Door mr. Patrick Garré 

Patrick Garré is jurist bij de Belgische federale overheid

Samenvatting

De Belgische abortuswetgeving is in 2018 grondig hervormd. Zwangerschapsafbreking was tot dan toe een afgelijnde uitzondering op de strafwet, waarbij een vrouw slechts onder strikte voorwaarden de ingreep kon ondergaan. Het precaire evenwicht uit de oorspronkelijke wet van 1990 tussen de nood en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw en de bescherming van het ongeboren leven, is in de vroege periode van de zwangerschap is in de nieuwe wet volledig los gelaten. Het schrappen van de voorwaarde van de noodsituatie, het invoeren van een uitzondering op de bedenktijd, de verplichte doorverwijzing van de arts bij een weigering om zelf de ingreep uit te voeren, de bestraffing van personen die een vrouw fysiek proberen de toegang tot een zorginstelling te verbieden en een beperkte verlenging van de zwangerschapstermijn hebben geleid tot een quasi volwaardig recht op abortus in de eerste 12 weken van de zwangerschap.

Summary

The Belgian abortion legislation was thoroughly reformed in 2018. Until then, termination of pregnancy was a delineated exception to the criminal law, whereby a woman could only undergo the operation under strict conditions. The precarious balance in the original 1990 law between the woman’s need and right to self-determination and the protection of unborn life is completely abandoned in the early period of pregnancy. The removal of the condition of the emergency situation, the introduction of an exception to the cooling-off period, the compulsory referral of the doctor in the event of a refusal to carry out the intervention herself, the punishment of persons who physically try to prevent a woman from entering a care institution and a limited extension of the pregnancy period have led to a quasi-full right to abortion in the first 12 weeks of pregnancy.

1. Inleiding

Bijna 30 jaar na de gedeeltelijke depenalisering van abortus[1] heeft België haar wetgeving op een aantal fundamentele punten gewijzigd. Dit gebeurde bijna geruisloos en de nieuwe wet kan rekenen op algemene instemming, zowel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers als bij de publieke opinie.

De tekst[2] bevat de overbrenging van meerdere artikelen uit het Strafwetboek naar een nieuwe bijzondere wet, de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking. Het gaat daarbij om het schrappen van de voorwaarde van de noodsituatie, het invoeren van een uitzondering op de bedenktijd, de verplichte doorverwijzing van de arts bij een weigering om zelf de ingreep uit te voeren, de bestraffing van personen die een vrouw fysiek proberen de toegang tot een zorginstelling te verbieden en een beperkte verlenging van de zwangerschapstermijn voor een abortus.

Alhoewel de meerderheidspartijen deze wijzigingen in de eerste plaats voorstellen als een modernisering en een aanpassing aan de maatschappelijke realiteit,  betekenen ze wel degelijk een fundamentele ommekeer in de wijze waarop een samenleving omgaat met dit beladen ethisch thema. De Basiswet zwangerschapsafbreking uit 1990 kwam tot stand als een broze evenwichtsoefening tussen de nood waarin de vrouw zich bevindt (en die enkel kan worden gelenigd door een zwangerschapsafbreking) en de bescherming van het ongeboren leven. De voorstanders van een gedeeltelijke depenalisering baseerden zich toen op de individuele vrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw, terwijl de tegenstanders eerbied eisten voor het ongeboren leven met rechtvaardigingsgronden in het strafrecht die een voldoende soepel beleid mogelijk maakten[3]. De Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking legt de beslissing in de eerste twaalf weken van de zwangerschap nu quasi volledig bij de vrouw waardoor er in ons land een daadwerkelijk recht op zwangerschapsafbreking ontstaat. Door middel van een aparte wet, zoals bij euthanasie of de regelgeving rond embryo’s, komt abortus uit de strafrechtelijke sfeer en zou daardoor het nog steeds bestaande stigma moeten verminderen.[4]

Dit artikel bespreekt de verschillende aanpassingen in vergelijking met de Basiswet zwangerschapsafbreking en maakt een analyse van de mogelijke gevolgen op juridisch en maatschappelijk vlak.

2. De wijzigingen aan de Basiswet zwangerschapsafbreking van 3 april 1990

Reeds kort na de gedeeltelijke depenalisering in 1990 volgden een hele reeks wetsvoorstellen om de voorwaarden voor een zwangerschapsafbreking te versoepelen, waarbij vooral de schrapping van de voorwaarde van de noodsituatie, de verkorting of de afschaffing van de bedenktijd en de verlenging van de uiterste zwangerschapsduur in het oog sprongen[5].  Enkel uit extreemrechtse hoek klonk de roep om de ingreep opnieuw strafbaar te stellen[6] of te onderwerpen aan strengere voorwaarden. Enigszins verrassend diende de toenmalige meerderheid van liberalen, christendemocraten en Vlaams-nationalisten in de zomer van 2018 een wetsvoorstel[7] in dat deels tegemoet kwam aan de verzuchtingen die reeds in de eerdere wetsvoorstellen voor een versoepeling aan bod kwamen.

