INLEIDING
Uit mijn directe omgeving kan ik zo twee gevallen noemen van mensen die zichzelf het leven benamen. Ik noem het geval van een vrijwilligster die bij mij op kantoor werkte aan de receptie. Ze had een wat je noemt -succesvol- leven achter de rug. Haar man had een enerverende baan met staties in het buitenland. Met het gezin had ze in verschillende landen gewerkt. Het had haar blik op de wereld verbreed en verdiept. Ze sprak haar talen, waaronder Spaans, door een langer verblijf in een Zuid-Amerikaans land. De laatste statie van het gezin was Nederland. Kinderen opgegroeid en uit huis. Man nog steeds aan het werk. Behalve een fraai huis in Nederland bezaten ze een tweede huis in Spanje. Over een paar jaar zou de man met pensioen zijn en zou er volop geld, geluk en plezier zijn. Totdat er een kink in de kabel komt. “Mijn man is er vandoor met zijn secretaresse”, krijgen we te horen. Een intens verdriet maakt zich van haar meester. Met betraand gezicht bemant ze een paar ochtenden in de week de receptie op ons kantoor. Ik heb oprecht tegenover haar mijn schaamte uitgesproken dat wij mannen, vrouwen zo’n verdriet kunnen aandoen. Maar wie kan haar verder helpen? Eigenlijk niemand lijkt het. Haar omgeving ziet het verdriet alleen maar groeien. Er volgt op een ochtend een telefoontje. De dochter aan de lijn: “Mama komt vandaag niet, ze is voor de trein gesprongen…”.
En dan het verhaal van mijn tante aan moeders kant. Ze was opgenomen in een verpleeghuis. Al jaren speelden er psychische problemen. Haar spierziekte, die een echte deelname aan het maatschappelijke leven in de weg stond, had ze eigenlijk nooit geaccepteerd. Maar eigenlijk ging het de laatste jaren naar omstandigheden best wel goed. Ze had een eigen appartementje gehad. Nu even het verpleeghuis, maar er was al een kamer beschikbaar in een serviceflat. Ook toen een telefoontje. Vader aan de lijn. “Tante is dood.” “Oh”, zei ik, “ik wist wel dat ze ziek was, maar niet dat het zo snel zou gaan.” Ik was nog wat argeloos. Pas bij de sobere plechtigheid in het crematorium begreep ik dat er sprake was van zelfmoord. En het hoe of wat? Weken later reed ik met mijn moeder langs die serviceflat waar mijn tante eventjes had gewoond. “Steeds als ik langs die flat rijd, moet ik denken aan je tante dat…”, hoor ik mijn moeder zeggen. Pas dan begrijp ik dat tante uit het raam is gesprongen.
Wat een verschrikking voor zo’n treinmachinist om iemand voor zijn trein te zien springen. Het schijnt dat elke machinist het gemiddeld één keer in zijn loopbaan moet meemaken dat iemand voor zijn trein springt. Sommige trajecten zijn berucht. Vooral als er een psychiatrische instelling in de buurt is. Genoeg machinisten die er een trauma aan overhouden. De medewerkster van de serviceflat die mijn tante heeft gevonden is nog speciaal begeleid om het gebeurde te verwerken. Ik durf en wil me niet voor de geest halen hoe mijn tante er heeft uitgezien na de val. Laat staan dat ik me een beeld durf te vormen van mijn collega nadat ze voor de trein is gesprongen. Ik heb medelijden met de mensen die hun vriend of vriendin, geliefde, buurman of buurvrouw, bungelend aan een touw vinden, of badend in een plas bloed, of in een verkreukelde auto tegen een boom of met een plastic zak over hun hoofd of….. Alleen omwille van hen zou je willen dat er een pil van Drion zou bestaan om nachtmerries voor familie, vrienden en bekenden te voorkomen. Om de zelfgekozen dood wat minder luguber te maken.
DRION
Bovenstaande alinea’s zijn feitelijk een persoonlijke hervertelling van de eerste alinea’s van het betoog van Huib Drion in NRC Handelsblad van oktober 1991. Drion schreef bijna 11 jaar geleden het volgende: “Natuurlijk stelt onze samenleving al vele middelen beschikbaar waarmee mensen een eind aan hun leven kunnen maken: er zijn treinen waarvoor men zich kan werpen, er zijn gebouwen waarvan men zich naar beneden kan laten vallen, er zijn kanalen en rivieren om zich in te verdrinken, er is touw dat men kan kopen en daarbij laat ik het maar. Maar erg aantrekkelijke middelen zijn dat niet: noch voor degene die ze moet gebruiken, noch voor hun omgeving en voor de samenleving.
