INLEIDING

In het coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV is het voornemen geuit tot de instelling van een staatscommissie die advies zal gaan uitbrengen over een herziening van de Grondwet. Een van de onderwerpen waarover advies werd gevraagd is de verhouding tussen de opgenomen grondrechten en de uit internationale verdragen voortvloeiende rechten, zoals het recht op leven. Op 11 november 2010 heeft de Staatscommissie Grondwet (hierna: de Staatscommissie) haar eindrapport aangeboden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en aan de minister van Veiligheid en Justitie. Met betrekking tot de vraag of het recht op leven moet worden opgenomen in de Grondwet heeft de Staatscommissie geen eensluidend antwoord kunnen geven. Wel staat buiten twijfel dat het recht op leven tot de meest fundamentele van de fundamentele rechten behoort.1

Een aantal weken na de presentatie van het eindrapport viel mij een tweetal zaken op die in schril contrast staan met het recht op leven. Allereerst een stuk van publicist en filosoof Marcel Zuijderland dat vrijdag 3 december 2010 werd gepubliceerd in dagblad Trouw.2 Hij schreef dat ‘het leven op zichzelf niet per definitie beschermwaardig is’. Daarnaast de Jaarrapportage 2009 van de Wet afbreking zwangerschap van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. In dit rapport stond vermeld dat er in 2009 in Nederland 32.427 abortussen zijn uitgevoerd. Wat houdt het recht op leven precies in? Wat is de meerwaarde van het opnemen van dit recht in de Grondwet naast de bescherming die door internationale verdragen wordt geboden? En wat zijn de consequenties van dit recht voor vraagstukken als abortus en euthanasie? Al met al reden genoeg om in deze bijdrage het verkennend onderzoek naar de vraag of het recht op leven in de Nederlandse Grondwet moet worden opgenomen eens goed te bekijken. Daartoe is het allereerst van belang om uiteen te zetten wat het recht op leven inhoudt en waar het recht is gecodificeerd. Vervolgens zal ik een samenvatting geven van de inhoud van het verkennend onderzoek. Daarna zal ik ingaan op de gevolgen van de mogelijke opname van recht op leven in de Grondwet voor vraagstukken omtrent euthanasie en abortus. Dit alles zal leiden tot beantwoording van de vraag of het wenselijk is het recht op leven in de Grondwet op te nemen gezien de beschermwaardigheid van het leven van de mens.

HET RECHT OP LEVEN

In de Nederlandse Grondwet zijn veel grondrechten gecodificeerd, zoals de vrijheid van meningsuiting, de godsdienstvrijheid en het recht op gelijke behandeling. De Nederlandse Grondwet kent echter geen recht op leven. Wel kent artikel 11 Grondwet het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam en is in artikel 114 Grondwet bepaald dat de doodstraf niet kan worden opgelegd. Het recht op leven is daarentegen wel in Europese en internationale verdragen vastgelegd. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens bepaalt in artikel 3 dat eenieder het recht heeft op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon. In deze bijdrage staat vooral artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) centraal. Dit artikel heeft op grond van artikel 93 en 94 Grondwet als ieder verbindende verdragsbepaling verbindende kracht in de Nederlandse rechtsorde. Artikel 2 EVRM bepaalt:
“1. Het recht op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet.
2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is van het gebruik van geweld, dat absoluut noodzakelijk is:
a. ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;
b. teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand die op rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen;
c. teneinde in overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken.”

Het recht op leven is een fundamenteel recht bij uitstek. Dit blijkt uit het feit dat het recht op leven een voorwaarde vormt voor het bestaan van de drager van andere grondrechten.3 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) acht het recht op leven als onvervreemdbaar attribuut van elk menselijk wezen, als de allerhoogste waarde in de hiërarchie van mensenrechten.4 Het recht op leven is een veelomvattend recht; het heeft betrekking op situaties van opzettelijk geweld, milieurampen, schending van mensenrechten en op heikele kwesties als de doodstraf, abortus en euthanasie. Ik kom in het vervolg nog terug op de vraag wat de consequenties zijn van een recht op leven in de Grondwet voor abortus en euthanasie.

DE STAATSCOMMISSIE EN HET VERKENNEND ONDERZOEK

Ten behoeve van de Staatscommissie is er een voorstudie gedaan naar de meerwaarde van het opnemen van het recht op leven in de Nederlandse Grondwet, naast de bescherming die internationale mensenrechtenverdragen al bieden.5 Het onderzoek omvatte een zestal aspecten: een inventarisatie van de jurisprudentie van zowel het EHRM als de Nederlandse rechter onder artikel 2 EVRM, een inventarisatie van EU-landen die wel een recht op leven in de grondwet kennen, een rechtsvergelijkende verkenning naar de betekenis van een nationaal constitutioneel recht op leven naast de bestaande bescherming door onder andere artikel 2 EVRM, een beschouwing over de verschillende formuleringen van een recht op leven, een korte beschouwing over het karakter van de Nederlandse Grondwet en ten slotte een beschrijving van de opties. Ik zal hieronder ingaan op de formuleringen van het recht op leven en de voorgestelde opties.

