Naast het hieraan voorafgaande artikel van Mgr. Eijk, waarin de katholieke visie op de ‘waarde van het leven’ wordt verwoord; heeft de redactie van Pro Vita Humana aan ds. Van Velzen gevraagd, de visie op de ‘waarde van het leven’ vanuit protestant-christelijke perspectief te laten horen.
1. VAN WIE BEN JIJ ER ÉÉN
In mijn geboortedorp Katwijk aan Zee is het bij een ontmoeting op straat welhaast een standaardvraag; ‘van wie ben jij er één’?’ Op deze wijze probeert de dorpeling zicht te houden op de lijnen der geslachten, en op hoe het kind ten opzichte van vader en moeder zijn of haar weg is gegaan. Het laat zich raden dat het elkaar willen kennen in een dorp steeds moeilijker wordt; de dorpen worden groter en de neiging tot individualisering leidt ertoe dat lang niet iedereen het meer prettig vindt dat aan hem gevraagd wordt; van wie ben jij er één?
Via dit alledaagse voorbeeld komen we terecht bij een kerngedachte van het bijbelse denken; je bent van God! Hiermee zet de bijbel in (het scheppingsverhaal in Genesis 1 en 2) en daarmee eindigt de bijbel (de huidige wereldgeschiedenis is ‘een aanloop’ naar het Koninkrijk der hemelen waarin God zal zijn ‘alles en in allen’). De bijbel is met al haar varianten qua vormen van literatuur (geschiedschrijving, wetten, gebeden, gedichten, brieven etc.) een indringende oproep aan de mens zich de vraag te stellen; van wie ben jij er één? Het laat zich raden dat deze rode draad in de bijbel directe gevolgen heeft voor het denken over hoe wij met het leven, en in dit geval in het bijzonder het leven van ons mensen, omgaan. Misschien is dit zelfs wel de grootste en moeilijkste vraag in ons leven. Is er een God? En wanneer God er is dan is Hij dus de bron van alle leven. Zijn idee zit achter wat er is. Geen toevallige ‘oerknal’ in een ver verleden, maar in ieder geval een gewild scheppingsgebeuren, los van hoe dit bijvoorbeeld verder ‘biologisch’ allemaal zijn beslag heeft gekregen. De bijbel daagt de lezer dus uit zich af te vragen van wie hij is. En de bijbel wil de lezer dan overtuigen dat hij van God is. Zo zet de bijbel ook in. Alles wat er is, is door het spreken van God tot stand gekomen. Het komt uit zijn wil voort. Je bestaat dankzij Hem. Wanneer je dit kunt beamen dan ontstaat er vanzelf een begrippenpaar als ‘de waarde van het leven’. Dat dit één van de moeilijkste gangen in de gedachten van een mens is, blijkt wel uit het feit dat het zeer regelmatig voorkomt dat een gelovige, die van harte ’s zondags naar de kerk ging en godsdienstig wilde leven, toch aan het einde van het leven verzucht; ‘zou God wel bestaan’? En is deze strijd in ieder mens ook niet een tweede hoofdlijn in de bijbel; de bijbel doet verslag van hoe God en mens met elkaar in verhouding staan. Een heel wonderlijk verhaal hierover is Genesis 22. God vraagt aan aartsvader Abraham zijn zoon te offeren. Abraham wordt zo door God geweldig in verlegenheid gebracht. Kies ik voor mijn lieveling Isaäk, of kies ik voor de wil van God? En dat terwijl God iets van Abraham vraagt wat juist in het joodse geloof verboden is; een kinderoffer. Als er iets heidens is in het Oude Testament dan is het juist het offeren van een zoon of dochter aan God! Zo daagt God zijn geroepene uit tot volstrekte gehoorzaamheid, zelfs voorbij ‘het ethisch aanvaardbare’… De grote Deense filosoof en theoloog Sören Kierkegaard heeft over dit verhaal een wonderschoon boek geschreven ‘Vrees en Beven’.1 Kierkegaard heeft mede naar aanleiding van Genesis 22 de gedachte van ‘de sprong’ ontwikkeld. Om godsdienstig te leven is er ‘een sprong’ nodig; volstrekte overgave aan God. In Genesis 22 leert God zijn geroepene, uit een ver vreemd land, te springen; Abraham moet zijn kind offeren… Via deze sprong komt Abraham thuis; de liefde voor God blijkt zo groot te zijn dat zijn geloof hem rechtvaardigt; Abraham is van God. In de bijbel vind je deze gedachte in ultieme vorm wanneer Jezus wordt gekruisigd. In de Evangeliën wordt er sterk de nadruk op gelegd dat Jezus zich laat kruisigen, en zo de wil van zijn Vader laat geschieden. Wanneer dit afschuwelijke lijden zich voltrokken heeft doet de Vader zijn Zoon opstaan. Hij geeft Hem het eeuwige leven, het Koningschap aan de rechterhand van God de Vader; de Zoon is Zoon van God. En dan beschrijft de bijbel het ware leven. De kruisiging is bewijs van Jezus wil; ik ben van de Vader.
