1. INLEIDING

Het behoort tot de kernpunten van de christelijke politiek om op te komen voor het leven. Christelijke politiek is pro-life! De overheid moet voortdurend gewezen worden op haar dure plicht om het leven te beschermen. Het opkomen voor het kwetsbare leven is dan ook één van de vijf speerpunten in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie.1 Een van onze voorstellen in dit verband is het opnemen van het recht op leven in de Grondwet.

De vraag kan opkomen of dit geen mosterd na de maaltijd is. Juist op dit gebied is in de achterliggende periode immers veel grensverleggende wetgeving tot stand gebracht; denk aan de Euthanasiewet en de Embryowet. Toch zijn er ook ontwikkelingen, in zowel de nationale als de internationale gemeenschap, die het zinvol maken opnieuw de discussie aan te gaan over de invulling van het recht op leven. Verwezen zij naar de op handen zijnde uitspraak van de Hoge Raad in de ‘wrongful life’-zaak van de ernstig gehandicapte Kelly, de komende evaluatie van de abortus -en euthanasiepraktijk, de steeds verdergaande ontwikkelingen in de biogeneeskunde, en bijvoorbeeld de ontwerpresolutie van het Europees Parlement, waarin wordt gevraagd om een discussie over euthanasie en hulp bij zelfdoding.2 Dit onderwerp staat overigens ook hoog op de agenda van de Raad van Europa; eind april besprak deze multinationale mensenrechtenorganisatie een rapport met vergaande voorstellen van de Zwitser Marty, dat aanleiding was tot heftige reacties in de Raad van Europa en in een aantal lidstaten.

Redenen genoeg om de ontwikkelingen rond het recht op leven nauwlettend te volgen en te blijven hameren op de waarborging van dit recht dat moet worden beschouwd als een fundamenteel grondrecht. Door opneming van dit grondrecht in de Grondwet wordt uitdrukking gegeven aan het belang van de bescherming van het menselijk leven. Bovendien wordt daarmee een bezinningsmoment gecreëerd voor nieuwe wetgeving.

In dit artikel willen wij op deze aspecten nader ingaan. Eerst zal uiteengezet worden wat het recht op leven inhoudt en in welke verdragen het recht op leven is gecodificeerd. Daarna zal wat uitgebreider worden ingegaan op het voorstel om het recht op leven tot een grondwettelijk recht te maken. Daarbij zullen zowel inhoudelijke als politieke argumenten tegen elkaar worden afgewogen.

2. WAAR ZIET HET RECHT OP LEVEN OP?

Het recht op leven ziet op verschillende onderwerpen, zeer uiteenlopend van aard. Men kan in de eerste plaats denken aan problemen met betrekking tot het overleven. Het leven kan bedreigd worden door gewelddadige opzet van anderen. Er is in dat geval bijvoorbeeld sprake van nucleaire dreiging of dreigingen met betrekking tot het gebruik van biochemische wapens, of welke militaire bedreiging dan ook.

Het recht op leven ziet in de tweede plaats op systematische en structurele bedreigingen met betrekking tot overleven. Het gaat dan niet om (incidentele) bedreigingen van buitenaf, maar op structurele bedreiging van binnenuit, zoals gebrek aan voedsel, onderdak en kleding.3

In de derde plaats ziet het recht op leven op grove schendingen van de mensenrechten en veronachtzaming van de regels voor eerlijke procesvoering (due process). Daarbij moet gedacht worden aan marteling en foltering.

Ten slotte ziet het recht op leven op onderwerpen als abortus-provocatus, euthanasie en de doodstraf.4 Vooral dit laatste aspect van het recht op leven – veelal aangeduid als het terrein van de ‘sociale politiek’ – levert veel discussie op. De vraag is of bij de invulling van het recht moet worden uitgegaan van de autonomie van de mens over zijn eigen leven. Het recht op leven wordt vanuit dat uitgangspunt ingevuld als een zelfbeschikkingsrecht. Men kan het recht op leven echter ook zien als een recht op bescherming van ieder leven, in welke fase dan ook.

