Abortus, euthanasie en medische experimenten, hebben als een permanente bedreiging voor de rechtsbescherming van het menselijk leven de voortdurende aandacht van de Juristenvereniging Pro Vita. In dit artikel willen wij aandacht besteden aan het aan de Kamer aangeboden ontwerp voor een embryowet.

Voorop stellen wij dat het is begonnen met abortus. Toen werd het een vraag of men met een geaborteerde vrucht mocht experimenteren. Dat station zijn wij echter allang voorbij. Dat mag ons er intussen niet van weerhouden abortus te blijven zien als een kwade zaak die heeft geleid tot het experimenteren met embryo’s. Ons trof een verslag van een vergadering van de VBOK waarin een van de sprekers stilstond bij de abortuswet. De politieke strijd met betrekking tot abortus, zo overwoog hij, lijkt te zijn gestreden en men kan zich afvragen of onze overheid de mogelijkheid heeft abortus te verbieden.1 Nee, verbieden niet maar wel naleving van de wet eisen. Dus niet tolereren, zoals is voorgekomen, dat zes klinieken, achtereenvolgens bereid bleken te zijn een vrouw die 16 weken zwanger was in behandeling te nemen nadat zij als reden had opgegeven dat ze met vakantie wilde. En krachtdadig optreden tegen een aborteur die brutaalweg voor de media verklaarde dat een vrouw bij hem terecht kon al zou ze als reden opgeven dat het regende. En laat niet in het vergeetboek geraken de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag in de procedure tussen de Juristenvereniging Pro Vita en de Staat der Nederlanden. Daarin overwoog het hof dat naar de bedoeling van de wetgever moest worden voorkomen dat dankzij door de overheid verleende vergunningen zich een praktijk ontwikkelt die tegen de strekking van de wet ingaat. In dit verband stelde het hof vast “dat geenszins is verzekerd dat een vergunning [ . . . ] wordt ingetrokken, indien in een ziekenhuis of kliniek al dan niet stelselmatig ook buiten het geval van een noodsituatie, als bedoeld in art 5 lid 1 Wet [afbreking zwangerschap] , tot het afbreken van zwangerschap wordt overgegaan”. Daarop liet het hof nog volgen “dat de enkele omstandigheid dat de betrokken vrouw wenst dat haar zwangerschap wordt afgebroken, op zichzelf geen noodsituatie oplevert in evenbedoelde zin”.2 Treffend achten wij ook de geschiedenis van de abortuswet. Gevraagd werd toen of het voorstel (beginnend) menselijk leven te beëindigen gevolgen kon hebben voor ongeneeslijk zieken, demente bejaarden, psychopaten en diep geestelijk gestoorden en of niet gevreesd moest worden voor voortgaande afneming van de rechtsbescherming van het menselijk leven. Ten antwoord werd door de regering de zware terminologie van de memorie van toelichting uit de kast gehaald (“een zo ernstige en ingrijpende maatregel”; “de grootst mogelijke zorgvuldigheid”; “zware verantwoordelijkheid” enzovoort) gevolgd door de dooddoener dat de regering niet kon “inzien” hoe haar standpunt kon worden geduid als een “opening” om beginnend menselijk leven te beëindigen, met gevolgen voor bijvoorbeeld ongeneeslijk zieken, demente bejaarden enz. Dat werd gezegd in april 1980 slechts enkele jaren voor de inzet van het debat over euthanasie.3

EMBRYOWET

Medische experimenten vormen statutair het derde aandachtspunt van de Juristenvereniging Pro Vita. Met het op 26 september 2000 aan de Kamer aangeboden voorstel voor een embryowet staan wij nu voor een nieuwe strijd.4 Voordat wij ons daarmee zullen bezighouden zien we achterom.

TERUGBLIK

Tot wetgeving werd besloten blijkens het regeerakkoord waarmee het kabinet Lubbers-Kok in 1989 aantrad, zij het dat pas op 4 februari 1993 een voorstel van wet werd aangeboden. Essentieel daarin was dat menselijke embryo’s behouden moesten blijven. Dit voorstel werd echter door het daarop volgende kabinet Kok-I ingetrokken omdat de regering een andere mening had. Die werd neergelegd in een Notitie waarin aanvaard werd dat na een IVF-behandeling embryo’s overblijven en werd overwogen dat zulke embryo’s bewaard kunnen worden voor een volgende zwangerschap of teloor zullen gaan of beschikbaar kunnen worden gesteld voor donatie of wetenschappelijk onderzoek. Die notitie werd naar de Kamer gestuurd bij brief van 16 maart 1995.5 Het zou echter nog meer dan vijf jaar duren eer het kwam tot indiening door het kabinet Kok-II van het hiervoor genoemde wetsvoorstel voor een Embryowet. Inclusief het advies van de Raad van State en het nader rapport aan de Koningin telt het ontwerp 109 pagina’s. Deze omvang en de lange tijdsduur zeggen wel iets omtrent de zwaarte van het onderwerp. Hier volgen de hoofdzaken.

DE INHOUD IN GROTE LIJNEN

Met paragraaf 2 van de wet wordt beoogd regels te stellen betreffende de zeggenschap over geslachtscellen en embryo’s. Geslachtscellen zijn menselijke zaadcellen en eicellen (art 1 van de wet).
Het gaat in deze paragraaf ten eerste om personen die hun geslachtscellen ter beschikking stellen ten behoeve van de zwangerschap van een ander of ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek (art 5).Ten tweede om personen die restembryo’s ter beschikking stellen ten behoeve van de zwangerschap van een ander en voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs (art 8). En ten derde om terbeschikkingstelling van geslachtscellen voor het speciaal tot stand brengen van embryo’s met het oog op transplantaties bij de mens (art 9).

Paragraaf 3 regelt wetenschappelijk onderzoek met embryo’s buiten het menselijk lichaam waarmee geen zwangerschap tot stand wordt gebracht. Het gaat hier om overtollige embryo’s en om embryo’s die speciaal worden gekweekt (toelichting art 10).
Paragraaf 4 regelt wetenschappelijk onderzoek met embryo’s buiten het menselijk lichaam waarmee wordt beoogd een zwangerschap tot stand te brengen.
Paragraaf 5 geeft regels betreffende wetenschappelijk onderzoek met foetussen. Paragraaf 6 handelt over verboden handelingen met geslachtscellen en embryo’s. Paragraaf 7 bevat strafbepalingen en paragraaf 8 slotbepalingen.

DE GRONDGEDACHTE VAN HET ONTWERP

Wij willen volstaan met deze verkorte weergave van het wetsvoorstel en in dit artikel ons beperken tot de grondgedachte van het voorstel zoals deze tot uiting komt in hoofdstuk 1 van de memorie van toelichting.

VOORTPLANTINGSGENEESKUNDE

De toelichting wordt ingeleid met een betoog over voortplantingsgeneeskunde. Wat valt daaronder te verstaan? Een definitie wordt niet gegeven. Wij moeten het dus hebben van de toelichting. Daarin wordt erop gewezen dat begin jaren tachtig in Nederland de eerste IVF— behandelingen plaats vonden en dat daarbij bleek dat er embryo’s zouden overblijven. De vraag rees of men daarmee mocht experimenteren. Daarbij bleef het echter niet. De toelichting maakt melding van de mogelijkheid zaadcellen over te dragen aan een andere persoon (donatie) en wijst erop dat later hetzelfde mogelijk werd met eicellen. Draagmoederschap werd mogelijk zodat een vrouw zonder baarmoeder een genetisch eigen kind kon krijgen. En een bijna onvruchtbare man kon geholpen worden met de ICSI-methode (intra cytoplasmatische sperma-injectie). Het werd voorts mogelijk na overlijden nog nageslacht te verwekken. En genetisch onderzoek van het embryo kon uitwijzen dat het te verwachten kind een gevreesde aandoening niet had. Gewezen wordt op de mogelijkheid een kloon (een genetisch identiek individu) te maken en het geslacht van een kind te beïnvloeden.

Hebben wij de toelichting goed verstaan dan hebben wij in dit alles te maken met voortplantingsgeneeskunde. Al hebben wij ons afgevraagd of ook het maken van een kloon daaronder moet worden begrepen.

In de toelichting wordt voorts de aandacht gevraagd voor wetenschappelijk onderzoek met embryo’s gericht op “ook buiten de voortplantingsgeneeskunde gelegen doelen”. In dit verband wordt onder meer genoemd het gebruik van embryonale stamcellen voor het kweken van weefsels voor transplantatiedoeleinden.

Globaal zouden wij nu in de inleiding twee zaken willen onderscheiden: hulpverlening aan ongewenst kinderloze echtparen en bestrijding van ziekten en gebreken. Het is een onderscheiding die in het hier besproken hoofdstuk meermalen voorkomt (zie o.a. het slot van dit hoofdstuk).

