1. INLEIDING

In mei 2010 diende de Initiatiefgroep Uit Vrije Wil bij de Tweede Kamer een voorstel in om stervenshulp door de verstrekking van dodelijke middelen aan mensen van 70 jaar en ouder die hun leven voltooid achten, te legaliseren. De groep wil met dit burgerinitiatief (Voltooid Leven geheten) een voorstel voor een Wet toetsing stervenshulp aan ouderen aanvaard krijgen. Men hoopt hiermee de problematiek van het voltooide leven van ouderen erkend te krijgen als een existentieel probleem van de vrije mens. Uit Vrije Wil is van oordeel dat een oudere voor zichzelf kan vaststellen dat de waarde van zijn leven zodanig is afgenomen dat hij de dood verkiest boven het leven. Wanneer een oudere bij zijn vrijwillige en weloverwogen besluit te sterven om professionele hulp en de daartoe geëigende middelen verzoekt, zou hij deze hulp ook behoren te krijgen, onder voorwaarden van zorgvuldigheid en toetsbaarheid. Het voorstel voorziet ook in een geheel nieuwe beroepsbeoefenaar, de stervenshulpverlener, wiens hulp – indien deze naar het oordeel van een toetsingscommissie voldoende zorgvuldig is geweest – als een daad van solidariteit en barmhartigheid niet strafrechtelijk vervolgd zou moeten worden. Uit Vrije Wil, dat uit een keur aan bekende Nederlanders bestaat, van Hedy d’Ancona, Frits Bolkestein en Jan Terlouw tot Paul van Vliet en Mies Bouwman, kon met het burgerinitiatief maar liefst 116.871 steunbetuigingen aan de Kamer overhandigen. Deze heeft het voorstel inmiddels in behandeling genomen en hield op 18 mei jl. verkennende gesprekken met wetenschappers, opiniemakers en vertegenwoordigers van de Initiatiefgroep. Het Burgerinitiatief Voltooid Leven heeft onder de bevolking onmiskenbaar veel weerklank gevonden. Maar zijn er geen kanttekeningen te plaatsen? Verdient dit voorstel het inderdaad om het tot wet te brengen?

2. KLAAR ZIJN MET LEVEN . . .

Het initiatief ontleent zijn kracht in zekere zin aan zijn eenvoud. In Uit Vrije Wil. Waardig sterven op hoge leeftijd, een overigens zeer lezenswaardige publicatie van de Initiatiefgroep, wordt het punt meer dan eens gemaakt met reeksen van retorisch bedoelde vragen. Het is toch aan de oudere zelf om – als het leven geleefd is en hij de dood verkiest boven verder leven – een middel te willen innemen dat de dood tot gevolg heeft? Waarom is hulp bieden bij het sterven verboden? Dat er hulp nodig is, doet toch niets af aan de vrije wil? Wat is er nog meer nodig voor een weloverwogen besluit dan levenservaring en wilsbekwaamheid?

Een dergelijke argumentatie heeft iets onweerstaanbaars. Maar in feite wijzen de opgeworpen vragen helemaal niet terug op vanzelfsprekendheden. In de toelichting bij het burgerinitiatief spreekt de Initiatiefgroep talloze malen van ‘het voltooide leven’, van ‘het leven dat af is’, van ‘het leven dat geleefd is, en van ouderen die ‘klaar zijn met het leven’. En ofschoon de indieners van het voorstel erg hun best doen om de suggestie te vermijden, draagt een begrip als ‘voltooid leven’ onmiskenbaar het idee uit van het leven als een volledig maakbaar product. En het begrip ‘klaar met het leven’ duwt het beeld van het opmaken van de balans toch echt naar de voorgrond. De denkbeelden van Uit Vrije Wil bekoren, omdat men ficties niet herkent als ficties en omdat men woorden hanteert die deze ficties alleen maar versterken. Ficties die ontsproten zijn aan de grammatica, aan de conventies van de taal. Men pleegt immers ‘ik leef ’ te zeggen, zoals men ook spreekt van ‘mijn leven’. De taal suggereert daarbij steeds onderscheidingen, tussen een subject (‘ik’) en een predicaat (‘leef ’). ‘Ik’ ben het die ‘leeft’. En tussen een subject (‘ik’) en een object (‘mijn leven’). ‘Ik’ ben het die ‘mijn leven’ leidt. En meer nog: eerst lijkt er het subject te zijn, dan pas het predicaat en het object. Maar in feite liggen de verhoudingen geheel anders. In werkelijkheid is het ik-bewustzijn een voortbrengsel van de activiteit van het denken, zoals het denken op zijn beurt door de activiteit van het leven voortgebracht wordt. Anders dan de taal doet voorkomen, geldt voor het leven: eerst de akte, dan de acteur.