2. WAARDE KRIJG JE . . .
Wanneer er gesproken wordt over zaken als abortus provocatus en euthanasie, valt vanzelfsprekend regelmatig de term ‘de waarde van het leven’. Als er dan een keuze gemaakt wordt voor toepassing van abortus provocatus of actieve euthanasie is het een logische stap om te zeggen; ik bepaal de waarde van het leven hetwelk ik meedraag in mijn lijf of hetwelk ik nu leef. Met andere woorden, heel veel mensen menen dat de waarde van het leven een waardering is die het ‘ik’ er aan geeft. In de wereld van de bijbel is dat echter onmogelijk! Trouwens ook wanneer je er op psychologische of filosofische wijze naar kijkt. Stelt u zich eens voor: u leeft op een onbewoond eiland en u hebt dus niemand om u heen, u hebt ook nooit een ander mens gekend en ook geen god. Dan kunt u geen waarde verlenen aan uw leven. Waarde heb je namelijk niet, waarde krijg je. Dat is één van de wonderlijke eigenschappen van het leven; waarde, en dus ook de waarde van het leven, wordt je geschonken. De mens is immers een relationeel wezen, zijn ik, zijn eigenwaarde ontstaat in de ontmoeting met anderen. Zo wordt een mens pas mens. Een mens wordt pas een ‘ik’ door de relatie met ouders, familie, vrienden, partner etc. Heel bijzonder is in dit geval de tekst Genesis 1:31: “En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed..”. Deze zin staat aan het einde van het gedeelte in het scheppingsverhaal waar sprake is van de schepping van de mens. Een mens kan volgens de bijbel dus niet leven zonder de uitspraak over zijn bestaan; je bent goed, je bent zeer goed. Ik denk dan ook dat het eindeloze geknuffel van ouders met hun pasgeboren kindje ook zoiets betekent; ik ben blij met jou, ik vind je mooi, je bent zeer goed. In de bijbel is God degene die in eerste instantie de zegen aan het leven geeft. De zegen is één van de mooiste geschenken die een mens van God kan krijgen; je bent goed, ja zeer goed. Zo krijgt de bijbelse mens zin in het leven. Natuurlijk zijn er vele andere, wellicht voor ons meer vanzelfsprekende manieren, om zin in en aan het leven te krijgen; de knuffel van een ouder aan een kind, de waardering…van de medemens, de liefde van een partner en dergelijke.
En dan horen we de mens steeds vaker zeggen; ik heb geen zin meer in het leven, ik ervaar geen waarde meer aan mijn bestaan, ik zie niet in dat een foetus al mens is. Wanneer je zoiets zegt zeg je eigenlijk; ik bepaal de waarde van mijn leven. Maar kan dat eigenlijk wel, want als je zoiets zegt heb je toch al alle relaties met de ander (of dat nou de medemens of God is) reeds verbroken? Eigenlijk verklaar je de foetus of de levensmoede mens al dood voordat hij dood is, en dus eigenlijk nog leeft! Waarde krijg je, tenzij je jezelf ziet als volstrekt individu, los van al het leven om je heen. Maar is dat nog wel leven? In de bijbel is het onmogelijk te denken dat een mens relatie-loos is. In welke woestijntoestand hij zich ook bevindt, altijd is er dan nog de relatie met God, zelfs als ongeborene:” Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid, wonderbaar zijn uw werken; mijn ziel weet dat zeer wel. Mijn gebeente was voor U niet verholen toen ik in het verborgene gemaakt werd, gewrocht in de diepten van het aardrijk; uw ogen zagen mijn vormeloos begin…”(Psalm 139:14-16a).