UITEENLOPENDE STANDPUNTEN

De toelichting begint met erop te wijzen dat de nieuwe mogelijkheden van de voortplantingsgeneeskunde vragen oproepen van ethische, juridische en maatschappelijke aard, die in de uiteenlopende culturen van de diverse landen en in de uiteenlopende groeperingen van een pluriforme samenleving verschillende antwoorden krijgen. Dat is nogal wat. Laten wij het eenvoudig houden en ons beperken tot ons lieve vaderland.

Daar was eerst, zoals wij gezien hebben, het kabinet Lubbers-Kok. Dat wilde een wettelijke regeling doch uitgaande van het beginsel dat menselijke embryo’s behouden moesten blijven. Wij zagen reeds dat het daarop volgende kabinet Kok-I daarover andere gedachten had. Die vinden wij nu in de inleiding in enkele passages die wij hier woordelijk overnemen.

Eerst lezen wij:
“ Het feit dat beginnend menselijk leven niet meer ongemoeid wordt gelaten en wordt beïnvloed door en onderworpen aan menselijke handelingen raakt aan fundamentele waarden. Het gaat daarbij om waarden waaraan niet alleen niet iedereen hetzelfde gewicht toekent, maar waarvan het gewicht ook door toedoen van vernieuwing van inzichten en door voortschrijding van de mogelijkheden steeds aan verandering onderhevig is” (blz. 2 bovenaan).

En even verder:
“ Bij het antwoord op deze vragen (inzake de aanvaardbaarheid van het gebruik van geslachtscellen en embryo’s enz. PWS) moeten diverse waarden en belangen tegen elkaar worden afgewogen. En, zoals gezegd, niet iedereen kent aan die waarden en belangen hetzelfde gewicht toe. Sommigen kennen aan een waarde als respect voor menselijk leven een zodanig gewicht toe dat geen enkele andere waarde of geen enkel ander belang zo zwaar kan zijn dat ook maar de geringste inbreuk op dat respect gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Anderen achten het belang van leniging van het lijden door ongewenste kinderloosheid zo groot dat dit in bepaalde gevallen een zekere inbreuk wel kan rechtvaardigen” (blz. 3) .

In de eerst aangehaalde passage wordt moeizaam onder woorden gebracht wat wordt bedoeld. Wij lezen dat een feit raakt aan fundamentele waarden. Welk feit? Dat het menselijk leven niet meer onaantastbaar is. En welke fundamentele waarden? De leniging van de nood van ongewenste kinderloosheid en bestrijding van ziekten en gebreken. In het tweede citaat komt de bedoeling beter uit de verf. Hier staat dat het respect voor menselijk leven moet wijken voor andere belangen (zie boven).

In deze betogen wordt op verhullende wijze gesproken over aantasting van beginnend menselijk leven, aldus namelijk dat het “niet meer ongemoeid” wordt gelaten resp. dat het wordt “beïnvloed” door menselijke handelingen. Waarom wordt niet ronduit toegegeven dat door gebruik van een menselijk embryo het leven van een mens wordt afgesneden? En wat moeten we aan met de tweede passage waarin gewaagd wordt van “een waarde als respect voor menselijk leven” en het gerechtvaardigd zijn (al dan niet) van “de geringste inbreuk op dat respect”. Respect is geen waarde; het gaat hier om de waarde van het menselijk leven. Gebruik van een embryo voor onderzoek waardoor dat embryo verloren gaat is niet een geringe maar een totale inbreuk op het menselijk leven. Maar de bedoeling is wel duidelijk: men vindt vernietiging van een menselijk embryo slechts de geringste inbreuk die zich denken laat. Zo zal ook te verklaren zijn dat “leniging van het lijden door ongewenste kinderloosheid” een zaak is waarbij je stilzwijgend kunt voorbijgaan aan abortus provocatus waarvan het aantal in 1998 door de inspectie werd vastgesteld op ruim 30.000.

Klaar en duidelijk vinden wij het in art 1, eerste lid van de Duitse grondwet:
“Die Würde des Menschen ist unantastbar. Sie zu achten und zu schützen ist Verpflichtung aller staatlichen Gewalt”.

En in art 2, eerste lid, eerste zin:
“Jeder hat das Recht auf Leben und körperliche Unversehrtheit”.