Tijdens de parlementaire besprekingen van de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking bleek dat ons land nauwelijks over betrouwbare statistieken beschikt, zoals over het aantal abortussen en in welke zwangerschapstermijn deze plaatsvinden of de precieze redenen waarom vrouwen tot die ingreep overgaan. Het blijft opmerkelijk dat er hierover heel weinig wetenschappelijk onderzoek bestaat in België[8]. Het laatste rapport van de Nationale Evaluatiecommissie Zwangerschapsafbreking, opgericht om onder meer aanbevelingen tot eventueel wetgevend initiatief en/of andere maatregelen te formuleren om het aantal zwangerschapsafbrekingen te verminderen[9], dateert uit 2012 en bevat cijfermateriaal voor de jaren 2010-2011. Sommige parlementsleden vroegen zich dan ook af of dit gebrek aan wetenschappelijk materiaal geen reden kan zijn om een dergelijke grondige hervorming voorlopig uit te stellen. Door dit gebrek aan gefundeerd onderzoek zijn de hoorzittingen met uiteenzettingen van de genodigden vooral gebaseerd op de eigen ervaringen, wat mogelijk geen algemeen en objectief beeld weergeeft over de reële situatie[10]. Toch blijkt dit voor een meerderheid van de volksvertegenwoordigers geen beletsel om de abortuswetgeving grondig  aan te passen.

a. De overbrenging van de meeste artikelen uit het Strafwetboek naar een bijzondere wet

De Basiswet zwangerschapsafbreking hield vast aan de strafbaarstelling: zwangerschapsafbreking bleef uitdrukkelijk vermeld in het Strafwetboek. Slechts wanneer de arts en de vrouw voldeden aan de voorwaarden van de artikelen 348 tot en met 352, kon er ongestraft een abortus plaatsvinden. De initiële tekst trachtte twee belangen met elkaar te verzoenen: enerzijds het recht op zelfbeschikking van de zwangere vrouw en anderzijds het recht op bescherming van het embryo of de foetus.[11]

Uit onderzoek blijkt dat bijna driekwart van de Belgische bevolking zich er niet van bewust is dat abortus nog steeds in het Strafwetboek staat.[12] De volledige depenalisering is dan ook één van de strijdpunten bij de voorstanders van een zo liberaal mogelijke abortuswet. Alleen zo kan de wetgever een volwaardig recht op zwangerschapsafbreking verzekeren. Voor de linkse oppositie mag het strafrecht immers niet tot doel hebben een gevoel van schuld of stigmatisering te creëren bij een zwangerschapsafbreking: de waardigheid en de autonomie moeten worden geëerbiedigd als een recht van de vrouw.[13] Vrouwen mogen geen straffen ondergaan voor een vrijwillige zwangerschapsafbreking, ook niet als de ingreep gebeurt buiten de wettelijke voorwaarden. Sancties zouden het schuldgevoel bevorderen en hen dwingen om naar het buitenland te gaan of aanleiding geven tot clandestiene praktijken, met alle gevolgen van dien[14]. Alleen een abortus tegen haar wil zou nog in het strafrecht mogen voorkomen.

De Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking heft de artikelen 350 en 351 (die de voorwaarden stipuleerden waardoor een zwangerschapsafbreking niet strafbaar was) van het Strafwetboek op[15]. De nieuwe bepalingen en de straffen zijn nu ondergebracht in een aparte wet, net zoals er een afzonderlijke euthanasiewet of een wet op de medisch begeleide voortplanting bestaat[16]. Er blijven straffen voorzien voor vrouwen en artsen die een abortus verrichten buiten de voorwaarden uit de wet, voor wie probeert te verhinderen dat de vrouw vrije toegang krijgt tot een instelling voor gezondheidszorg die vrijwillige zwangerschapsafbrekingen uitvoert en voor abortussen die de dood tot gevolg hebben. Daarnaast zijn de artikelen 352 (gewijzigd omwille van de afschaffing van artikel 351 en de schrapping van de dwangarbeid uit het Belgisch strafwetstelsel) en 383 (gewijzigd doordat de bepalingen – die het aanbevelen, geven van aanwijzingen en het geven van publiciteit over abortus en middelen waarmee het uitgevoerd werd, strafbaar stelden- werden geschrapt) aangepast. Voor de linkse oppositie gaat dit niet ver genoeg: zij heeft het over een “copy paste” van de wet van 1990, waarbij geen sprake is van een depenalisering maar van een herdepenalisering[17].