En dat leven is immens. Dat ‘ik’ ‘het leven’ dat ‘ik’ het ‘mijne’ noem werkelijk kan vatten, is een illusie. Van ‘het leven’ dat ‘ik’ het ‘mijne’ noem, bezit ‘ik’ zonder twijfel enige kennis, en misschien meer dan anderen, maar die kennis is allesbehalve absoluut. ‘Het leven’ dat ‘ik’ het ‘ mijne’ noem, ‘mijn leven’, is voor ‘mij’ welbeschouwd een groot raadsel. Dus wat beweer ‘ik’ nu eigenlijk wanneer ‘ ik’ zeg dat het goede van ‘mijn leven’ niet langer opweegt tegen het kwade? Wat zeg ‘ik’ wanneer ‘ik’ beweer dat ‘mijn leven’ niet langer zin heeft? Wat breng ‘ ik’ tot uitdrukking met de bewering dat ‘ik’ ‘mij’ niet langer met ‘mijn leven’ kan verzoenen? Zijn dat überhaupt wel uitspraken die ‘ik’ kan doen? Hoe moeten dergelijke uitspraken worden verstaan?

Door te spreken van ‘voltooid leven’, van ‘leven dat af is’, et cetera, roept de Initiatiefgroep bepaalde beelden op. En soms zijn die ook bijzonder verleidelijk. Zo is er het aantrekkelijke beeld van het geleefde leven als een volmaakt kunstwerk, waaraan alleen nog maar afbreuk zou kunnen worden gedaan. Niets meer aan toevoegen dus! En zo is er het beeld van het leven als spel, dat gestaakt kan worden indien de speler er niet langer genoegen in schept. Zo is er ook het prozaïscher beeld van het leven als voorwerp van bezit, vervreemdbaar wanneer de analyse van de rechthebbende uitwijst dat de baten de kosten van dit bezit niet langer billijken. Maar het leven is geen voorwerp van bezit, het is geen spel, en het is geen kunstwerk. Het leven is oneindig veel meer, het is – nogmaals – immens.

3. . . . OF EEN BELEVING VAN OMSTANDIGHEDEN?

De Initiatiefgroep bepleit legalisering van stervenshulp aan ouderen die hun leven voltooid achten. Zij breekt een lans voor nieuwe wetgeving. Een goede publieke regeling wordt geschraagd door een verstandig praktisch oordeel. Wat een leven is geweest, en wat het nog zal zijn, kan niemand overzien, ook de oudere niet. De onmogelijkheid van dergelijke kennis staat een verstandig praktisch oordeel met betrekking tot stervenshulp echter niet in de weg. Iedere regel die menselijke verhoudingen normeert, dient daarentegen wel uit te gaan van de waardigheid van het individu. Die waardigheid verdient respect. Aan die waardigheid ontlenen mensen het volste recht om de illusie te koesteren een voltooid leven te hebben geleid. Maar getuigt het van gebrek aan respect wanneer een ander in alle oprechtheid ‘mijn’ door ‘mij’ tot uitdrukking gebrachte voorstelling van ‘mijn leven’ niet zegt te delen? Nee! Ook voor de ander is ‘mijn leven’ niet te vatten. Zijn kijk op ‘mijn leven’ kan zelfs voor mij zeer waardevol zijn. En omgekeerd, als ik weiger te voldoen aan een specifiek verzoek om hulp van een ander, tast ik dan zijn waardigheid aan wanneer ik oprecht van mening ben dat ik hem met die vorm van bijstand niet help? Als ik niet inga op het verzoek van een ander om hem bij zijn zelfdoding behulpzaam te zijn, hoe weloverwogen ook, getuigt dat dan van gebrek aan respect wanneer ik oprecht meen dat dat niet in zijn belang is? Nee! Een dergelijk verzoek gewoonweg negeren, dat wel, dat zou van een enorm gebrek aan respect getuigen. Welke respons behoort een dergelijk verzoek dan te krijgen? Hoe zou een publieke regeling die uitgaat van de waardigheid van de individuele mens er uit moeten zien?

