Vijftien jaar lag ze in coma. Uiteindelijk stierf zij door gebrek aan voedsel en vocht. De stekker werd eruit getrokken…Dit betekent dus dat wij tegenwoordig zelf over leven en dood beslissen. Ik weet dat dit zeer extreem is gesteld, maar de praktijk komt het hier toch op neer. Ik realiseer me dat ik tegen de bierkaai vecht; toch mag mijn pen niet zwijgen. In de Schiavo-affaire was sprake van actieve euthanasie.

Ouders en echtgenoot stonden voor het dilemma: wel of niet verder te voeden. Ook voeding weigeren vind ik een vorm van euthanasie. Degene die over andermans leven beslist neemt geen medisch besluit, maar velt een moreel vonnis. Hij, of zij, moet antwoord geven op een waardeoordeel:“is het wenselijk dat deze patiënt blijft leven?” Het is de mens niet gegeven over de kwaliteit of kwantiteit van het leven te oordelen.

Van rasja naar tsaddiek

Ik geloof dat niet alleen het menselijke leven in het algemeen van onschatbare waarde is, maar dat tevens ieder moment van leven van belang is. In de voorbereidende fase van het leven dat komen gaat kan men, juist met het oog op dat toekomstige leven, nog veel veranderen, soms zelfs in coma. Men kan in één moment van een rasja – ‘slechtaard’ veranderen in een ‘tsaddiek’, een rechtschapen mens die zijn Schepper zonder vrees tegemoet kan treden: “Sommigen verwerven hun plaats in de Toekomstige Wereld in enkele ogenblikken” (Talmoed). Leven is een ondeelbare en niet te kwantificeren grootheid. Het doet er niet toe of iemands leven voor een aantal jaren, of voor slechts enkele seconden, kan worden verlengd.

Leven met pijn is te prefereren boven het afbreken van leven, wat automatisch een einde maakt aan het lijden: “G’d heeft mij zwaar gekastijd maar aan de dood heeft Hij mij niet overgegeven” (Ps. 118:18). Zelfs passief het leven verkorten druist in tegen de Joodse idee, zelfs indien de patiënt nog maar enkele momenten te leven heeft. Ook doden uit medelijden blijft verboden.

Broederlijke liefde

Doden uit liefde of medelijden is ook een vorm van doodslag:“Uit de hand van iemands broeder, zal Ik het leven van de mens opeisen” (Genesis 9:5). De frase ‘uit de hand van iemands broeder’ lijkt overbodig want broedermoord is geen geringer misdrijf dan gewone moord. Rabbi Ja’akov Tswi Mecklenburg (19e eeuw) ziet in deze overbodigheid een aanduiding dat ‘mercy-killing’ ook door de Tora wordt verboden. Hoewel moord over het algemeen het tegengestelde is van broederlijke liefde kan het nemen van het leven van een broeder onder omstandigheden als een daad van medemenselijkheid ‘par excellence’ worden aangevoeld. Euthanasie geschiedt op grond van medelijden. Toch ziet de Tora hierin een vergrijp op een gebied dat niet aan de mens is gegeven, hoe hopeloos het leven er ook mag uitzien. Zelfs de terminale patiënt die zich al in de stervensfase bevindt, wordt in elk opzicht als levend beschouwd. “Een ieder die de ogen sluit voordat de dood is ingetreden wordt beschouwd als een bloedvergieter. De zaak kan worden vergeleken met een flikkerende vlam. Zodra men deze aanraakt, dooft het licht” (B. T. Sjabbat 151b).

Nalaten

Nalaten van medisch ingrijpen kan ook niet door de beugel. De terminale en hopeloze situatie vermindert onze verantwoordelijkheid niet. De arts heeft de opdracht het leven te verlengen; zijn opdracht is niet beperkt tot genezen. Het verzachten en verlichten van pijn valt ook onder de verplichting te genezen. Het is een uitvloeisel van het gebod: “Heb uw naaste lief als uzelf” (Lev. 19:18). Wanneer pijnverlichting en het in stand houden van het leven in conflict komen, moet het leven worden behouden. Het niet behandelen van patiënten om hen te bevrijden van pijn door de dood is dus evengoed een vorm van doden. Zelfs als de patiënt uitroept: “Laat me liggen en help me niet, want ik wil sterven”, moet alles worden gedaan om de patiënt in leven te houden.

