Duiding
Levensbegin
In onze visie begint het menselijk leven bij de conceptie.
Vanaf zijn conceptie dient de ongeborene als mens beschouwd en behandeld te worden, een mens die in iedere fase van zijn ontwikkeling bepaalde menselijke eigenschappen vertoont. In de verdere ontwikkeling zullen andere menselijke eigenschappen in meerdere of mindere mate tot uitdrukking komen. Er is logisch gezien geen reden om een menselijk organisme pas als mens te zien, wanneer het bepaalde, voor de volwassen mens kenmerkende eigenschappen vertoont. De mens is in alle fasen van zijn bestaan een geestelijk-lichamelijke eenheid. Dat betekent dat vanaf het begin van het lichamelijk bestaan van de mens ook diens geestelijke zijde reeds aanwezig is. Dat wil niet zeggen dat de diverse ontwikkelingsfasen geen verschil in concrete benadering met zich mee kunnen brengen, zoals ook een zuigeling anders benaderd wordt dan een volwassene.
Geen absolute bescherming
Erkend wordt dat het ongeboren mensenleven niet in absolute zin beschermwaardig is. Beschermwaardigheid in absolute zin geldt ook niet voor mensen na de geboorte, want dan zou altijd alles op alles gezet moeten worden om de dood te voorkomen. Dat is niet mogelijk en niet wenselijk, omdat dan, gezien de inherente kwetsbaarheid van de mens, totale beheersing van het leven nagestreefd zou worden. Dat zou normaal menselijk leven onmogelijk maken. En dat niet alleen, we moeten onze plaats en verantwoordelijkheid, onze grenzen als mensen, als beroepsbeoefenaren, kennen en dat betekent ook op tijd terugtreden.
Wel inherent recht op levensbescherming
Aangezien het de ongeborene de menselijke natuur heeft, bezit het wel een inherent recht op levensbescherming. Ontkennen van volledige beschermwaardigheid, bijvoorbeeld omdat het bepaalde eigenschappen -nog- niet vertoont, betekent dat het mens-zijn wordt gereduceerd tot bepaalde eigenschappen. Dit zou impliceren dat sommige individuen die die eigenschappen niet bezitten, dus niet beschermd zouden hoeven worden.
Dit recht vertaalt zich in de ‘plicht van anderen’ om het ongeboren leven te beschermen, zijn welzijn te bevorderen en elke handeling die zijn integriteit kan schenden, te voorkomen. Dat is een algemene plicht. Deze algemene plicht krijgt een enge invulling voor onderscheiden personen en samenlevingsverbanden, met name bepaalde morele en wettelijke plichten voor de ouders van het ongeboren kind. Eventueel ook voor artsen/onderzoekers bij kunstmatige voortplantingstechnieken. Bovendien een plicht voor de overheid tot rechtsbescherming.
Inherent recht op leven in de Verdragen
Het recht op leven is onder andere verankerd in:
Jurisprudentie Europees Hof voor de Rechten van de mens
Jurisprudentie volgt later