Sommige leden van die samenleving kunnen beschikken over aanvaardbaarder middelen: artsen, apothekers. Maar voor de meerderheid van de mensen zijn zulke middelen niet te verkrijgen of het moest misschien zijn door naar een ver land te reizen in de hoop dat het daar, op min of meer slinkse wijze, wel zal lukken.”
Drion noemt in zijn artikel vervolgens één argument tegen het toestaan van zelfmoord: “Zelfmoord richt zich niet tegen het ik van het heden, maar ontneemt de levensmogelijkheid aan de ik die men nog niet is, aan de toekomstige ik (…). De samenleving zal voor de belangen van dat toekomstig ik van de tot zelfmoord geneigde moeten opkomen. En dan volgt wat we het ‘dilemma van Drion’ mogen noemen. “De samenleving doet dat door aan de meeste mensen de middelen te onthouden waarmee zij op een niet al te afstotende manier een eind aan hun leven kunnen maken (…) Een politiek waarbij de daad van de zelfdoding zo weerzinwekkend mogelijk wordt gemaakt. Drion vraagt zich af of de samenleving gerechtigd is om aan de oude mens de middelen tot zelfdoding te onthouden omdat “degene die op zijn 75ste een eind aan zijn leven maakt, in het algemeen beter kan weten aan wat voor leven hij daarmee de verdere mogelijkheden afsnijdt dan een twintigjarige dat kan weten”. Het ideaal van Drion is dat “oude mensen die op zichzelf zijn aangewezen, naar een arts kunnen lopen – hetzij hun huisarts, hetzij een daartoe aangewezen arts – om de middelen te verkrijgen waarmee zij op het moment dat hun dat zelf aangewezen voorkomt, een eind aan hun leven kunnen maken op een manier die voor henzelf en voor hun omgeving aanvaardbaar is.” Drion denkt daarbij met name aan bejaarden die in een verzorgingshuis worden opgenomen. Overigens wil hij zijn pil “om te beginnen” beperken tot alleenwonende bejaarden. “Een zelfdoding van een niet alleenstaande raakt wel héél ingrijpend het leven van degene met wie men samenleeft en misschien is aan de andere kant in geval van een samenleven het gevaar van onaanvaardbare pressie groter.”
In een later interview zegt Drion met nadruk dat hij niet over een pil heeft gesproken. Een pil geeft volgens Drion veel te veel het gevaar van misbruik en van ongelukken, zoals kinderen die het pilletje in het nachtkastje vinden. Hij hoopte dat er een soort twee-fasen middel ontwikkeld kon worden: eerst een drankje en een week later een pil. Een soort twee-componenten lijm. De afzonderlijke onderdelen werken niet, maar in de juiste dosering en met de juiste tussenliggende tijdsperiode des te effectiever. “Mocht je halverwege bedenkingen krijgen, dan hou je er gewoon mee op.” Maar deze gedachtes heeft Drion niet verder uitgewerkt. “Omdat ie dan weer de discussie krijgt dat de wetenschap wordt gebruikt voor het ontwikkelen van middelen om mensen mee te doden. Dat debat wilde ik voorkomen.”, aldus Drion. Drion wil zijn zelfdodingsmiddel of zelfdodingspil ook los zien van de euthanasiewetgeving en hij haalt daarbij het voorbeeld van de zaak Brongersma aan. “Het ging mij vooral om ouderen, en euthanasie voor ouderen is niet een medische kwestie. Iemand als Brongersma wist dat hij moe was en een leeftijd had bereikt waarin er nog maar weinig in zijn leven zou veranderen. Ik vind het goed dat zijn verzoek door de arts werd ingewilligd.”
BRONGERSMA
De zaak Brongersma betrof de huisarts die oud-PvdA senator Brongersma in 1998 hielp sterven. “Brongersma had een actief, arbeidzaam leven gehad, maar sleet uiteindelijk zijn dagen in eenzaamheid”, lezen we in een artikel van Trouw. “Op 86-jarige leeftijd vroeg hij zijn huisarts om hulp bij zelfdoding. Die gaf na acht of negen gesprekken gehoor aan deze wens, nadat ook een tweede huisarts en een psychiater de oud-senator hadden bezocht.” De rechtbank in Haarlem sprak de betrokken huisarts vrij omdat “de mate van lijden niet objectief te meten valt en dat daarom een ruime interpretatie verdedigbaar is: ‘Tegen die uitspraak ging het openbaar ministerie in beroep. Het gerechtshof in Amsterdam kwam tot een andere conclusie. De huisarts werd schuldig bevonden aan hulp bij zelfdoding maar “omdat hij gewetensvol te werk ging en het geval van stervenshulp in alle openheid meldde”, kreeg hij geen straf opgelegd. Het gerechtshof sprak er haar waardering voor uit dat de huisarts “niet over één nacht ijs ging. Hij handelde vanuit een grote betrokkenheid en mededogen en vanuit de opvatting dat hij zijn patiënt niet in de steek mocht laten.”