Formuleringen van het recht op leven
Het merendeel van de EU-landen kent een grondwettelijk recht op leven. De wijzen waarop de landen invulling geven aan dit recht zijn echter zeer divers. Hierop hebben de auteurs van het verkennend onderzoek een indeling gemaakt van deze formuleringen. Er is een onderscheid gemaakt tussen een formele en een materiële benadering van het recht op leven. In de formele benadering gaat het om een onderscheid tussen de formulering van het recht op leven als vrijheidsrecht aan de ene kant en als zorgplicht van de staat aan de andere kant. Bij de materiële benadering ligt de nadruk op de wijze waarop het recht op leven inhoudelijk gestalte krijgt.

Als we vanuit een formele benadering kijken naar het recht op leven is er allereerst de mogelijkheid om het recht op leven te formuleren als een recht van het individu. Daarnaast is het mogelijk om de bescherming van het leven te formuleren als een zorgplicht van de staat. Vanuit een meer materiële benadering van het recht op leven is het mogelijk om dit recht zo te formuleren dat het menselijk bestaan voorop staat. Zo kent de Ierse constitutie het recht op leven toe aan de ongeborene.6 Verder is het mogelijk om het recht op leven zo te formuleren dat bescherming van de fysieke integriteit centraal staat. Als laatste kan de volledige ontplooiing van de mens bepalend zijn voor de inhoud van het recht op leven.

Opties
De centrale vraag die de Staatscommissie moest beantwoorden was of het wenselijk is het recht van leven op te nemen in de Nederlandse Grondwet naast de bescherming die bijvoorbeeld artikel 2 EVRM al biedt. De voordelen en nadelen van het opnemen van een recht op leven in de Grondwet worden in het verkennend onderzoek besproken in het licht van het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet.7

Dit artikel verbiedt de rechter om wetten in formele zin, dit zijn wetten die tot stand zijn gebracht door de regering en de Staten-Generaal tezamen, te toetsen aan de Grondwet of aan algemene rechtsbeginselen. Het toetsingsverbod strekt zich uit over zowel de inhoud als de wijze van totstandkoming van wetten in formele zin. De rechter mag wetten in formele zin wel toetsen aan verdragen. Het artikel is in Nederland niet onomstreden. Er is een discussie gaande over de vraag of het toetsingsverbod moet blijven bestaan. In 2002 heeft Femke Halsema (voormalig politiek leider GroenLinks) een initiatiefwetsvoorstel8 ingediend waarin zij pleit dat rechters wetten in formele zin mogen toetsen aan de Grondwet. Waarom is dit toetsingsverbod nu belangrijk voor de vraag of het recht op leven moet worden opgenomen in de Grondwet?

Het recht op leven met toetsingsverbod
De meerwaarde van de opname van een grondwettelijk recht op leven moet gering worden geacht indien het toetsingsverbod blijft bestaan.9 Een voordeel zou nog kunnen zijn dat Nederland in de eigen Grondwet het recht op leven als essentieel grondrecht, als basis van de andere grondrechten, erkent. Hiermee zou de symbolische waarde van de Grondwet kunnen toenemen.
Volgens het verkennend onderzoek zal toetsing aan een recht op leven in onze Grondwet niet veel voorkomen. Gezien dit geringe effect kan men zich afvragen of de beperkte meerwaarde opweegt tegen de tijd en moeite die nodig is voor het bewerkstelligen van een grondwetswijziging.10

Het recht op leven zonder toetsingsverbod
Hiervoor kwam aan de orde dat artikel 2 EVRM een recht op leven kent. In het verkennend onderzoek is gesteld dat het toetsingsverbod van de Grondwet een uitstraling heeft naar de toetsing van de rechter aan artikel 2 EVRM. De rechter voelt zich door het toetsingsverbod van artikel 120 niet vrij of gelegitimeerd om de bescherming van artikel 2 EVRM ruimer uit te leggen dan het EHRM, dit terwijl het EVRM een minimum bescherming beoogt te bieden.11 Wanneer het toetsingsverbod zou vervallen, ontstaat er een geheel andere situatie. Het voordeel van het opnemen van een recht op leven in de Grondwet is dan dat de Nederlandse rechter de mogelijkheid krijgt om verder te gaan in de bescherming van het leven dan de jurisprudentie van het EHRM.
Het nadeel van een toetsingsmogelijkheid is dat de nationale rechter eigen jurisprudentie kan gaan ontwikkelen ten aanzien van artikel 2 EVRM. De opname van een recht op leven in de Grondwet heeft dan weinig meerwaarde. Een ander nadeel is het risico dat rechter zich teveel op politiek controversieel terrein moet gaan begeven.

Rapport
Volgens de Staatscommissie versterkt de opname van verbindende verdragsrechten de rechtsbescherming van de burger niet. De Staatscommissie acht de opneming van dergelijke rechten uit strikt juridisch oogpunt dan ook niet nodig.12 Er kunnen wel andere redenen zijn voor opname van bijvoorbeeld het recht op leven. Bij de beantwoording van de vraag of het recht op leven moet worden opgenomen in de Nederlandse Grondwet heeft de Staatscommissie zich laten leiden door de vraag of toevoeging daadwerkelijk bijdraagt aan een ruimere rechtsbescherming van de burger en een versterking van de normatieve kracht van de Grondwet. Dit heeft geresulteerd in de patstelling dat vijf leden van de Staatscommissie geen aanleiding zien tot opname van het recht op leven in de Grondwet en vijf leden wel.13

ABORTUS EN EUTHANASIE

Zoals eerder is opgemerkt zijn kwesties als abortus en euthanasie sterk gerelateerd aan het recht op leven. Op het gebied van euthanasie en abortus heeft Nederland in de achterliggende jaren ingrijpende wetgeving tot stand gebracht. Wetgeving die ook zeker omstreden is ons land. De mogelijkheid om het ongeboren leven te verwijderen uit de moederschoot lijkt in strijd te zijn met het recht op leven. Beschermt artikel 2 EVRM ook het ongeboren leven? Is euthanasie in strijd met het recht op leven?

In de zaak Vo t. Frankrijk heeft het EHRM zich uitgesproken over de status van de ongeborene: “The Court is convinced that it is neither desirable, nor even possible as matters stand, to answer in the abstract the question, whether the unborn child is a person for the purposes of article 2 of the Convention”.14 Het EHRM heeft geen antwoord gegeven op de vraag wat de status is van de ongeborene, omdat de Europese lidstaten het over dit onderwerp sterk met elkaar oneens zijn. In de zaak A,B and C t. Ierland15 heeft het EHRM bepaald dat in situaties van abortus ook artikel 8 EVRM een belangrijke rol speelt. Dit artikel bevat het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven. Het Europees Hof overwoog: “Legislation regulating the interruption of pregnancy touches upon the sphere of the private life of the woman, the Court emphasizing that Article 8 cannot be interpreted as meaning that pregnancy and its termination pertain uniquely to the woman’s private life as, whenever a woman is pregnant, her private life becomes closely connected with the developing foetus. The woman’s right to respect for her private life must be weighed against other competing rights and freedoms invoked including those of the unborn child”.16
Met betrekking tot euthanasie kan worden opgemerkt dat het recht op leven geen recht om te sterven omvat. Uit het recht op leven kan mijns inziens ook een verbod op actieve euthanasie worden afgeleid. Het lichamelijk leven heeft, ook als het wordt aangetast door ziekte of ander ernstig lijden, altijd intrinsieke waarde.

Een van de genoemde nadelen van de opname van het recht op leven in de Grondwet zonder toetsingsverbod is het risico dat de rechter zich teveel op politiek controversieel terrein moet gaan begeven.17 Dit kan volgens de onderzoekers voorkomen worden door het recht op leven uitsluitend te formuleren als een zorgplicht van de staat. Het grondrecht krijgt dan het karakter van een sociaal grondrecht, dat net als de meeste sociale grondrechten voornamelijk symbolische waarde heeft. Daarnaast legt het een essentiële, zo niet de meest essentiële overheidstaak vast in onze Grondwet.18

PREAMBULE IN DE GRONDWET

Daar waar de Staatscommissie niet tot overeenstemming kon komen over de vraag of het recht op leven moet worden opgenomen in de Grondwet, kwam ze dat wel op het punt van een preambule. De Staatscommissie heeft namelijk eveneens de opdracht gekregen om de regering te adviseren over de noodzaak tot de opneming van een preambule in de Grondwet. Een preambule is een ongenummerde en inleidende voorverklaring bij een grondwet die ingaat op de overwegingen, redenen en de doelen van die grondwet.19 De Staatscommissie kiest voor opneming van een algemene bepaling in plaats van een preambule. Een algemene bepaling maakt namelijk onderdeel uit van het lichaam van de Grondwet en heeft daarom dezelfde juridische status als de overige bepalingen uit de Grondwet. De opneming van een algemene bepaling in de Grondwet draagt bij aan versterking van de normativiteit van de Grondwet. Het Rapport noemt een tweetal functies die dit beginsel van eerbiediging van de menselijke waardigheid kan gaan vervullen. In de eerste plaats speelt het een rol bij de interpretatie en toepassing van grondrechten en in de tweede plaats kan het beginsel een leidraad vormen voor het maken van keuzes bij de afweging van belangen in het geval grondrechten met elkaar botsen.20 Het tekstvoorstel van de Staatscommissie voor deze algemene bepaling bevat onder meer de zinsnede: “De overheid eerbiedigt en waarborgt de menselijke waardigheid, de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen”.21 Deze bepaling kan in het licht van de zojuist genoemde functies een belangrijke rol gaan spelen voor de discussie over het recht op leven. Omstreden vraagstukken zoals euthanasie en abortus komen zo in een ander licht te staan. Na opname van de algemene bepaling zoals wordt voorgesteld door de Staatscommissie, speelt de eerbiediging en waarborging van de menselijke waardigheid ineens een expliciete rol. Bij afweging van belangen over mensenlevens kan er niet alleen gekeken worden naar de zelfbeschikking van de mens, maar dient er ook rekening te worden gehouden met eerbied voor de menselijke waardigheid.