De nieuwe bepalingen zijn een typisch politiek compromis tussen de verschillende visies op het ongeboren leven en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw, waarbij de strafbaarstelling behouden blijft als de zwangerschapsafbreking buiten de wettelijke voorwaarden gebeurt en de nieuwe abortusregeling is opgenomen in een aparte wet, los van het Strafwetboek. De voorstanders beklemtonen het feit dat abortus uit het Strafwetboek is gehaald, terwijl tegenstanders erop wijzen dat de vrouw nog steeds strafbaar blijft als zij voor een abortus kiest die niet voldoet aan de wettelijke bepalingen.

b. Het schrappen van de voorwaarde van de noodsituatie

De talrijke wetsvoorstellen[18] uit de jaren ’70 en ‘80 vermeldden de noodsituatie als voorwaarde niet, maar legden de nadruk op de autonomie van de vrouw. Soms was er sprake van medische en sociale/ethisch-sociale indicaties, waarbij met betrekking tot de eerste indicatie “slechts” twee artsen hun goedkeuring moesten geven, terwijl er voor de tweede soort redenen al drie artsen hun fiat moesten geven[19].

Pas in 1986 kwam de voorwaarde van de noodsituatie aan bod in het wetsvoorstel van R. LALLEMAND, L. HERMAN-MICHIELSENS, e.a.[20], dat later de basis zou vormen voor de uiteindelijke gedeeltelijke depenalisering. De indieners van de in 1990 goedgekeurde Basiswet omschreven de indicaties van de noodsituatie als de vaste wil van de vrouw, een bepaalde gemoedsgesteldheid of een psychologische toestand dat geen gevaar betekende voor haar gezondheid[21]. De parlementaire voorbereidingen van de Basiswet zwangerschapsafbreking maken gewag van verhitte debatten over de precieze invulling van deze voorwaarde. De Raad van State stelde zelfs voor om het begrip, dat niet nauwkeurig en objectief kon worden gedefinieerd en dus geen enkele rechtsinhoud had, uit het wetsvoorstel te schrappen[22], ook al heeft het rechtscollege dit in een later advies enigszins genuanceerd[23]. Het begrip heeft geen juridische maar een morele inhoud: de invulling en de beoordeling is de eindverantwoordelijkheid van de vrouw[24].

Al snel bleek dat deze voorwaarde niet de minste betekenis had. Ook al gaf de Belgische wetgeving de arts in principe medebeslissingsmacht over de appreciatie ervan,  in de praktijk is het vrouw die bepaalt wat zij onder een noodsituatie verstaat.. Veruit de meeste vroege zwangerschapsafbrekingen vinden plaats omwille van persoonlijke, sociale of economische redenen. Voor de abortuscentra valt de noodsituatie samen met het verzoek van de vrouw. Naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de Belgische abortuswet pleitten de abortus­centra voor een wetgeving die het recht op en de toegang tot abortushulpverlening garandeert, zodat iedereen zonder taboe en op een goede manier kan nadenken of en wanneer ze zwanger willen zijn, van wie, hoe vaak en onder welke condities[25].

Vrij snel na de goedkeuring van de Basiswet zwangerschapsafbreking in 1990 kwam er vanuit politieke en maatschappelijke hoek dan ook de vraag om de voorwaarde van de noodsituatie te schrappen. In het parlement werden in die zin voorstellen ingediend. Het aantonen van een noodsituatie belemmerde de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw: niet de arts, maar de vrouw, en zij alleen, diende te bepalen of zij al dan niet haar zwangerschap wilde voortzetten.

De noodsituatie is niet meer opgenomen in de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking, maar zowel het uiteindelijk goedgekeurde wetsvoorstel van de meerderheidspartijen als de amendementen van de oppositie geven geen grondige verklaring voor deze weglating.  Een genodigde op de hoorzitting had het over een juridisch zeer onduidelijk begrip, dat betuttelend overkomt en het schuldgevoel aanwakkert[26]. Nochtans was deze voorwaarde tijdens het politieke debat in 1990 goed voor vele pagina’s verslag in de parlementaire notulen. Het weglaten van de noodsituatie maakt in de praktijk geen verschil uit, maar dit betekent wel dat de enige inhoudelijke eis voor een zwangerschapsafbreking in de eerste 12 weken wegvalt. De vrije wil van de vrouw is nu het leidende criterium, waardoor het zelfbeschikkingsrecht nu voluit naar voren komt. Abortus op aanvraag bij een vroege zwangerschap vormt een nieuwe realiteit in de Belgische samenleving.

c. De versoepeling van de bedenktijd

Tussen de eerste raadpleging en de zwangerschapsafbreking zit een bedenktijd van zes dagen[27]. De termijn gaat in bij het eerste bezoek aan de arts die de ingreep zal verrichten en niet bij de eerste consultatie van de arts die doorverwijst (bijvoorbeeld de huisarts)[28]. De vraag rijst of die verplichte bedenktijd nog tegemoet komt aan de noden van de vrouw: voor de een is die zes dagen een marteling, voor de ander net goed genoeg en voor weer een andere vrouw niet lang genoeg[29]. Een dergelijke termijn is bovendien moeilijk te controleren, en zelfs bij een overschrijding kan een rechter zich nog baseren op de rechtvaardigingsgrond van de noodtoestand[30]. De abortuscentra, een deel van de sprekers tijdens de hoorzitting en de leden van de linkse oppositie wensten een verkorting of zelfs de afschaffing van deze termijn: zij ervaren deze voorwaarde als betuttelend en paternalistisch voor de vrouw. Zij heeft immers al de beslissing genomen en een arts moet dit respecteren zonder dat zij nog moet worden verplicht om een reflectieperiode in acht te nemen. Voor de linkse oppositie was enkel een drastische inkorting (tot 48 uur) een aanvaardbaar compromis: dit zorgt ervoor dat een vrouw de tijd krijgt om al de aspecten van haar verzoek nog eens grondig te bekijken en te overwegen.

De nieuwe wettekst behoudt de bedenktijd van zes dagen, maar een arts kan hiervan afwijken als er voor de vrouw een dringende medische reden bestaat om de zwangerschapsafbreking te bespoedigen[31]. Wat we moeten verstaan onder “een dringende medische reden”, vermeldt de nieuwe wet niet. In de praktijk zal een arts autonoom kunnen bepalen wat hij of zij als een dringende reden beschouwt. De parlementaire voorbereidingen bevatten geen definitie van dit begrip, ook al dringt de Vlaamse socialistische fractie aan op een definitie van de “dringende medische nood” in het belang van een voldoende duidelijke en nauwkeurige wetgeving zonder achterpoortjes[32]. De meerderheidspartijen bevestigen zelfs dat de bedenktijd is opgeheven[33]. De nieuwe wet biedt de mogelijkheid  om in geval van nood tijdig te handelen of een bedenktijd op maat van de concrete situatie van de betrokkene (bijvoorbeeld als de psychologische toestand van de vrouw dit noodzakelijk maakt) vast te stellen.  De arts kan in volle autonomie beslissen welke psychische en/of fysieke redenen hiervoor in aanmerking komen[34]. Met een dergelijke vage omschrijving heeft de wetgever de feitelijke beslissingsmacht over de bedenktijd bij de arts gelegd. Dit zou in de praktijk wel eens de regel kunnen worden, als de vrouw ernstige psychosociale redenen heeft om zo snel als mogelijk een abortus te ondergaan[35].

De verplichte vermeldingen van een aantal alternatieven, zoals adoptie of de opvang van kinderen en de informatieverplichting over anticonceptie, blijven behouden. Amendementen die deze verplichting wilden schrappen, omdat dit als paternalistisch en betutteld wordt ervaren, haalden de eindmeet niet[36].

d. De verplichte doorverwijzing door de weigerende arts

De behandelende arts was tot nu toe niet verplicht de zwangere vrouw naar een andere arts door te verwijzen.. Hij moest enkel de vrouw informeren over zijn weigering bij het eerste bezoek[37]. Een amendement om zo’n verwijzingsplicht alsnog in de Basiswet zwangerschapsafbreking op te nemen, haalde het niet, onder andere omwille van de vrees voor een “wrongful birth action” (een vordering, ingesteld door de ouders, om de geleden schade die voortvloeit uit de verwekking/geboorte van een kind te vergoeden)[38]. De bepaling over de gewetensclausule, waarbij geen geneesheer, geen verpleger of verpleegster, geen lid van het paramedisch personeel kan gedwongen worden medewerking te verlenen aan een zwangerschapsafbreking, blijft behouden maar de arts is nu verplicht om door te verwijzen naar een collega of een instelling die welwillend staat tegenover een dergelijk verzoek. De overheid verplicht daardoor de arts om op indirecte wijze mee te werken aan een daad die hij of zij fundamenteel afwijst omwille van morele bezwaren, iets wat als onwenselijk werd beschouwd tijdens de parlementaire debatten in 1990. Deze ethische kwestie gaat immers over een principiële keuze over leven en dood, die veel verder gaat dan een religieuze overtuiging.

Noch de wet over de gezondheidsberoepen, noch de wet van patiëntenrechten vermelden expliciet zwangerschapsafbreking als onderdeel van respectievelijk de “geneeskunde” of de “gezondheidszorg”. Toch bestaat er een consensus dat bepaalde onderdelen van de abortuswet wel degelijk onder de bovengenoemde categorieën vallen. Zo is de weigerende arts verplicht een kopie van patiëntdossier over te maken aan patiënt (Wet Patiëntenrechten) of aan de opvolgende arts (Wet Uitoefening Gezondheidszorgberoepen)[39]. De oppositie heeft tevergeefs gepoogd om abortus te verankeren als een patiëntenrecht in de nieuwe wetgeving[40] en de ingreep op te nemen in de Wet uitoefening Gezondheidsberoepen[41].

Er zijn in Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking geen strafsancties voorzien als de arts niet doorverwijst. Maar een vrouw kan zich, indien ze zich benadeeld voelt,  burgerlijke partij stellen om een schadevergoeding te eisen. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als door een gebrek aan informatie, de uiterste zwangerschapstermijn wordt overschreden en zij daardoor geen abortus meer kan krijgen.

e. De bestraffing van personen die een vrouw de toegang tot een zorginstelling beletten

Personen die de vrouw de vrije toegang proberen te verhinderen tot een instelling voor gezondheidszorg die vrijwillige zwangerschapsafbrekingen uitvoert, riskeren vanaf nu een veroordeling tot een gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en tot een geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro[42]. Deze bepaling is geïnspireerd door buitenlandse wetgeving[43] die daarmee de pro-life activisten aan de poorten van abortuscentra viseert. De toelichting van het wetsvoorstel[44] heeft het over de bestraffing van een “fysieke” verhindering. Wat onder het “verhinderen” precies wordt verstaan, verduidelijkt de wet echter niet zodat het risico bestaat dat een rechter deze bepaling op een ruime manier interpreteert. Zo zou het aanspreken van de vrouw om haar op andere gedachten te brengen, het geven van een folder met pro-life argumenten of zelfs de gewone aanwezigheid met een protestbord als intimiderend en hinderlijk kunnen worden ervaren. Zelfs het versturen van een eenvoudige e-mail om vrouwen te overtuigen om af te zien van een abortus, zou dan bij een ruime interpretatie onder deze bepaling kunnen vallen[45].

De invoering van dit misdrijf is merkwaardig, want in ons land zijn geen rechtszaken bekend zijn waarin iemand een zwangere vrouw de toegang tot een ziekenhuis of abortuscentrum belemmerd heeft[46]. Bovendien bevatten het Strafwetboek en de politiereglementen voldoende bepalingen om dergelijke feiten aan te pakken. Het gaat hier dan ook om een bepaling met eerder een symbolische betekenis die moet benadrukken dat de wetgever met alle middelen het abortusrecht wenst te garanderen.

f. De uiterste zwangerschapstermijn

Verschillende amendementen uit de oppositie bevatten een verhoging van de uiterste zwangerschapstermijn om een abortus te kunnen uitvoeren, soms tot 22 weken: de huidige periode spoort niet langer met de manier waarop de samenleving tegenover zwangerschapsafbreking staat[47]. Na deze 22 weken  zou een abortus nog mogelijk blijven voor de reeds in de Basiswet voorziene medische redenen bij zowel het kind als de vrouw, maar ook omwille van psychosociale redenen.  De belangrijkste argumentatie is hierbij dat heel wat vrouwen na de termijn van 12 weken zich naar Nederland begeven waar een uiterste termijn van 24 weken geldt. Vooral personen die zich in een sociaaleconomisch moeilijke situatie bevinden, zouden daardoor hun recht op zwangerschapsafbreking niet ten volle kunnen uitoefenen; een dergelijke ingreep kost immers heel wat geld en wordt niet terugbetaald in het buitenland. Vanuit medisch standpunt blijft elke zwangerschapstermijn voor abortus zeer arbitrair: er is geen wezenlijk, functioneel of prognostisch verschil. Zelfs het criterium van levensvatbaarheid (dat op 22 weken ligt) is discutabel, aangezien het leven van de foetus afhankelijk is van uiterst geavanceerde zorg, de prognoses heel onzeker blijven en die grens ook verandert als gevolg de medische vooruitgang[48].

Een verhoging van de zwangerschapstermijn was politiek niet haalbaar. Het principe van de progressieve rechtsbescherming, waarbij het ongeboren kind een grotere bescherming geniet naarmate de zwangerschap vordert, ligt ten grondslag aan de Basiswet zwangerschapsafbreking, die strengere eisen stelt bij een abortus na 12 weken dan voor 12 weken[49]. Na deze periode, kan de ingreep enkel plaatsvinden als de voltooiing een ernstig gevaar inhoudt voor de gezondheid van de vrouw of als het vaststaat dat het ongeboren kind zal lijden aan een uiterst zware kwaal die als ongeneeslijk wordt erkend op het ogenblik van de diagnose.  Voor sommige volksvertegenwoordigers zouden de woorden “indien vaststaat” moeten worden aangepast aan de werkelijkheid in het veld en aan de evaluaties en zou dit moeten worden vervangen door de woorden “ indien een ernstig risico bestaat”[50]. De wetgever heeft geen exhaustieve lijst opgesteld van uiterst zware en ongeneeslijke kwalen: na een tijdje zou die verouderd zijn en ook het verschil  tussen “een zware kwaal” en “ een uiterst zware kwaal” kan men moeilijk objectiveren[51]. Er bestaat tot slot geen uiterste grens: het kind kan tot aan de geboorte worden geaborteerd binnen de krijtlijnen van de huidige Belgische wetgeving.

Over het aantal zwangerschapsafbrekingen na 12 weken bestaan geen betrouwbare statistieken, wat nochtans geen obstakel bleek te zijn voor een grondige wijziging van de abortuswetgeving. Zo zou voor heel België in 2010 (het voorlaatste jaar waarvan de Nationale Evaluatiecommissie Zwangerschapsafbreking nog over cijfers beschikte) 121 abortussen zijn uitgevoerd na 12 weken, terwijl op basis van het aantal geboorten en het aantal zwangerschapsafbrekingen omwille van foetale afwijkingen, het werkelijk aantal zwangerschapsafbrekingen 4 keer hoger zou moeten zijn dan gerapporteerd. Het zou eerder moeten overeenstemmen met 570[52].

De wetgever heeft uiteindelijk gekozen voor een beperkte verlenging van de uiterste zwangerschapstermijn  in geval van een zwangerschapsafbreking in de eerste 12 weken. De termijn voor een “gewone” abortus wordt verlengd met het aantal dagen van de wachttijd als het eerste bezoek aan de arts minder is dan zes dagen voor het aflopen van deze termijn van 12 weken[53], wat in de praktijk een uitbreiding tot 13 weken betekent.

3. Conclusie

Alhoewel voor de pleitbezorgers van een volwaardig abortusrecht de nieuwe wet niet ver genoeg gaat, heeft ons land duidelijk gekozen voor een quasi volwaardig recht op zwangerschapsafbreking in de eerste 12 weken van de zwangerschap. Het verzoek en de vaste wil van de vrouw volstaan om de ingreep te rechtvaardigen. Het precaire evenwicht uit 1990 tussen de nood en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw en de bescherming van het ongeboren leven is in de vroege periode van de zwangerschap volledig losgelaten. Bij de totstandkoming van de Basiswet zwangerschapsafbreking beschreven de voorstanders de abortusproblematiek als een waardenconflict tussen het recht op leven van het ongeboren kind en de rechten van de vrouw[54]. In de huidige wet is het de vrouw en zij alleen die in de eerste 12 weken beslist over het lot van haar ongeboren kind. Een dergelijke visie wordt voorgesteld als liberaal, sociaal en vooruitstrevend, waarbij zwangerschapsafbreking thuishoort in de lijst van de meest essentiële mensenrechten. De verwijzing naar internationale en supranationale softlaw[55] zorgt ervoor dat er langzaam maar zeker een internationale consensus ontstaat die softlaw omzet in hardlaw, waardoor de materie dan een bevoegdheid van de rechtscolleges wordt waarop de Belgische wetgever weinig of geen vat meer heeft[56].

Het belang van het ongeboren kind komt in de parlementaire voorbereidingen op de nieuwe wet nauwelijks aan bod. Het onbetwistbaar recht om over het eigen lichaam te beschikken stond voorop in het politieke debat. De verschillende amendementen vanuit de linkse oppositie hadden enkel de bedoeling om de voorwaarden voor de ingreep nog verder te versoepelen. Daarbij ging het vooral om de verkorting van de bedenktermijn (tot 48 uren) en de verlenging van de zwangerschapstermijn tot 22 weken in bepaalde situaties die niet te maken hebben met een gezondheidsgevaar voor de vrouw of een zeer zware ongeneeslijke kwaal bij het ongeboren kind. Slechts een enkel parlementslid heeft het over een evenwicht tussen de belangen van de vrouw en van de foetus[57]. De enige mogelijke vooruitgang is volgens deze visie een nog ruimere zwangerschapstermijn, zelfs voorbij de arbitraire grens van levensvatbaarheid, zonder enige strafbaarheidstelling. Dergelijke praktijken gebeuren al in ons land[58] zonder dat hierover precieze cijfers bestaan of dat het maatschappelijke commotie veroorzaakt. De vereiste van een noodsituatie, de enige inhoudelijke voorwaarde, die weliswaar nagenoeg samenviel met de wil van de vrouw, is verdwenen. De overheveling van de voorwaarden van de Strafwet naar een aparte wet, geven een duidelijk signaal dat abortus meer en meer als een gewone medische handeling wordt beschouwd.  De mogelijkheid om een beroep te doen op medische hoogdringendheid, kan leiden tot een de facto afschaffing van de bedenktermijn. De gewetensclausule blijft gehandhaafd, maar artsen zijn verplicht om door te verwijzen. Tot slot zal moeten  blijken of de bepaling die straffen voorziet voor personen die vrouwen die verhinderen abortuscentra te betreden niet zal leiden tot een beperking van het recht op betogen en de vrije meningsuiting.