Het gerechtshof vroeg voor haar uitspraak advies bij de hoogleraren Legemaate (gezondheidsrecht) en Spreeuwenberg (geneeskundige zorg). Zij kwamen tot de conclusie dat: “huisartsen geen bijzondere deskundigheid hebben op het gebied van existentieel lijden. Daarom moet hun domein beperkt blijven tot psychische en lichamelijke ziekten. Het lijden van een patiënt onder een zinloos geworden bestaan valt niet onder de huidige euthanasiewet.” Het gerechtshof redeneerde door en kwam tot de conclusie dat de huisarts “te snel instemde met het verzoek om euthanasie. In plaats daarvan had hij moeten zoeken naar andere oplossingen Brongersma’s zingevingsproblematiek.”
Zou Drion over Brongersma’s huisarts moeten oordelen dan heeft hij zijn oordeel al klaar. De verstrekking van zelfdodingmiddelen valt volgens Drion niet onder het Wetboek van Strafrecht. In artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht staat: “Hij die opzettelijk een ander tot zelfmoord aanzet, hem daarbij behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft, wordt indien de zelfmoord volgt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar.” Dat “indien de zelfmoord volgt” is volgens Drion cruciaal. “Als iemand bij mij komt en mij om zo’n pil vraagt en hem vervolgens gebruikt dan zou ik strafbaar zijn. Maar als er iemand langskomt en zegt: ik ben helemaal niet van plan om er nu een eind aan te maken, maar ik zou het heerlijk vinden om iets te hebben voor het geval ik in een uitzichtloze situatie terechtkom, ben ik dan strafbaar als ik hem die middelen verschaf? Er bestaat immers een goede kans dat degene die zo’n pil heeft hem uiteindelijk niet zal gebruiken. De zelfmoord moet gepland zijn op het moment dat de middelen worden verschaft.”
We moeten overigens niet over het hoofd zien dat de twee deskundigen die feitelijk over Brongersma’s huisarts oordeelden psychische en lichamelijke ziekten in één adem noemden. Geen deskundigheid bij existentieel lijden, wel bij psychische en lichamelijke ziekten. Tot 1994 was de mogelijkheid van euthanasie beperkt tot lichamelijke ziekten. Meer specifieker: er moest sprake zijn van een stervensfase. Maar in 1994 kwam de zaak Chabot voor de Hoge Raad. De psychiater Chabot had euthanasie toegepast bij een patiënt bij wie geen sprake was van een nabije dood. De Hoge Raad oordeelde toen dat euthanasie ook buiten een stervensfase gerechtvaardigd is. Sindsdien is ondraaglijk en uitzichtloos lijden (lichamelijk of psychisch) de norm, niet meer de stervensfase.
CHABOT
Het is dezelfde psychiater Chabot die zich over het gedachtegoed van de pil van Drion ontfermt in het boek “Levensbeëindigend handelen door een arts: tussen norm en praktijk”. Het boek verscheen in 1998 bij gelegenheid van 25 jaar discussie over euthanasie. Chabot is zo vrij om in technische zin uit te werken hoe ouderen de zelfgekozen dood kunnen uitvoeren. De nog niet bestaande Pil van Drion in de praktijk. Versterven is volgens Drion de eerste mogelijkheid. Versterven, het geleidelijk stoppen met eten en drinken leidend tot de dood, kan bij sommige ziektebeelden (kanker, dementie) spontaan optreden. In andere gevallen kan een zieke (bejaarde) bewust kiezen voor versterving, wetende dat het stoppen met eten en drinken tot de beoogde (eerdere) dood leidt. Volgens Chabot vinden er nu al jaarlijks 2200 gevallen (= 1,8% van alle sterfgevallen) van versterving plaats, waarbij het stoppen met eten en drinken de directe oorzaak is van de levensverkorting en niet een ander ziektebeeld of medische handeling. Als tweede mogelijkheid verwijst Chabot naar het Schotse boekje ‘Departing Drugs’ en de Nederlandse vertaling ervan door de NVVE. Het boekje beschrijft een aantal doe-het-zelfmethoden voor suïcide. Chabot is nogal gecharmeerd van dodelijke slaapcocktails, maar is zich bewust van ingewikkelde voorbereiding die nodig is. Het gaat om middelen die regelmatig worden voorgeschreven tegen malaria, reuma, Parkinson of pijn en die in een hoge dosis worden ingenomen in combinatie met slaapmiddelen, alcohol en anti-braakmiddelen. Levensreddende ingrepen moeten uitblijven. De dood treedt dan in na één tot 24 uur.