3. WAAR IS HET RECHT OP LEVEN GECODIFICEERD?

Het recht op leven is niet opgenomen in de Nederlandse Grondwet. In een aantal, ook door Nederland ondertekende, internationale verdragen echter wordt het recht op leven wél expliciet erkend, evenals in de nationale (grond)wetgeving van een aantal landen.

Het recht op leven is bijvoorbeeld opgenomen in artikel 2 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 6 van het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) en artikel 3 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM). Ook in het ontwerp voor de ‘Europese Grondwet’ is het recht op leven opgenomen. In artikel II-2 wordt voorgesteld; ‘1. Eenieder heeft recht op leven. 2. Niemand wordt tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld.’ Van belang is dat, als gevolg van het feit dat Nederland partij bij deze verdragen is, dit recht materieel doorwerkt in het Nederlandse recht.

In andere Europese landen werkt het recht op leven niet alleen vanuit het internationale recht door, maar is het recht op leven op de een of andere manier in de nationale (grond)wetgeving opgenomen. In Duitsland bijvoorbeeld luidt lid 2 van artikel 2 van de ‘Bundesgesetz’: ´Jeder hat das Recht auf leben und Körperliche Unversehrtheit. Die Freiheit der Person ist unverletzlich. In diese Rechte darf nur auf Grund eines Gesetzes eingegriffen werden’.5

Hoewel het recht op leven niet expliciet in de Nederlandse Grondwet is opgenomen meldt artikel 11 van onze Grondwet wel dat eenieder ‘ (…) behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam (heeft).’ Dit artikel moet echter in samenhang worden gelezen met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals geformuleerd in artikel 10 lid 1 van de Grondwet.6 In de literatuur wordt aangenomen dat de discussie over euthanasie en abortus niet uitgemaakt kan worden aan de hand van artikel 11 van de Grondwet. Het artikel is destijds vooral opgenomen in de Grondwet na verontrustende berichten over de behandeling van patiënten, gedetineerden en vreemdelingen.

Overigens wordt de huidige euthanasieregeling in Nederland tot nu toe niet in strijd geacht met het recht op leven, zoals geformuleerd in artikel 2 EVRM. Dat is enigszins merkwaardig, want in de zaak Pretty v. Verenigd Koninkrijk van 29 april 2002 heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zich voor de eerste keer uitgesproken over de vraag of hulp bij zelfdoding als een strafbaar feit beschouwd moet worden. De eiseres in deze zaak leed aan een ongeneeslijke ziekte en was niet in staat haar leven te beëindigen zonder de hulp van anderen in te roepen. Het Hof heeft haar eis afgewezen, met als motivering dat artikel 2 van het EVRM, waarin eenieder het recht op leven wordt gegarandeerd, geen waarborgen inhoudt ten aanzien van het recht om te sterven.7

Meer fundamenteel is het de vraag of de notie van ‘onvervreemdbare mensenrechten’ niet met zich brengt dat geen afstand gedaan kan worden van het recht op leven, zodat van een zelfbeschikkingsrecht in de zin van het recht om het leven te (laten) beëindigen geen sprake kan zijn.

Intussen is het onmiskenbaar dat het recht op leven verschillend wordt uitgelegd. In de vele artikelen die destijds geschreven zijn, wordt het Nederlandse euthanasiebeleid niet in strijd geacht met artikel 2 EVRM. In Ars Aequi wordt bijvoorbeeld gesteld dat het recht op leven niet ziet op een vrijwillig gekozen dood.8 En het recht op leven wordt door de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie juist aangegrepen om niet alleen euthanasie te bepleiten, maar ook om hulp bij zelfdoding ongestraft te maken.

Het verdere verloop van deze discussie en in het bijzonder de richting van rechterlijke uitspraken hierover is relevant voor de vraag of het recht op leven daadwerkelijk als grondrecht in de Grondwet dient te worden opgenomen. Er is immers een zeker risico dat de discussie de kant uitgaat van het recht op leven als zelfbeschikkingsrecht, waarbij precies het tegenovergestelde wordt bereikt van wat we graag willen bereiken, namelijk een verankering van de principiële beschermwaardigheid van het menselijk leven.

