJN: BV6246, r.o. 5.4.
6. J.A. Los, Het menselijk embryo naar waarden geschat. In: R. van de Beek, e.a. (red.), Leven en laten leven – Lezingen gehouden tijdens het 4e lustrumcongres NAV 1992. Speciale uitgave van Vita Humana – Tijdschrift voor Medische Ethiek jrg. XX nr. 1/2 pag. 23-27 (1993)
7. Artikel 3 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens luidt: ‘Everyone has the right to life, liberty and the security of person’. Artikel 6 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten bepaalt: ‘Every human being has the inherent right to life. This right shall be protected by law. No one shall be arbitrarily deprived of his life’.
8. Het betreft de zogeheten regel: ‘infans conceptus pro nato habetur’; het verwekte kind wordt voor geboren gehouden telkens als het er belang bij heeft.
9. Vgl. H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers en J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht Deel I Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2007, pag.140
10. Vgl. Rechtbank Den Haag, 12 november 1988, TvGR 1987/66 en Gerechtshof Den Haag, 23 maart 1989, TvGR 1990/1