Volgens Chabot is de euthanasie-discussie nog niet beëindigd en is het zelfgekozen overlijden van ouderen de volgende stap. Hij voorziet namelijk een aantal maatschappelijke ontwikkelingen of krachten die daartoe zullen leiden. Allereerst is er de vergrijzing en daarmee samenhangend de stijgende kosten voor de gezondheidszorg. “Het lijkt onwaarschijnlijk dat er voldoende draagvlak en politieke wil zal zijn om de volumegroei van de gezondheidszorg te realiseren. Het zorgpeil zal dan dalen. Daardoor zal de kwaliteit van leven van ouderen die niet meer zelfredzaam zijn merkbaar achteruitgaan”, schrijft Chabot. Chabot voorziet dat de combinatie van vergrijzing en onvrede over de geboden zorg als vanzelf zal leiden tot gesprekken over het zelfgekozen levenseinde. “Veel ouderen willen tot iedere prijs voorkomen dat zij een last worden voor hun kinderen”. Dan is er het gegeven dat medisch-technische ontwikkelingen het mogelijk maken om voor de dood te kiezen. De ontwikkeling van de euthanasie-praktijk heeft dat bewezen. Vervolgens noemt Chabot het verdwijnen van de religieuze zinverlening een factor die de aanzet geeft tot kiezen voor de eigen dood. De laatste kracht of maatschappelijke ontwikkeling is volgens Chabot de mondige patiënt. Er is geen sprake meer van een bevelshuishouding maar van een onderhandelingshuishouding. Arts en patiënt sluiten feitelijk een contract met elkaar en de patiënt mag onderhandelen over bijvoorbeeld het tijdstip van de eigen dood.
Chabot probeert vervolgens vooruit te kijken tot 2010 hoe de discussie over het zelfgekozen overlijden van ouderen zich verder zal ontwikkelen. In het eerste scenario voorziet hij de situatie dat artsen hun rol zullen beperken tot de huidige euthanasiepraktijk. Artsen zullen de sleutel van de medicijnkast goed bewaren en bewaken en ouderen zullen, eventueel met de hulp van koeriers, (buitenlandse) wegen zoeken om hun dodelijke slaapcocktails te bemachtigen. Uiteindelijk zal de overheid overgaan tot een vorm van gedogen. In een tweede scenario ziet Chabot nog wel een rol voor de arts weggelegd: “Er zou een consensus kunnen groeien dat wilsbekwame ouderen in een klaar-met-leven-situatie een beroep mogen doen op de arts om hen hulp bij zelfdoding te verlenen.” De stappen tot die consensus zijn dan het minder zwaar laten wegen van de eis van ondraaglijk lijden in de euthanasie-discussie en daarnaast ook mondige burgers die een ‘testament voor besluitvorming rond het levenseinde’ opstellen en dat vooraf doorpraten met hun arts.
Iemand die de euthanasie-discussie vanaf 1973 heeft gevolgd zal niet meer opkijken van de suggestie van Chabot om de eis van ondraaglijk lijden minder zwaar te laten wegen. De euthanasie-discussie begon in 1973 met de zaak Postma. Een huisarts doodde haar ernstig zieke moeder. De rechtbank formuleerde een aantal eisen waaraan euthanasie moet voldoen. In hetzelfde jaar stond de KNMG nog negatief tegenover euthanasie doch 11 jaar later volgden de voorwaarden voor gerechtvaardigde euthanasie: een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt, onaanvaardbaar en uitzichtloos lijden, consultatie van een onafhankelijke arts en schriftelijke verslaglegging. En op basis van deze zorgvuldigheidseisen werd door de Hoge Raad het begrip overmacht geïntroduceerd. Een arts die zich beroept op overmacht pleegt wel een strafbaar feit maar wordt niet gestraft. Daarna kregen we de discussie over de wettelijke regeling van euthanasie. De praktijk strookte immers al lang niet meer met de wet of beter gezegd de interpretatie van de wet was tot het uiterste opgerekt. Een voorstel van D66 werd verworpen (door het CDA) en het kabinet Lubbers III regelde de meldingsplicht. Euthanasie bleef strafbaar doch een arts die zich aan de zorgvuldigheidseisen houdt wordt niet gestraft. Daarna werd de meldingsplicht aangepast (toetsingscommissies werden geïntroduceerd) en tot slot werd ook het Wetboek van Strafrecht aangepast. Artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht luidt nu:
1) Hij die opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2) Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien het is begaan door een arts die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging (..)