3. WAAR IS DE VADER?
In de twintigste eeuw heeft de christelijke theologie zich vooral bezig gehouden met de Zoon, Jezus Christus. Dat is heel begrijpelijk, want deze eeuw is toch vooral gekleurd door twee grote wereldoorlogen en alle gruweldaden die daarmee gepaard zijn gegaan, en dan denken we natuurlijk met name aan de holocaust. De christelijke theologie moest zich wel afvragen hoe dit alles heeft kunnen gebeuren in het ‘door en door’ christelijke Europa. Vanzelf gaat de theologie zich dan richten op Jezus Christus. Hij is de reden van het ontstaan van het christelijk geloof, Hij heet toch niet zomaar Vredevorst. Zo is er gezocht naar het ware heil, en hoe het toch steeds weer kan gebeuren dat mensen dat heil verdraaien of misbruiken.
Aan het einde van die twintigste eeuw gebeurde er iets binnen de theologie; de onontkoombare reactie op het christocentrische denken. Wanneer Christus in het middelpunt staat zijn de grote thema’s; vergeving, verzoening, liefde, vrede. Thema’s waar de wereld naar snakte. Toch blijken deze grote woorden en waarden niet genoeg te zijn. Zo kwam er aan het einde van de vorige eeuw veel aandacht voor spiritualiteit; voor de ervaring van God. Achter de woorden vergeving, verzoening, liefde en vrede schuilen opdrachten; ik moet vergeven etc. Maar hoe kan ik zoiets groots doen? Daarvoor is meer nodig dan de opdracht van Christus zelf; er is inspiratie nodig en motivatie. Zo is het mij dan ook opgevallen dat er in de jaren tachtig en negentig vooral boeken over de Vader verschenen in plaats van over de Zoon. Twee mooie voorbeelden hiervan zijn het boek van F.O. van Gennep met de veelzeggende titel “De terugkeer van de verloren Vader” (1989)2 en Henri Nouwens “Eindelijk thuis-gedachten bij Rembrandts ‘De terugkeer van de verloren zoon’ (1996).3 In beide boeken wijzen de auteurs er op dat een mensenkind pas voluit leven kan wanneer hij een relatie heeft met de Vader. Die Vader is immer de bron van je leven, uit hem kom je voort, die Vader heeft je ook als eerste liefde bijgebracht. Maar de Vader is ook meer. De liefhebbende Vader heeft juist omwille van jou grenzen aangegeven. Het leven lijkt het mooist ver weg van de Vader in de wijde wereld, maar juist daar loopt de weg dood (de gelijkenis van de verloren zoon in Lucas 15:11-32). Met andere woorden, in de theologie werd ontdekt dan een mens meer nodig heeft dan liefde en vergeving. Een mens moet zijn oorsprong kennen en zijn grenzen. Juist daar speelt de Vader de hoofdrol. Het zou verleidelijk zijn om deze gedachte door te trekken naar de plaats van de vader (en moeder natuurlijk) in het twintigste eeuwse gezin. Zijn daar niet ontwikkelingen gaande geweest die het kind wel tot enkel zelfbewust individu moesten gaan maken. Er zit ook een gevaarlijke kant aan de veridealiseerde zelfontplooiing binnen het gezin. Het doordenken van de ouderlijke invloeden binnen het gezin valt echter buiten de kaders van dit artikel. Wat echter binnen de theologie duidelijk werd is dat je om mens te zijn een vader nodig hebt, ook in je laatste dagen. Zonder bron is er immers ook geen terugkeer mogelijk. Opnieuw zien we hier vanuit de bijbelse theologie lijnen naar de huidige problematiek van het zogenaamde ‘zelfbeschikkingsrecht’. Achter dit ‘zelfbeschikkingsrecht’ kon wel eens een grote eenzaamheid schuilgaan. En eenzaamheid bevordert niet bepaald de wil tot leven…
4. ‘DAS GEBOT DER STUNDE’