4. BESCHERMING VAN HET RECHT OP LEVEN VANUIT EEN CHRISTELIJKE ZORGVISIE

Ondertussen is het goed te beseffen dat we het recht op leven breed moeten opvatten. Blijvende inzet voor de bescherming van het leven van de individuele mens is geboden, maar dat gaat niet alleen om bescherming tegen aantastingen van dit recht (via het strafrecht bijvoorbeeld), maar ook om zorg voor het leven. Vanuit het standpunt dat God de mens het leven gegeven heeft, is met betrekking tot dit leven goed rentmeesterschap vereist. In een samenleving die is ingericht naar Bijbelse waarden, waarin recht, gerechtigheid en barmhartigheid heersen en goed rentmeesterschap de inzet is in de discussie over het recht op leven, is zorg voor het kwetsbare leven van de naaste vanzelfsprekend.

Dit betekent bijvoorbeeld ook dat, hoewel bezuinigingen in de zorg onvermijdelijk lijken, de zorg voor en de bescherming van het leven een belangrijke prioriteit van de overheid moeten blijven, zeker wanneer mensen daartoe zelf nog niet of niet meer in staat zijn. De door de overheid geleverde zorg moet doortrokken zijn van het respect voor het individuele leven, ook en zeker als dat leven kwetsbaar is: ongeboren kinderen, gehandicapten, terminaal zieken, zwakker wordende ouderen. Dit betekent in elk geval dat de dood niet gebruikt kan en mag worden als oplossing voor een probleem. Het is niet aan de mens, aan de geneeskunde of de arts om leven dat door God gegeven is te beëindigen. Abortus-provocatus, euthanasie en hulp bij zelfdoding behoren daarom strafrechtelijk verboden te zijn. Ten aanzien van abortus-provocatus kan alleen een uitzondering gemaakt worden wanneer het leven van de moeder in gevaar komt (de ‘vitale indicatie’).

In onze optiek kan er beter voor alternatieven worden gekozen, die ingaan op de hulpvraag die achter de roep om abortus-provocatus of euthanasie schuil gaat. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de nood en de diepere oorzaken die aan het probleem ten grondslag liggen. Vanuit het uitgangspunt van respect voor het individuele leven mag het leven niet worden beëindigd, maar dient alles in het werk gesteld worden om de naaste daadwerkelijk te helpen en zijn leven te beschermen.

5. EEN GRONDWETTELIJK RECHT OP LEVEN?

Om de bescherming van (kwetsbaar) menselijk leven te voorzien van een stevige basis verdient het aanbeveling het recht op leven in de Grondwet te verankeren. De ChristenUnie heeft daartoe in het verleden het initiatief genomen door een motie in te dienen die echter alleen de steun kreeg van de SGP en derhalve verworpen werd.9 Het is ons inziens merkwaardig dat alle belangrijke fundamentele mensenrechten in de Grondwet zijn opgenomen, maar het recht op leven, dat beschouwd moet worden als funderend voor alle andere grondrechten10 niet. Zoals gezegd is het recht op leven in internationale verdragen als het EVRM, het IVBPR en de UVRM wel opgenomen. Ook in dat licht is het onlogisch dat de Nederlandse Grondwet het recht op leven niet kent. Bovendien heeft dit het schrijnende gevolg dat voor minder wezenlijke zaken die min of meer ’toevallig’ in de Grondwet zijn beland, zoals bijvoorbeeld het afschaffen van de opkomstplicht (dienstplicht), de zware procedure tot wijziging van de Grondwet nodig is,11 terwijl voor de ingrijpende euthanasiewetgeving een gewone meerderheid voldoende was, ondanks mogelijke strijdigheid met internationale mensenrechtenverdragen.

Hoewel het niet zo vaak voorkomt, is het ook niet vreemd om de grondrechten in de Grondwet aan te vullen. Dat is in het verleden wel vaker gebeurd. Hierboven noemden wij bijvoorbeeld artikel 11 van de Grondwet, dat is in 1980 is opgenomen. Van meer recente datum zijn de voorstellen van het CDA om het recht op veiligheid in de Grondwet op nemen.

