Begin dit jaar stonden op het eerste Belgische euthanasieproces in Gent drie artsen terecht voor de uitvoering van een euthanasie in 2010 op een 38-jarige vrouw, Tine Nys, omwille van ondraaglijk psychisch lijden. Zij had een zwaar medisch verleden, met opnames in de psychiatrie en een aantal zelfmoordpogingen. Twee maanden vóórdat zij euthanasie kreeg, werd de diagnose van autisme vastgesteld.
Hoewel de familie aanwezig was bij de fatale ingreep, beklaagde deze zich achteraf over de slechte uitvoering ervan. Zo zou het infuus met het dodelijke product op het gezicht van Tine zijn gevallen en zou de arts weinig tactvol hebben gehandeld. Zo gaf hij de familie de mogelijkheid om te luisteren in zijn stethoscoop of het hart van Tine nog klopte. Verder diende hij het registratiedocument pas na 51 dagen in bij de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie in plaats van binnen de voorziene vier werkdagen. Ook had de familie twijfels over het vervullen van één van de grondvoorwaarden van de Belgische euthanasiewet, namelijk dat de patiënt zich in een medisch uitzichtloze situatie moet bevinden. Tine kreeg pas twee maanden voor haar dood de diagnose van autisme en had hiervoor geen therapie gevolgd. Toch werd zij geëuthanaseerd en dit was voor haar ouders en zussen één van de hoofdredenen om naar de rechtbank te stappen.
Vervolging voor gifmoord
De Belgische wetgever voorziet bij een niet-terminale patiënt in drie adviezen: één van de uitvoerende arts en twee van onafhankelijke collega’s. De arts die de ingreep verrichtte, werd een slechte uitvoering verweten, terwijl de psychiater en de huisarts niet zorgvuldig zouden hebben gehandeld bij het geven van hun advies. De zus van Tine diende in 2011 een klacht in de hierboven vermelde redenen. In eerste instantie verwierp de procureur de klacht en besliste de raadkamer van Dendermonde om de drie artsen buiten vervolging te stellen. De procureur-generaal ging echter in beroep, zodat de zaak alsnog voor het Hof kwam. De uit twaalf leden bestaande volksjury moest bepalen of ze de voorwaarden van de euthanasiewet hadden nageleefd. De Belgische euthanasiewet voorziet geen sancties voor de niet-naleving ervan, zodat er moet worden gekeken naar het strafrecht. Daardoor vervolgde de openbare aanklager de drie beschuldigden voor gifmoord, ook al waren er enkel formele vormvoorwaarden geschonden zoals de laattijdige registratie bij de controlecommissie of een gebrekkige uitvoering van de euthanasie.
Politiek en religieus showproces
Het proces kon op heel wat persbelangstelling rekenen en de verdediging nodigde getuigen uit die de goede trouw en de bekwaamheid van de beklaagde artsen moesten bevestigen. Zij bestempelde dit proces als een politiek en religieus showproces waarbij de katholieke kerk haar invloed zou gebruiken om de euthanasiewet in diskrediet te brengen, iets wat het openbaar ministerie categoriek weerlegde. De vervolgende partij klaagde vooral aan dat de twee adviserende artsen tekortschoten bij het vaststellen van de grondvoorwaarden van het ondraaglijk en uitzichtloos lijden, terwijl ze de uitvoerende arts een gebrek aan zorgvuldigheid verweten.
Een advocaat van de familie van Tine, Fernand Keuleneer, werd gewraakt omdat hij aanwezig was tijdens de bespreking van het dossier in de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie. Deze commissie, die elke maand zo’n 200 aangiftes bekijkt in euthanasiezaken, had niets onregelmatigs geconstateerd in dit dossier en gaf haar goedkeuring.
Op 31 januari werden de drie artsen vrijgesproken; de jury oordeelde dat de uitvoerende arts omwille van “redelijke twijfel” onschuldig was met betrekking tot de niet-naleving van de regels tijdens de ingreep. De huisarts zou niet hebben beseft dat de euthanasie al diezelfde avond zou worden uitgevoerd en de psychiater heeft volgens het Hof alle voorwaarden nageleefd. De familie van Tine heeft beroep aangetekend bij het Hof van Cassatie, dat echter alleen oordeelt over de wettigheid van de rechterlijke beslissingen.
Voorwaarden afhankelijk van invulling patiënt en arts
De zaak heeft als verdienste dat zij het debat over de Belgische situatie en de wetgeving rond levensbeëindigend handelen heeft aangewakkerd. Iedere opiniemaker, maar ook de gewone man of vrouw op straat had wel een mening over dit sterk gemediatiseerde proces. De zaak bracht alleszins aan het licht dat de beoordeling van de grondvoorwaarden uit de wet, zoals de ondraaglijkheid en de uitzichtloosheid van het lijden, maar ook het al dan niet ontbreken van een redelijke oplossing, grotendeels afhankelijk zijn van de wijze waarop de patiënt en de arts deze voorwaarden invullen. De ondraaglijkheid van het lijden is exclusief het terrein van diegene die zijn leven wil beëindigen: enkel de betrokkene zelf kan oordelen of hij het nog kan dragen. Als lijden dermate samenhangt met de eigen wil en inschatting, waarom zou de wetgever deze voorwaarde nog behouden?
Over de uitzichtloosheid van de ziekte, zeker bij psychiatrische aandoeningen, zijn de meningen, ook tussen psychiaters, sterk verdeeld. Sommigen menen dat in dergelijke situaties een arts nooit kan besluiten dat iemand uitbehandeld is. Anderen daarentegen stellen dat op een bepaald ogenblik de patiënt zelf kan aangeven dat hij of zij geen behandeling meer wenst. Tot slot zal ook het ontbreken van een redelijke oplossing vooral afhangen van de patiënt: staat hij nog open voor een nieuwe therapie of is het voor hem genoeg geweest?
Aanpassing wet laat op zich wachten
Alhoewel in het nieuwe Belgische parlement een aantal wetsvoorstellen op tafel liggen die voorzien in een verdere versoepeling van de euthanasievoorwaarden, zoals voor personen met een vergevorderde dementie of een verplichte doorverwijzing door een weigerende arts, lijkt een aanpassing niet snel te gebeuren. Het hangt weliswaar samen met de moeizame regeringsonderhandelingen, maar dit proces heeft de tegenstellingen tussen voorstanders en tegenstanders scherper gesteld. Critici vragen een grondige evaluatie, waarbij ook de rol van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie moet worden onderzocht. Daarnaast zouden de grondvoorwaarden, zoals het psychisch lijden of de uitzichtloze medische toestand, moeten worden verduidelijkt. De voorstanders loven echter de goede werking van de wet en huiveren ervoor dat dit proces wordt aangegrepen om de voorwaarden te verstrengen. Het is dan ook de vraag of in een dergelijk politiek klimaat een objectieve evaluatie überhaupt wel mogelijk kan zijn.
De auteur: de heer mr. Patrick Garré is jurist bij de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid