Dit verslag is een schriftelijke neerslag van het voorwoord, gehouden op het lustrumsymposium ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van het Nederlands Artsenverbond, op 22 november 2002, met als thema: “Menselijke waardigheid vormgeven in de medische zorg, maar hoe?    

Dertig jaar Nederlands Artsenverbond.

De eerste vraag die daarbij bij mij opgekomen is, is de volgende: Moeten wij dat nu wel vieren? Toen op 28 november 1972 onze vereniging werd opgericht naast de KNMG, is toch het primaire uitgangspunt geweest daarmee een signaal af te geven van onvrede met het beleid van die KNMG met als doel het bewerken van een verandering van dat beleid? Een beleid dat in de ogen van de oprichters van onze vereniging zijn basis diende te hebben in, ik citeer , “de overtuiging dat artsen zich bij het verlenen van hun diensten behoren te laten leiden door een onvoorwaardelijke eerbied voor het menselijk leven”. Vita humana semper verenda. Van die basis is in de ogen van de collegae, die aan de wieg van het NAV hebben gestaan, de KNMG, afgeweken. Het ging in de jaren zeventig met name om het standpunt betreffend abortus provocatus. In diezelfde tijd speelde echter ook, evenzeer als in latere jaren, tot in het heden, het voorstaan van regels om vrijwaring van justitieel ingrijpen te bewerkstelligen voor collegae die euthanatisch handelen een noodzakelijk onderdeel van hun hulpverleningspakket vinden. Nobel klinkende motieven als transparantie inzake hetgeen anders stiekem gebeurt, met daardoor controle-mogelijkheden en regulering, wegen echter niet op tegen het normaliserend en norm-vervagend effect van de uitwerking van dit standpunt.

De collegae die aan de wieg stonden van de ‘Artsen Actie Eerbiediging Menselijk Leven’, gestart in 1970 en ondersteund door 2200 tekenende medestanders, hebben voor die ontwikkelingen toen al gewaarschuwd. Het is uit die actie dat onze vereniging is voortgekomen, dertig jaar geleden. Dat nu te vieren, als nog steeds los van de KNMG bestaande vereniging, betekent dat er nu nog steeds een meerderheid is in medisch Nederland die ons uitgangspunt, de erkenning van de intrinsieke waarde en waardigheid van alle menselijk leven, niet aanhangt, bewust dan wel onbewust. Maar toch wel vieren, want wij zijn er nog. Een zeer kleine minderheid, als gekeken wordt naar ons ledental. Maar is dat maatgevend ? We hebben met onze vereniging een gremium om onze stem te laten horen; de mogelijkheid een horzel in de pels te zijn; waarschuwend tegen de gevolgen van het loslaten van de uitgangspunten die eeuwenlang het handelen van medici hebben bepaald als norm- en vormgevend. Uitgangspunten die overigens nog steeds beleden worden door de meeste artsen in onze wereld als norm voor hun medisch handelen. Daarbij behoeven wij alleen maar te wijzen op de laatste uitkomsten van het overleg binnen de WMA, waar de KNMG geheel alleen staat met haar standpunten. De NAV waarschuwt met algemeen geldende argumenten, niet alleen de medische wereld, maar ook de gehele maatschappij, met een speerpunt richting politiek. Want het loslaten van die uitgangspunten verandert de relatie tussen hulpvrager en hulpverlener. Een verandering waar niemand beter van wordt, omdat het niet anders kan dan dat er steeds vaker im- of expliciet wordt geoordeeld over kwaliteit van leven. Door artsen, door familieleden, door het sociaal vangnet, de mantelzorg en uiteindelijk ook door de maatschappij als geheel, met als sluitstuk de beleidsmakers. Omdat het niet anders kan dan dat er te eniger tijd daardoor een im- of expliciet geuite druk ontstaat op de hulpvrager, de patiënt, om te kiezen voor …. of tegen. Met alle implicaties van dien. U heeft er voorbeelden van kunnen horen tijdens onze symposia de afgelopen jaren.

Graag citeer ik een stukje van de inleiding geschreven door collega Gunning, onze eerste voorzitter en erelid, als voorwoord in het eerste bulletin van de vereniging, uitgekomen november 1973: “Abortus en euthanasie waren wel de aanleiding tot het oprichten van ons verbond. Maar onze aandacht zal zich op vele andere mogelijkheden en ontwikkelingen moeten richten wil de eerbied voor het menselijk leven weer de centrale plaats krijgen in onze samenleving, die zij gedurende vele eeuwen heeft ingenomen. De vrijheid van ons beroep hangt nauw samen met de handhaving van deze eerbied.” En verder: “Zijn er andere wegen te vinden om de patiënt onze zorg te blijven aanbieden?”
Ware woorden en een bewijs dat onze vereniging niet vereenzelvigd mag worden met het tegen abortus en tegen euthanasie zijn. Het aanhangen van de principes waar onze vereniging voor staat heeft, het kan niet anders, invloed op ons hele arts zijn. Daarbij behoort natuurlijk het stimuleren en ontwikkelen van palliatieve zorg. Samen met vele gelijkdenkenden in andere beroepen, al dan niet aan het medische verbonden, en andere organisaties. Doorlopende ontwikkelingen, waardoor nu steeds meer collegae en andere betrokkenen toch ook zicht krijgen op andere mogelijkheden dan alleen maar een einde kunnen bieden door het einde te bewerken en twijfels krijgen over hun eerder handelen. Immers een goede opvang met specifieke aandacht voor vragen, twijfels, behoeften, erkenning van het blijven van wie je was als persoon, hoe ziek en afhankelijk ook, goede medisch-palliatieve zorg met aandacht voor ook het spirituele, doet de meeste vragen om euthanasie verdampen.

Die wegen zoeken en ontwikkelingen stimuleren, die zorg aanbieden en op zo’n wijze begeleiden is voor ons, vanuit onze standpunten omtrent de intrinsieke waarde en waardigheid van alle menselijk leven, onderdeel van onze professie, professionaliteit ….. en roeping? Naar ons idee kan het één niet zonder het ander. Mogen wij vandaag echter nog wel spreken van roeping. Professionaliteit voert de boventoon. Voor velen is daarin geen plaats meer voor iets als roeping. Denk eens aan al die verzekeringsregels, de ons, grotendeels door onszelf, opgelegde protocollen. De komende DBC’s Stervenshulp en palliatieve zorg worden daarin ook beschreven. Hebben wij nog de mogelijkheid en gelegenheid, moet ik misschien zeggen naar toekomende generaties, de kennis, om door de protocollen heen achter de hulpvraag de mens te zien? Kunnen wij die mens en de door hem/haar gevraagde zorg/begeleiding, vaak niet in protocollen te vatten, nog wel centraal stellen als professional? Natuurlijk kan dat, zult u zeggen. Maar hoe werkt dat dan in onze maatschap/waarneemgroep tijdens onze afwezigheid, zeker nu die groepen steeds groter moeten worden tot aan centrale dienstenposten voor huisartsen toe, die praktisch alleen maar protocollair kunnen werken?

Vanuit het verleden is roeping altijd een term geweest, een beleven, verbonden aan de geestelijkheid en de medische wereld. Wij leven nu in een tijd die roeping stelt tegenover professionaliteit. En willen wij niet allemaal ook voor professional worden aangezien? Overigens vraag ik mij wel af of het verlies van het ervaren of zelfs mogen hebben van een roeping niet mede schuld is aan de problemen bij de hulpverleners zelf: burn out, verlies van respect in maatschappelijk verband mede tot gevolg hebbend agressiviteit in de spreekkamer, verlies aan contact met de patiënt door heil zoeken in grote waarneemverbanden of dienstenposten, met als gevolg steeds meer eisende hulpvragers. Om de vicieuze cirkel rond te maken staat daar dan weer tegenover de wens om korter te werken, enzovoort.

Mag ik u nog citeren uit de rede van onze eerste voorzitter tijdens de eerste ledenvergadering van ons verbond:
“ In een tijd waarin orgaantransplantaties en een steeds verfijnder arsenaal van farmaceutische mogelijkheden ons meer dan ooit in staat stellen de mens in zijn lijden te helpen, ziet men de merkwaardige tendens dat de waarde van diezelfde mens steeds minder en minder hoog aangeslagen wordt. Zover is de waardedaling van het mensenleven gekomen, dat men het aan onze eigen inzichten wil overlaten, arts en niet-arts, of wij een mens geboren laten worden of niet, of wij een mens laten leven of niet, en dat wij als artsen de bevoegdheid aangemeten krijgen om overeenkomstig dit inzicht menselijk leven doelbewust en met voorbedachte rade te beëindigen.”
Woorden die nog steeds actueel zijn. Wij hebben de permissie gekregen bij het begin en het einde van het leven actief in te grijpen, al is het op verzoek. A licence to kill, ons verstrekt door de slachtoffers zelf. Wat kunnen wij daar tegenover stellen ? Net als toen geschreven en gezegd is : werken, als individu en als vereniging, aan een samenleving en een geneeskunde die de mens weer centraal stelt, waarin en waardoor de vraag om levensbeëindiging verdampt; het geven van voorlichting, binnen en buiten de medische wereld, dat er andere mogelijkheden zijn; het uitdragen van argumenten waarom de ingeslagen weg schadelijk is voor de maatschappij als geheel, ook al zou het in een individueel geval misschien als uitkomst zijn ervaren.

Dat alles kunnen wij niet alleen. Daar hebben wij u als leden en sympathisanten bij nodig. Ook de gelijkgestemde verenigingen, zoals met name de juristenvereniging Pro Vita.
Dertig jaar en ‘still going strong’. Zo lang als het nodig is. Dat wil zeggen: tot de KNMG onze uitgangspunten weer tot de hare rekent.

PS: De heer P.C. Hildering is huisarts en voorzitter van het NAV