In haar publicaties vertelt de Initiatiefgroep veel verhalen van ouderen van wie het leven door henzelf worden ervaren als voltooid, van mensen die zeggen klaar te zijn met het leven, of die – meer nog – zich goed kunnen voorstellen ooit klaar te zijn met het leven. Van deze dikwijls ontroerende verhalen gaat een sterk appel uit. Het merkwaardige is evenwel dat die anekdotes zich – op een enkele uitzondering na – niet laten lezen als de biografieën van voldane ouderen. Veeleer zijn het uitdrukkingen van ervaringen die men in een leefomgeving heeft opgedaan, opdoet of vreest te zullen opdoen. Eigenlijk wordt in die verhalen steeds de beleving van omstandigheden tot uitdrukking gebracht. Maar wat als klaar-zijn met leven in werkelijkheid klaar-zijn is met het gevoel van overbodigheid, met het gebrek aan respect, het gebrek aan aandacht, belangstelling en compassie? Wat nu als klaar-zijn met het leven vooral klaar-zijn is met het gebrek aan solidariteit en goede zorg?

4. DUIDELIJKE GRENZEN TUSSEN LEVEN EN DOOD

Uit Vrije Wil doet het voorkomen alsof een samenleving die hulp bij zelfdoding verbiedt, haar leden externe normen oplegt van wat dan een voltooid leven zou moeten heten. Dat gaat te ver. Een samenleving die dergelijke hulp niet toestaat maar zich wel werkelijk voor de noden van haar ouderen heeft weten te sensibiliseren, is toch niet meer dan zorgzaam? Zo’n samenleving is niet paternalistisch, laat staan totalitair. Hoe zit het in Nederland met de regels ter zake van zelfdoding en hulp bij zelfdoding?
De staat is een van de vormen waarin een samenleving zich organiseert. De staat stelt wetten, voert ze uit en handhaaft ze. Van oudsher stellen staten regels ter bescherming van de levens van hun burgers. De staat die dit belang niet dient, heeft geen recht van bestaan. Die regels zijn zelden of nooit absoluut. Maar ze moeten wel duidelijke grenzen trekken tussen leven en dood. In Nederland zijn er zulke regels.

Zelfdoding en poging tot zelfdoding zijn naar Nederlands recht geen strafbare feiten. De kerngezonde hoogbejaarde met een volledig authentiek doodsverlangen, dat dus op geen enkele wijze een klacht verwoordt, kan helemaal zelf stoppen met eten en drinken. Dat sterven hoeft zich niet in eenzaamheid te voltrekken en kan straffeloos met medische begeleiding en relatief vrij van pijn en ongemak geschieden. De diehard zelfbeschikker, van wie toch moeilijk voorstelbaar is dat hij zich voor de verstrekking van middelen van anderen afhankelijk maakt, zal geen verbodsbepalingen op zijn weg vinden. De begeleidende medicus die op grond van zijn beroepsmoraal weet dat zo iemand niet in de steek gelaten kan worden, hoeft evenmin iets te vrezen. De huidige regels met betrekking tot zelfdoding trekken een duidelijke grens. Voor de echte zelfbeschikkers hoeft er geen nieuwe regeling te komen.

In Nederland kennen we ook euthanasiewetgeving. Mensen die uitzichtloos en ondraaglijk lijden in de zin van de euthanasiewet kunnen om hulp bij zelfdoding of levensbeëindiging verzoeken. Het is alleen artsen toegestaan deze verzoeken in te willigen. Ze zijn hiertoe niet verplicht, maar als ze het doen, blijft strafvervolging achterwege indien hun handelen aan de zorgvuldigheidseisen van de wet blijkt te hebben voldaan. Artsen kunnen verzoeken om levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding inwilligen indien tegen het lijden van de verzoeker geen medisch kruid meer gewassen is en het ook voor hen invoelbaar ondraaglijk is geworden. Is het lijden niet dermate ernstig, dan is het de arts niet toegestaan op het verzoek in te gaan. Over de euthanasiewet wordt heel verschillend geoordeeld, maar vast staat dat de artsen en de toetsingscommissies die haar uitvoeren niet over één nacht ijs gaan. Ook de grens die deze wet trekt, is duidelijk.