De verregaande liberalisering van de abortuswet heeft de bescherming van het ongeboren leven verder aangetast en is onbestaande in de eerste twaalf weken zwangerschap. De nieuwe tekst heeft het nog steeds over “het kind”, ook al heeft dat ongeboren leven minder rechtszekerheid dan in de Basiswet uit 1990.  Als de wetgever het leven tijdens de zwangerschap geen of slechts beperkte rechtsbescherming wenst toe te kennen, dan zou het logisch zijn dat ze zou kiezen voor benamingen die in de verschillende fases van de zwangerschap gebruikelijk zijn, zoals embryo (waar al een wettelijke definitie voor bestaat) en foetus.  De verwijzing naar het kind in een wetgeving over het afbreken van dat zelfde ongeboren leven toont echter aan dat onze samenleving een dubbele moraal blijft behouden in dit ethische thema. Een ongemakkelijke waarheid die ook in de komende jaren een sereen en waardig debat verdient.

Voetnoten

[1] Wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, tot wijziging van de artikelen 348, 350, 351 en 352 van het Strafwetboek en tot opheffing van artikel 353 van hetzelfde Wetboek (1), hierna “Basiswet  zwangerschapsafbreking” genoemd.

[2] Wet van 15 oktober 2018 betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, tot opheffing van de artikelen 350 en 351 van het Strafwetboek, tot wijziging van de artikelen 352 en 383 van hetzelfde Wetboek en tot wijziging van diverse wetsbepalingen (1), hierna “Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking” genoemd.

[3] Thierry VANSWEEVELT, “Abortus”, OSS, 2011, afl. 68, p. 28.

[4] Lina OPLINUS, “ ´Nieuwe´ abortuswet ziet na 28 jaar levenslicht, De Juristenkrant, 2018, Nr. 375, 5.

[5] Zie o.a. Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking (Muriel GERKENS en Evita WILLAERT e.a.), Parl.St. Kamer, 2016-17, nr. 54-2271/001.

[6]  Zie o.a.. Wetsvoorstel (G. ANNEMANS e.a.) tot wijziging van het Strafwetboek inzake abortus, Parl.St., Kamer, 2007-08, nr.52-0424/001.

[7] Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking  (D. CLARINVAL, C. VAN CAUTER, V.VAN PEEL en E. VAN HOOF), Parl.St. Kamer, 2017-18, nr. 54-3216/001.

[8] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, uiteenzetting van de heer Pascal Borry, p. 48.

[9] Artikel 1, § 3, c van de wet van 13 augustus 1990 houdende oprichting van een commissie voor de evaluatie van  de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, tot wijziging van de artikelen 348, 350, 351 en  352 van het Strafwetboek en tot opheffing van artikel 353 van hetzelfde Wetboek.

[10] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van mevrouw Els Van Hoof,  p. 71.

[11] Thierry VANSWEEVELT, “Zwangerschapsafbreking onder morele dwang”, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht/Revue de droit de la santé, 2012/2013, p. 137.

[12] Knack, Politici hoeven zich geen zorgen meer te maken: iedereen vindt abortus een recht, 18 april 2018.

[13] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van de heer  Olivier Maingain, p. 26.

[14] Amendementen op het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, amendement nr. 17 van Mevrouw Lalieux e.a., Parl.St., 2017-2018, nr; 54-316/002, p. 17.

[15] Art. 5 van de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking.

[16]  Lina OPLINUS, “ ´Nieuwe´ abortuswet ziet na 28 jaar levenslicht”, De Juristenkrant, 2018, Nr. 375, 5.

[17] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van mevrouw Karine Lalieux, p. 17.

[18]  Zie bijvoorbeeld Wetsvoorstel betreffende de zwangerschapsonderbreking (L. DETIEGE), Parl. St., Kamer, 1977-78, 240/1.

[19]  Voorstel van wet tot opheffing van artikelen 351 en 353 en van sommige bepalingen van artikel 383 van het Strafwetboek en tot vervanging van de tekst van artikel 353 van hetzelfde Wetboek (W. CALEWAERT, e.a.), Parl. St., Senaat, 1970-71, nr. 280/1.

[20] Voorstel van wet betreffende de zwangerschapsafbreking, strekkende om de artikelen 348, 350 en 351 van het Strafwetboek te wijzigen en de artikelen 352 en 353 van hetzelfde Wetboek op te heffen (R. LALLEMAND, HERMAN-MICHIELSENS, e.a.), Parl. St.,Senaat, 1985-86, nr.189/1.

[21] Voorstel van wet betreffende de zwangerschapsafbreking, strekkende om de artikelen 348, 350 en 351 van het Strafwetboek te wijzigen en de artikelen 352 en 353 van hetzelfde Wetboek op te heffen (R. LALLEMAND, HERMAN-MICHIELSENS, e.a.), Parl. St.,Senaat, 1985-86, nr.247/1, p. 9.

[22] Advies van de Raad van State met betrekking tot het voorstel van wet over de zwangerschapsafbreking, strekkende om de artikelen 348, 350 en 351 van het Strafwetboek te wijzigen en de artikelen 352 en 343 van hetzelfde Wetboek op te heffen, 31 oktober 1989, nr. 247-8, p. 6.