Kan alles wat hierboven is gezegd ons helpen om het begrippenpaar ‘de waarde van het leven’ structuur aan te laten brengen bij het zoeken naar ruimte en grenzen bij zaken als bijvoorbeeld abortus provocatus en euthanasie? Dat is niet eenvoudig omdat het bij de ‘waarde van het leven’ juist om het leven gaat. En leven is nu eenmaal geen ding maar een persoonlijk gebeuren. Het eerste wat we kunnen stellen is dat de bijbel leert om je leven te zien als voortkomend uit God en terugkerend naar God. Maar tussen de geboorte en dood zijn zoveel verschillende situaties mogelijk dat het niet doenlijk is om bijvoorbeeld het gebod ‘gij zult niet doden’ altijd eender te interpreteren. De Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) heeft met name in reactie op het nazisme doordacht hoe het gebod in de bijbel ethisch concreet kan worden.4 Voor Bonhoeffer zelf werd deze vraag heel dringend toen hij de spanning ervoer tussen Christus’ opdracht om volstrekt vredelievend te zijn en de noodzaak om deel te nemen aan het verzet in Duitsland. Zo is het begrip ‘das Gebot der Stunde’ ontstaan; een gebod moet altijd functioneren in de gegeven situatie. Heel verhelderend is in deze het verhaal in Jozua 2 (‘Rachab de hoer’ zorgde door voluit te liegen ervoor dat de joodse verspieders in Jericho in leven bleven, en dat wordt haar ‘tot gerechtigheid’ gerekend. Later komt ze zelfs voor in het geslachtsregister van Jezus). Waar het hier om gaat is dit, de bijbelse gegevens mogen niet als een wetboek gebruikt worden. De bijbel is geen wet-boek maar een leef-boek. De bijbel laat zien hoe God het leven op aarde bedoeld heeft; leven voor Gods aangezicht. Zo heeft de christelijke ethiek altijd gezegd; wanneer bijvoorbeeld leven van moeder en ongeboren kind in gevaar is, dan wordt er altijd gekozen voor het leven van de moeder. Haar leven is er immers al. Bijbels gezien is goed leven alleen dan goed leven wanneer het zich afspeelt in relatie met de Bron van het leven. Hier zijn denk ik, ook wanneer men niet gelooft, verdere concretiseringen mogelijk. Want ook los van de godsdienst is hier geprobeerd aan te geven dat leven alleen ‘in relatie met de ander’ waarde krijgt. We bevinden ons in de geschiedenis van de mensheid op een wonderlijk kruispunt; de mens denkt in zichzelf de waarde te vinden op grond waarvan hij beslist wat er met zijn leven gebeurt. De mens kan dit echter helemaal niet; dit zal hem hopeloos verward en eenzaam doen raken, en hem in nood wellicht doen vluchten in de dood. Het leven is immers per definitie iets wat je van ‘de v/Vader’ gekregen hebt. Er zitten zeer grote en gevaarlijke consequenties aan de gedachte dat het leven ‘van mij’ is. Voorzover ik het kan overzien is deze levenshouding uniek in de geschiedenis van de mensheid. Het moge dan een noodgedwongen gevolg zijn van het moment dat de mens zich los begon te denken van God (de Verlichting), toch is het maar zeer de vraag of de Verlichting dit wel wilde. Het leven, wil het voluit geleefd worden, speelt zich noodzakelijkerwijs in relaties af (zowel intermenselijk als godsdienstig). Toch neigen vele mensen ernaar om juist het begin en het einde van het leven als eenling te beleven. Dat kan niet, zegt de bijbel. Me dunkt dat ook het gezonde denken zegt; dat kan niet.
5. SAMENVATTEND
Wanneer je vanuit bijbels perspectief nadenkt over ‘de waarde van het leven’ kan het niet anders dan dat je dat dus doet voor het aangezicht van God. Hij is de bron van alle leven, hij schenkt er ook waarde aan. In onze cultuur dreigt het te gebeuren dat de eenling waarde geeft aan het leven. Hier ontstaat een geweldige spanning. Want is leven dan nog wel leven? De mens heeft een bron nodig uit welke hij voortkomt, pas dan kan hij ook goed met leven en dood omgaan. Wat is een kind zonder vader en moeder? Alleen zo komt het leven weer in groter verband te staan, en kunnen er richtlijnen worden ontwikkeld voor het bepalen van de waarde van het leven. Het gebod, zo u wilt de wet, wordt dan werkelijk toepasbaar.
PS: Ds. G. van Velzen, theoloog
NOTEN
1. Sören Kierkegaard, Vrees en Beven, Baarn 1983.
2. F. O. van Gennep, De terugkeer van de verloren Vader, Baarn 1989.
3. Henri Nouwen, Eindelijk thuis, Gedachten bij Rembrandts ‘De terugkeer van de verloren zoon, Tielt 1996.
4. Zie Eberhard Bethge, Dietrich Bonhoeffer Eine Biografie, München 1970, p.224 v.v.