De zaken Chabot en Brongersma worden door de Wet toetsing levensbeëindiging feitelijk niet gedekt en ongetwijfeld zal de maatschappelijke discussie leiden tot aanpassing van de wet, tot nieuwe cases die om aanpassing van de wet vragen tot het moment dat de arts de sleutel van de medicijnkast niet meer hoeft te bewaken simpelweg omdat de medicijnkast geen sleutel meer heeft. Feitelijk is daarmee de bescherming van het beroep van de arts in het geding.
BISSCHOP EIJK
De hierboven geschetste ontwikkeling van de euthanasie praktijk past heel goed in wat prof. Dr. W. Eijk, de huidige bisschop van Groningen, de teleologische ethiek noemt. Kant en Sartre staan aan de basis van de autonome ethiek en van het autonome geweten. Zo valt te lezen in het boek “Gewetensvolle gezondheidszorg” van Eijk. Het autonome geweten houdt in dat de mens vrij is, dat er dus geen God bestaat en dat er geen God is die ons volgens een bepaalde wezensnatuur zou hebben geschapen. De mens zou zijn eigen wezensnatuur en daaraan inherent eigen normen moeten ontwerpen. “Van een aantal overkoepelende normen wordt aangenomen dat ze absoluut zijn (men mag geen liefdeloze, imprudente of onrechtvaardige handelingen stellen)”, aldus Eijk. “Deze normen betreffen de innerlijke houding en motivatie waarmee de mens handelt. Concrete normen die een concrete handeling zoals abortus provocatus of suïcide betreffen zouden daarentegen hooguit algemeen geldend zijn. Dat wil zeggen dat ze als regel moeten worden gerespecteerd, maar dat er uitzonderingen kunnen voorkomen. In concrete situaties zou het individu in geweten een afweging moeten maken tussen de verschillende premorele waarden die in het geding zijn, en dan op basis van zijn eigen verantwoordelijkheid een beslissing nemen.”
Eijk brengt tegen het autonome geweten onder ander in dat het geweten kan dwalen en dat de autonomie van de mens niet overschat moet worden. “De publieke opinie wordt grotendeels gevormd door de reclame en de massamedia”. Het belangrijkste bezwaar is nog voor Eijk dat autonome ethiek geen basis levert voor de sociale ethiek: “Ieder mens heeft als persoon een unieke en onvervangbare waarde en is tegelijkertijd wezenlijk op zijn medemensen aangewezen.(…) De autonome ethiek doet daarom aan een fundamentele wezenstrek van de mens tekort.” Eijk pleit vervolgens voor een geweten dat van voorgeschreven normen uitgaat die bekend zijn uit de openbaring en uit de morele natuurwet. Vorming van het geweten is daarin noodzakelijk, want zonder vorming kan het geweten dwalen. “Het is een opdracht om anderen van wie men er oprecht van overtuigd is dat zij in geweten dwalen, de objectieve waarheid voor te houden”, aldus Eijk. “Men mag uiteraard niemand dwingen iets te doen dat tegen zijn geweten ingaat. Dat betekent echter niet dat men geen pogingen zou mogen ondernemen om iemand van zijn dwaalwegen terug te brengen. Dit nalaten zou liefdeloos zijn.”