Uiteraard moet alles gedaan worden om het lijden van de patiënt te verlichten. Dit omvat ook agressieve pijnbestrijding. Er bestaan medische bezwaren tegen het toedienen van morfine daar dit middel de cerebrale besturing van het ademhalingssysteem ontwricht. Er is echter geen halachisch (Joods-wettelijk) bezwaar tegen het toedienen van hoge doses morfine om de pijn bij terminale patiënten te onderdrukken, indien de beademing op peil kan worden gehouden.

Kunstmatige middelen

In tegenstelling tot het christendom wordt er binnen het Jodendom geen verschil gemaakt tussen het verlengen van het leven met natuurlijke middelen, zoals voedsel en kunstmatige middelen, zoals medicijnen. De middeleeuwse codificator Maimonides (1135-1204), zelf een arts, trekt de parallel tussen voedsel en medicatie: G’d schiep voedsel en water om de mensen in leven te houden en Hij schiep medicijnen om ziekten te genezen. Hij gaf de mensen intelligentie om medisch-technische vindingen te doen, die wij verplicht zijn te gebruiken om het leven te verlengen. De Joodse wet maakt dus geen verschil tussen gewone en buitengewone therapeutische procedures. Het is om deze reden dat het Jodendom een levenstestament niet kan aanvaarden. Een levenstestament is een verklaring waarin iemand aangeeft hoe hij wil dat met hem gehandeld wordt als hij in de toestand komt te verkeren waarin hij zijn wil niet meer kan uiten. Het Jodendom ontkent dat de mens het recht zou hebben de kwaliteit van het leven te beoordelen; zelfs als het om een vegeterend persoon gaat. Het gebod het leven te redden wordt niet beïnvloed door de kwaliteit van het leven.

Waardige dood

Het Jodendom erkent een recht op een waardige dood. Alleen de definitie van een waardige dood is verschillend. De strijd om het leven te verlengen is nooit mensonterend of onwaardig. Het behoud van het leven is een uiting voor de hoge waarde, die aan iedere vorm van leven wordt gehecht. De mens heeft geen recht op zelfbeschikking: “Tegen uw wil leeft u en tegen uw wil sterft u” (Misjna Awot hst. 4). Hoewel deze uitspraak in de eenvoudige zin werd opgevat als een ironische expressie van het feit dat een baby net zo min geboren wil worden als een gezonde volwassene wil sterven, lijkt deze uitspraak in onze tijd een nieuwe dimensie te krijgen. Het leven is iets onvrijwilligs. Indien men een balans opmaakt van het leven zal men merken dat de lasten groter zijn dan de lusten. Al tweeduizend jaar geleden verklaarde de Leerschool van Sjammaj, dat: “het beter ware voor de mens indien hij niet geschapen zou zijn”. Het leven is iets onvrijwilligs en alleen de Schepper die het leven geeft mag dit ook weer nemen.

Stervensproces

Slechts onder één omstandigheid lijkt levensverlengend optreden niet meer werkelijk geboden: gedurende het stervensproces. Middeleeuwse Geleerden, zoals rabbi Mosjé Isserles (1520-1577), menen dat iemand die stervende is, niet in het stervensproces mag worden gestoord. Sommige autoriteiten verbieden zelfs genezend ingrijpen gedurende deze fase: de mens heeft er recht op in rust te mogen sterven. Maar andere autoriteiten stellen duidelijk dat het leven van een stervende niet mag worden verkort, zelfs indien dit slechts betekent dat er geen medicijnen meer worden toegediend (een vorm van passieve euthanasie). Latere autoriteiten, zoals rav E. J. Waldenberg uit Jeruzalem en rabbi Jisraëel Meïr Hakoheen uit Polen (gest. in 1933) menen dat ook in de stervensfase alles moet worden gedaan om het leven van de patiënt te verlengen. Misschien, maar dit is een geheel eigen interpretatie, verzetten juist de meest moderne autoriteiten zich tegen iedere vorm van passieve euthanasie, omdat het tegenwoordig mogelijk is gebleken ook patiënten in de stervensfase (wat dit ook moge zijn) te redden. In de Middeleeuwen was het niet mogelijk het getij te keren.