SLOTSOM

Wat betekent dit alles nu voor de vraag of het wenselijk is het recht op leven op te nemen in de Grondwet? De meest ideale situatie zou zijn dat het recht op leven ook daadwerkelijk de bescherming biedt aan ieder leven. Zowel bescherming van de ongeborene als van degene voor wie het leven niets meer te bieden heeft. De werkelijkheid is echter anders. Het uitgangspunt dient toch te zijn dat het recht op leven een noodzakelijke voorwaarde is voor het bestaan van en een beroep doen op de overige grondrechten. Vanuit het perspectief vóór het leven, moet de overheid voortdurend gewezen worden op haar plicht het leven in al zijn verschijningsvormen te beschermen.22 De opname van een recht op leven in de Grondwet kan daarbij dienen als een ijkpunt voor het handelen van de overheid en van ieder mens. Het argument dat de opname van dit recht slechts een symbolische waarde heeft is geen geldige reden om dit essentiële grondrecht niet op te nemen. Daar komt bij dat opname van de bescherming van de menselijke waardigheid in een preambule ook slechts symbolische waarde heeft.
De opname van een recht op leven in de Grondwet kan daarnaast ook een nieuwe impuls geven aan discussies omtrent abortus, euthanasie of hulp bij zelfdoding. Het zet mensen weer aan het denken waarom zij handelen zoals zij handelen. Daarnaast kan een grondwettelijk recht op leven ook voorkomen dat er te lichtvaardige beslissingen worden genomen op het gebied van het einde van het leven. Het recht op leven in de Grondwet is – al dan niet symbolisch – levensvatbaar.

PS: auteur A.B. Bouter is advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten Utrecht

NOTEN

1. Eindrapport Staatscommissie 2009, p. 65.
2. Trouw, 3 december 2010.
3. B. Mathieu, The Right to Life in European constitutional and international case-law, Counsil of Europe Publishing, April 2006, p. 9
4. EHRM 22 maart 2001, Streletz, Kessler en Krenz v. Germany, appl. nr’s: 34044/96, 35532/98 en 44801/98, par. 40.
5. J.A. Peters, A.J. Nieuwenhuis, C.M. Zoethout, G. Bogaard en H. Bosdriesz, Het recht op leven in de Nederlandse Grondwet. Een verkennend onderzoek, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2009.
6. Artikel 40 lid 3 sub 3 van de Constitutie van Ierland luidt:“ The State acknowledges the right to life of the unborn and, with due regard to the equal right to life of the mother, guarantees in its laws to respect, and, as far as practicable, by its laws to defend and vindicate that right (…)”.
7. Artikel 120 Grondwet luidt: “De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen ”.
8. Kamerstukken II 2001-2002, 28 331, nr. 2; Kamerstukken II 2002-2003, 28 331, nr. 9.
9. Verkennend onderzoek 2009, p. 55
10. Verkennend onderzoek 2009, p. 61.
11. Verkennend onderzoek 2009, p. 56.
12. Rapport Staatscommissie Grondwet, november 2010, p. 57.
13. Rapport Staatscommissie Grondwet, november 2010, p. 65.
14. EHRM 8 juli 2004 Vo v. France, appl. no: 53924/00, par. 85.
15. EHRM 16 december 2010 A, B and C v. Ireland, appl. no: 25579/05.
16. Idem, par. 213.
17. Verkennend onderzoek 2009, p. 62.
18. Verkennend onderzoek 2009, p. 62.
19. Rapport Staatscommissie 2009, p. 35. De Staatscommissie heeft deze omschrijving overgenomen uit P.B. Cliteur en W.J.M. Voermans, Preambules, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2009, p. 15
20. Rapport Staatscommissie 2009, p. 42.
21. Rapport Staatscommissie 2009, p. 40.