[23] Advies van de Raad van State met betrekking tot het voorstel van wet over de zwangerschapsafbreking, strekkende om de artikelen 348, 350 en 351 van het Strafwetboek te wijzigen en de artikelen 352 en 343 van hetzelfde Wet boek op te heffen, 15 januari 1990, nr. 950/5, p. 6.

[24]  Gerard BODIFÉE, Trees DEHAENE, Carine DEVOGELAERE, Herman NYS, Paul SCHOTSMANS,  Abortus na de wet, Leuven, Davidsfonds, p. 17.

[25]  Françoise DEDRIE, “ Het taboe op abortus gezien vanuit de praktijk van de abortuscentra”, Ethische Perspectieven, 2016, p. 373.

[26] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, uiteenzetting van mevrouw Anne Verougstraete, p. 85.

[27] Artikel 350, lid 2, 1°, b) Strafwetboek.

[28] Thierry VANSWEEVELT, “Abortus”, OSS, 2011, afl. 68, p. 92.

[29] Bart AERTS, “ Combinatie van beperkingen maakt het soms moeilijk”, De Juristenkrant, 2010, Nr. 210, 6.

[30] Zie Rb Brugge, 7 februari 2006, Tijdschrift Gezondheidsrecht/Revue droit santé, 186.

[31] Art. 2, 3° van de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking.

[32] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St.  2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van mevrouw Monica De Coninck, p. 33.

[33] Ibid., tussenkomst van mevrouw Carina Van Cauter, p. 26.

 [34] Ibid., tussenkomst van de heer David Clarinval, p. 15.

[35] De Morgen, De nieuwe abortuswet: over symboliek en knelpunten, Thierry Vansweevelt e.a., 8 november 2018.

[36] Amendementen, ingediend in plenaire vergadering, Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St., 2017-18, nr. 54-3216/008, Amendement nr. 76 Lalieux c.s., p. 9.

[37] Art. 350, tweede lid, 5° van de Basiswet Zwangerschapsafbreking.

[38] Voorstellen van Wet betreffende de zwangerschapsafbreking, Parl. St., Senaat, 1988-89, 7 juli 1989, nr. 247-2, p. 146.

[39] VANSWEEVELT S., “Abortus”, OSS, 2011, afl. 68, 112.

[40] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, Amendementen nr 29 en 30, p. 46.

[41] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige  zwangerschapsafbreking, Parl. St.  2017-18, nr. 54-3216/003, Amendementen nr. 31 en 32, p. 46.

[42] Art. 3, tweede lid van de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking.

[43] Zie bv de Franse wetgeving: LOI n° 2017-347 du 20 mars 2017 relative à l’extension du délit d’entrave à l’interruption volontaire de grossesse (1). 

[44] Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking  (D. CLARINVAL, C. VAN CAUTER, V.VAN PEEL en E. VAN HOOF), Parl.St. Kamer, 2017-18, nr. 54-3216/001, p.  4.

[45] De Morgen, hoe de nieuwe abortuswet inhakt op ons rechtssysteem, Fernand Keuleneer, 12 juli 2018.

[46] De Morgen, De nieuwe abortuswet: over symboliek en knelpunten, Thierry Vansweevelt e.a., 8 november 2018.

[47] Amendementen, ingediend in plenaire vergadering, Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St.,  2017-18, nr. 54-3216/008, Amendement nr. 72 Lalieux c.s., p.7.

[48] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, uiteenzetting van mevrouw Anne Roets, p.82. 

[49] Thierry VANSWEEVELT, “Juridische aspecten van het statuut van en het onderzoek op stamcellen en embryo’s”, T.Gez/Rev.dr.santé 2007-08, p. 134.

[50] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St.  2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van mevrouw Muriel Gerkens, p. 35.

[51] Thierry VANSWEEVELT, “Abortus”, OSS, 2011, afl. 68, p. 112.

[52] Nationale Commissie voor de evaluatie van de wet 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking (wet van 13 augustus 1990), Verslag ten behoeve van het parlement, 1 januari 2010 – 31 december 2011, p. 77.

[53] Artikel 1, 3° van de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking.

[54] Voorstellen van Wet betreffende de zwangerschapsafbreking, Parl. St., Senaat, 1988-89, 7 juli 1989, nr. 247-2, p.  6.

[55] Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking  (D. CLARINVAL, C. VAN CAUTER, V.VAN PEEL en E. VAN HOOF), Parl.St. Kamer, 2017-18, nr. 54-3216/001, 3-4.

[56] De Morgen, hoe de nieuwe abortuswet inhakt op ons rechtssysteem, Fernand Keuleneer, 12 juli 2018.

[57] Verslag van de eerste lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St.  2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van mevrouw Catherine Fonck, 28.

[58] Maarten COLETTE en Paul DE HERT, “ Waarom Individualisering abortus ons niet (helemaal) bekoort”, De Juristenkrant, 2018, Nr. 377, 15.