Het recht op leven zou ook goed passen binnen de Nederlandse structuur van klassieke en sociale grondrechten. Het bevat beide aspecten: de overheid moet zich enerzijds van handelen onthouden als het gaat om levensbeëindigend handelen, anderzijds legt het de overheid de verplichting op om het recht op leven actief te beschermen (zoals bij het ongeboren kind). Met name als het gaat om de bescherming van het ongeboren kind is er veel voor te zeggen om het recht op leven in de Grondwet op te nemen. In dit geval moet bijvoorbeeld gedacht worden aan zaken waarin onvrijwillig een abortus-provocatus wordt uitgevoerd of waarin geweld wordt gepleegd tegen zwangere vrouwen ten gevolge waarvan de foetus overlijdt.12

In een maatschappij waar bovendien wordt gepleit voor een standaard prenataal onderzoek om zo een keuzemogelijkheid te hebben een gehandicapt kind ‘wel of niet te houden’ en waar gehandicapte kinderen zélf een schadevergoeding eisen voor het feit dat ze bestaan, is een extra waarborg van het recht op leven geen overbodige luxe. Opneming in de Grondwet verplicht de wetgever ertoe nieuwe wetgeving expliciet te toetsen aan dit grondrecht. Zodoende wordt tevens voorkomen dat zwaarwegende ethische kwesties lichtvaardig kunnen worden doorgedrukt door een toevallige kamermeerderheid, die in veel gevallen ook nog eens geconstrueerd wordt via dwingende afspraken in een regeerakkoord.

PS: Auteurs dhr. A. Rouvoet en Mw. S. Westland, resp. fractievoorzitter van de ChristenUnie in de Tweede Kamer en assistent beleidsmedewerker bij de ChristenUnie-fractie

NOTEN

1. Het is in dit licht op z’n minst opmerkelijk dat dit punt in het geheel ontbreekt in de Top 10 prioriteiten in het CDA-verkiezingsprogramma 2002 –2006.
2. Ontwerpresolutie PE 329.881
3. Een aantal van deze grondrechten zijn in de Nederlandse Grondwet op genomen als sociale grondrechten (artt. 19 t/m 22 GW).
4. Ramcharan, B.G. (ed), The concept and dimensions of the right to life in: ‘The right to life in International Law’, Dordrecht 1985, pp. 8-21.
5. Dit artikel luidt: ‘1. Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven woren beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet. 2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is van het gebruik van geweld, dat absoluut noodzakelijk is; a. ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld; b. teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand die op rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen; c. teneinde in overeenstemming met de wet een oproer op opstand te onderdrukken. ’
6. Zie bijvoorbeeld Pot van der /Donner, ‘Handboek van het Nederlandse staatsrecht’, Deventer 2001, pp. 341 vv.
7. Uit het ‘werkdocument betreffende de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2002’. Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, 2003 PE 329.866, p. 7.
8. Ars Aqui 50 (2001), nr. 7/8.
9. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28375, nr. 17.
10. Tijdens een debat in de Tweede Kamer op 3 juli 2002 merkte toenmalig minister K.G. de Vries op: “In het algemeen kun je niet stellen dat er een rangorde van grondrechten is, alhoewel het Europese Hof voor de rechten van de mens kortgeleden heeft uitgesproken dat het recht op leven wel boven alle andere grondrechten gaat.” (Handelingen Tweede Kamer 2001-2002, p.90-5374)
11. Bij de procedure tot wijziging van de Grondwet is behandeling in twee lezingen, nodig. In de tweede lezing is een tweederde meerderheid in het parlement nodig is. Tussen de behandeling in beide lezingen in dienen verkiezingen plaats te vinden.
12. In Amerika is onlangs een wetsvoorstel aangenomen waardoor geweldpleging tegen een zwangere vrouw ook als geweldpleging op de foetus wordt gezien. De consequenties daarvan is dat de foetus rechtspersoon wordt, moord op de moeder is tegelijkertijd moord op de foetus. Overigens kennen we in Nederland de bepaling dat het kind waarvan de vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt zo dikwijls als zijn belang dit vordert (artikel 2, Boek 1 BW). Dit artikel heeft vooral betrekking op mogelijke vermogensrechtelijke aangelegenheden, maar heeft daarnaast meer en meer een grondrechtelijke en mensenrechtelijke dimensie gekregen. Zie Pitlo, het NBW, Het personen en familierecht, achtste druk, blz. 34.