Maar Terri Schiavo was niet stervende…

Grensvervaging

Het eerste Nederlandse euthanasieproces vond in 1952 plaats in Utrecht. Indien euthanasie gelegaliseerd gaat worden vrees ik een steeds verdergaand normverleggend en grensvervagend rechtsbewustzijn. Werd er in eerste instantie door de rechtbanken bijvoorbeeld geëist dat de patiënt lichamelijk of psychisch ondraaglijk lijdt, later (Rechtbank Rotterdam 1981) was het niet meer noodzakelijk dat er van een ongeneeslijke ziekte sprake moest zijn doch alleen van de duurzaamheid van het lijden, een uiterst vaag begrip. De centrale rol van het geweten van mensen in moeilijke situaties acht ik onaanvaardbaar, zowel op religieuze als op psychologische en juridische gronden.

Graf wordt toevlucht

Ook psychologisch acht ik het zelfbeschikkingsrecht van de mens moeilijk te verteren. De grenzen van het leven vervagen; het graf wordt de toevlucht voor moeilijke problemen, terwijl er in feite niets opgelost wordt. De opdracht iets van het leven te maken verschuift naar de achtergrond.

Hoezeer zelfbeschikkingsrecht over leven en dood de moderne mens ook mag aanspreken, toch meen ik dat er achter de gepassioneerde, haast heroïsche, strijd van de voorvechters van euthanasie een intens gevoel van nihilisme schuilgaat, een diepgeworteld doemdenken. Het aardse lijden lijkt zinloos omdat in feite het aardse léven zinloos lijkt. In onze ‘permissive society’ geloof ik, dat de liberalisering van en de gemakkelijke houding tegenover elke vorm van het afbreken van leven (euthanasie, abortus en zelfmoord) begrijpelijk is. Te rechtvaardigen vind ik het echter niet.

Paradox

Ook juridisch acht ik liberalisering van euthanasie een ongewenste zaak. Onlangs vernam ik van een juridische medewerker van een rechtswinkel, dat deze eens werd geconfronteerd met een erfeniskwestie waarbij het sterke vermoeden bestond dat de erflater, door middel van ‘vrijwillige euthanasie’, uit de weg was geruimd. Bij de familie, die zo liefdevol aandringt bij de arts om het ‘zinloze’ lijden geruisloos te beëindigen, moet eerst worden uitgezocht wat de (financiële) belangen zijn bij het overlijden van de patiënt. Onlangs vertelde een bevriende arts mij dat de vrouw van een terminale patiënt hem verzocht ‘er nu maar een einde’ aan te maken. De arts weigerde. Twee maanden later bedankte de vrouw de medicus voor zijn weigering. De laatste maanden waren de mooiste tijd van hun leven geweest, hoe paradoxaal dit misschien ook klinkt.

Een volgende vraag: indien euthanasie wettelijk erkend gaat worden, dan zal de uiteindelijke beslissing hoogstwaarschijnlijk bij de familie of de arts komen te liggen. Welke criteria zal men gaan hanteren? Zoals iedere jurist weet blijken zogenaamde ‘strenge’ wettelijke normen en criteria binnen de kortste keren, in confrontatie met de maatschappelijke realiteit, uiterst rekbaar, multi-interpretabel en elastisch. Velen nemen al heel snel aan dat mensen uit hun lijden moesten worden gehaald. En wie oefent er controle uit op dit ‘medisch’ handelen? Geen staatsorgaan is in staat alle gevallen van ‘zinloos geacht leven’ op een goudschaaltje af te wegen.

Auteur: dhr. mr. drs. R. (Raphael) Evers, Opperrabbijn Düsseldorf

De ‘Schiavo-affaire’ is door Opperrabbijn R. Evers beschreven in zijn boek “Uitverkoren voor het Leven”. Op blz. 240 t/m 246. ISBN-10: 90-6446-043-4. ISBN-13: 978-90-6446-043-2. Copyright 2006, uitgeverij Amphora Books, Amsterdam. NUR 716.
De visie op euthanasie in de Joodse orthodoxe kring is sinds de eerste publicatie van deze beschouwing in 2006 niet aangepast.