En voor wie wil vasthouden aan vernietiging van een embryo als “geringste inbreuk” op het menselijk leven en niet als een totale, wijzen wij erop dat het Bundesverfassungsgericht, geroepen de hem voorgelegde termijnregelingswet (Fristenlösung) te toetsen aan de grondwet vooropstelde: “Gewicht und Ernst der verfassungsrechtlichen Fragestellung werden deutlich, wenn bedacht wird, dasz es hier um den Schutz menschlichen Lebens geht, eines zentralen Wertes jeder rechtlichen Ordnung”.

En tegenover de theorie van de progressieve rechtsbescherming waarvan het wetsvoorstel kennelijk uitgaat houden wij staande hetgeen het hof overwoog bij zijn uitleg van art2 als boven geciteerd:
“Leben im Sinne der geschichtlïchen Existenz eines menschlichen Individuums besteht nach gesicherter biologisch-physiologischer Erkentniss jedenfalls vom 14. Tag nach der Empfängis (Nidation, Individuation) an [volgt verwijzing naar beschouwingen van prof. Hinrichsen voor een commissie uit de Bondsdag]. Der damit begonnene Entwicklungsprozess ist em kontinuierlicher Vorgang, der keine schaffen Einschnitte aufweist und eine genaue Abgrenzung der verschiedenen Entwicklungsstufen des menschlichen Lebens nicht zuläszt.” 6

Willen de ontwerpers van het wetsvoorstel vasthouden aan hun theorie, dan behoren zij aan te geven wat er onjuist is aan deze overwegingen van het hof.

PRE-EMBRYO?

Een kanttekening zouden wij willen maken bij het door het hof gemaakte voorbehoud voor de eerste 14 dagen.
Vergissen wij ons niet dan vernemen wij niet veel meer over het zogenaamde pre-embryo. Dat was al een onderscheiding die niets kon afdoen aan het voorschreven doorlopende ontwikkelingsproces. Men kan zich echter afvragen wat er nu mee kan zijn bedoeld gelet op hetgeen in de toelichting wordt betoogd inzake gebruik van embryonale stamcellen voor het kweken van weefsels voor transplantatiedoeleinden. Het arrest van het hof is van 1975 doch het gaat hier om mogelijkheden “die tien jaar geleden nog niet te voorzien waren.” 7 Het blijkt mogelijk embryonale stamcellen uit embryo’s te isoleren wat gebeurt op het moment dat het embryo een ontwikkelingsstadium heeft bereikt van een paar dagen, het zogenaamde blastocyststadium.8

VERSCHUIVENDE OPVATTINGEN

In de toelichting benadrukken de voorstellers het in het ontwerp ingebouwde stelsel van voorwaarden en grenzen aan het gebruik van geslachtscellen en embryo’s en van beperking van de doeleinden waarvoor ze mogen worden gebruikt. Het moet zo zijn dat de keuzes die gemaakt worden “een zekere bestendigheid hebben tegen voortschrijding van de medische mogelijkheden.” Afgezien van de ervaring opgedaan met de houdbaarheid van de voorwaarden neergelegd in de abortuswet en de lering die daaruit te trekken zou zijn met het oog op de onderhavige wet, schijnt het ons toe dat de ontwerpers beducht zijn voor de gevolgen van het toestaan van gebruik van geslachtscellen en embryo’s voor onderzoek. Maar wat willen zij? Geloven zij dat onderzoek nog wel eens een eindpunt zal bereiken? Terecht naar wij menen ging het kabinet Lubbers-Kok uit van het beginsel dat embryo’s behouden moesten blijven. Dat zou ons antwoord moeten zijn op de zogenaamde voortplantingsgeneeskunde.

NOTEN

1. Nederlands Dagblad 9-10-2000.
2. Hof ‘s Gravenhage NJ 1990,707, onder 15.
3. Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 475, nr. 5,Voorlopig Verslag, blz. 5 (SGP-fractie); zitting 1979-1980, 15 475, nr. 6, Memorie van Antwoord, blz. 4.
4. Wet houdende regels inzake handelingen met geslachtscellen en embryo’s (Embryowet), Tweede Kamer, 2000-2001, 27 423, nrs 1-3.
5. Tweede Kamer 1994-1995, 23 016, nr. 7. Zie voorts Het embryo, iets of iemand? red. prof.dr. W.J. Eijk en prof.dr. J.P.M. Lelkens, Oegstgeest 1997, hoofstuk VII, Wetgevingsproces inzake experimenten met embryo’s.
6. EuGRZ – Europäische Grundrechte – Zeitschrift, 28 febr. 1975, blz. 138.
7. blz. 3.
8. blz. 31.