Nu dan de mensen die zeggen klaar te zijn met het leven en om hulp bij zelfdoding verzoeken. Hier geldt een verbod. Als gevolg van deze regel krijgen deze mensen de gevraagde hulp niet. En dat zijn er veel, als we de Initiatiefgroep mogen geloven. Mensen van wie het leven in hun ogen voltooid is, kunnen volgens het voorstel de gevraagde hulp wel krijgen, althans de stervenshulpverlener zal van strafvervolging verschoond blijven indien hij bepaalde eisen van zorgvuldigheid in acht neemt. Allereerst moet de stervenshulpverlener de overtuiging hebben gekregen dat er sprake is van een vrijwillig, weloverwogen en duurzaam verzoek om stervenshulp. Het verzoek moet verder zijn gedaan door iemand die minimaal twee jaar ingezetene is en de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt. De stervenshulpverlener moet ook de verzoeker hebben ingelicht over de inhoudelijke en procedurele aspecten van de verzochte stervenshulp. De stervenshulpverlener dient voorts van de verzoeker een schriftelijke verklaring overhandigd gekregen te hebben, houdende een verzoek om stervenshulp. En de stervenshulpverlener moet ten minste één andere, onafhankelijke stervenshulpverlener hebben geraadpleegd, die de verzoeker heeft gesproken en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. Ten slotte draagt de stervenshulpverlener zorg voor een professionele uitvoering van de te verlenen stervenshulp.

Bij het formuleren van deze zorgvuldigheidseisen heeft Uit Vrije Wil duidelijk aansluiting gezocht bij de euthanasiewet. Is de grens die getrokken wordt tussen leven en dood dan ook zo helder? Nee. Er zijn belangrijke verschillen. Allereerst zijn de stervenshulpverleners niet noodzakelijkerwijs medici. Dit kunnen ook geestelijk verzorgers, filosofen, psychologen, verpleegkundigen en anderen zijn. Het zijn vrijwilligers. In de tweede plaats is een lijdenscriterium geheel en al afwezig. De stervenshulpverlener hoeft helemaal niet de overtuiging te hebben dat er sprake is van ernstig lijden. En ten slotte verplicht het voorstel de stervenshulpverlener niet met de verzoeker na te gaan of er alternatieven bestaan. Volgens het voorstel heeft de verzoeker – net als onder de euthanasiewet – geen afdwingbaar recht op hulp bij zelfdoding. Maar dat onder de Wet toetsing stervenshulp aan ouderen een verzoeker zijn verzoek door een stervenshulpverlener niet ingewilligd ziet, is heel wat minder waarschijnlijk. Dikwijls wordt vergeten dat de arts die om levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding verzocht wordt, zich over een behoorlijke morele drempel moet zetten, ook al is aan de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet voldaan. Hem wordt immers gevraagd iets te doen dat tegen zijn natuur indruist. Bij de stervenshulpverleners is dat anders. Deze mensen zijn per definitie solidair en barmhartig (in de betekenis die de Initiatiefgroep aan deze termen geeft). En omdat zij ook het lijden en de alternatieven niet hoeven te bezien, komt de voorgestelde regeling er in feite op neer dat het enkele woord van de oudere volstaat. Een andere regeling zou zich welbeschouwd ook helemaal niet verdragen met de basisgedachte dat alleen aan hem het oordeel toekomt of het genoeg is geweest.

5. CONCLUSIE

Onder de euthanasiewet is het vrijwel onmogelijk dat patiënten die eigenlijk helemaal geen levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding wensen een verzoek daartoe ingewilligd zien. De ervaring met deze wet leert dat heel veel verzoeken uiteindelijk helemaal niet uitmonden in levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding. Het verzoek blijkt vooral alternatieven bespreekbaar te maken. Te vrezen valt dat het voorstel van het Burgerinitiatief Voltooid Leven anders zal uitpakken. Als klaar zijn met leven inderdaad vooral een beleving van omstandigheden is, dan valt bepaald niet uit te sluiten dat mensen die geholpen zouden zijn met een wijziging van die omstandigheden – met goede zorg dus – in plaats daarvan hulp bij zelfdoding ontvangen. De zorgvuldigheid die de voorgestelde wet propageert is slechts schijn, de kans op in wezen ongevraagde hulp bij zelfdoding reëel. Kwetsbare ouderen mogen niet ten prooi vallen aan als respect verpakte onverschilligheid. Verstandige Kamerleden zien in het Burgerinitiatief dan ook vooral het signaal van de moeite die het onze samenleving meer en meer kost om haar hoogbejaarde leden een thuis te geven. Verstandige wetgevers schuiven het voorstel gedecideerd terzijde.

PS: auteur Martin Buijsen is jurist en filosoof, is als hoogleraar Recht & Gezondheidszorg verbonden aan het Instituut voor Beleid & Management Gezondheidszorg en de Erasmus School of Law van de Erasmus Universiteit te Rotterdam

Dit artikel is eveneens aangeboden aan Trouw. De redactie van Trouw ging akkoord met publicatie in Pro Vita Humana.