IMPASSE
Kunnen tegenstanders van euthanasie -of meer specifiek van de Pil van Drion- nog argumenten aandragen die voorstanders van hun dwaalweg kunnen terugbrengen? Het ergste valt te vrezen. In het document “Respect voor de waardigheid van de stervenden” beschrijft Mgr. Elio Sgreccia, vice-president van de Pauselijke academie voor het Leven, wat er uit de kast wordt gehaald om euthanasie gelegaliseerd of geaccepteerd te krijgen. Sgreccia noemt “openbare manifesten getekend door intellectuelen en wetenschappers, instructies om zieken methoden te leren om te sterven, enquêtes waarmee opinies van artsen of bekende personen verzameld worden, wetsvoorstellen voorgelegd aan parlementen en pogingen die het juridisch onmogelijk maken een straf op te leggen in het geval van het plegen van euthanasie. Allemaal heel erg herkenbaar voor de Nederlandse situatie. Wat kun je hier tegen inbrengen aan argumenten? Het hellend vlak (van passieve euthanasie tot het van overheidswege verstrekken van de Pil van Drion bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd), het gevaar van misbruik of ongelukken (euthanasie bij wilsonbekwamen, de Pil van Drion als moordwapen of de kleuter die in de Pil van Drion een lekker snoepje ziet), het verdwijnen van respect en zorg voor mensen met een handicap of ernstig zieken (jij had er helemaal niet hoeven te zijn), toenemende individualisering (hoezo rechts heeft voorrang? Mijn auto rijdt veel sneller; neem dat pilletje nou maar dan hoeven wij tenminste onze vakantie van volgende week niet te annuleren), euthanasie als exportartikel (een volledig verzorgd sterven in een luxe hotel in Nederland), economisering van het menselijk leven (jij bent te duur om in leven gehouden te worden), euthanasie als grondslag voor nog grotere onrechtvaardigheden (euthanasie en het nazi-regime), het beëindigen van de autonomie door euthanasie (persoonlijke vrijheid of autonomie veronderstelt dat men leeft.
Het leven beëindigen is het vernietigen van de wortels van de vrijheid en van de autonomie), de verslechterende relatie tussen arts en patiënt (een arts zal een patiënt eerder opgeven, openhartigheid over het ziektebeeld zou wel eens een euthanasievraag kunnen oproepen), het gevaar van euthanasie na een foute diagnose (ik dacht dat hij nog maar een week te leven had, maar ik heb me vergist), het gevaar dat niet de onderliggende oorzaak achter de vraag om euthanasie wordt gezocht (de euthanasievraag als noodkreet, de dokter moet opknappen wat de maatschappij laat liggen aan armoede, ziekte, eenzaamheid en een falende gezondheidszorg, een argument van de Socialistische Partij), het gebrek aan rechtsbescherming voor de weigerende arts, voor de patiënt die tegenstander is van euthanasie of voor verpleegkundigen die bij euthanasie betrokken raken, en ongetwijfeld zijn hier nog vele argumenten aan toe te voegen.
Probleem is echter dat de tegenstander van euthanasie of van de Pil van Drion zich in een ongemakkelijk positie manoeuvreert. Elke reactie van de tegenstander, elke
“ Ja-maar”-reactie roept een nog feller of zelfs verdergaand initiatief op van de voorstander. Het beeld dat ontstaat past prima in een communicatiemodel dat de Roos van Leary wordt genoemd. Theorie van dit model is dat mensen op twee dimensies met elkaar communiceren. De eerste dimensie is de hiërarchische dimensie (wie staat boven en wie staat onder). De tweede dimensie is het klimaat van de communicatie (tegenwerkend of samenwerkend). De rol die voor- en tegenstanders van euthanasie ten opzicht van elkaar spelen is te classificeren als hiërarchisch boven en tegenwerkend respectievelijk hiërarchisch onder en tegenwerkend. In het model van Leary heet dat agressief (van de voorstander) tegenover defensief (van de tegenstander). En voorstanders en tegenstanders zullen elkaar steeds meer bevestigen in elkaars rollen; de conflicten zullen groeien, voor- en tegenstanders zullen steeds verder uit elkaar groeien en op het laatst is er helemaal geen communicatie meer. Dat die communicatie ontbreekt werden we ons pijnlijk bewust toen minister Borst de nieuwe euthanasiewet in een NRC-interview vierde met de woorden “het is volbracht”. Precies de laatste woorden van Christus aan het kruis en door minister Borst uitgesproken vlak voor het paasweekeinde van afgelopen jaar. En in hetzelfde interview zegt ze over het christelijke volksdeel: “Daar ben ik ieder contact helaas mee kwijt, met mensen die zo denken”. De hele Tweede Kamer valt over haar heen. Van der Vlies van de SGP roept “er is iets geknapt” en Borst moet later erkenen dat “ik de associatie met de oorsprong van die woorden niet heb gehad; anders had ik ze niet gebruikt en niet mogen gebruiken”. Het is in diezelfde sfeer niet meer vreemd dat voorstanders van de Pil van Drion spreken over “christelijke dictaten die worden opgelegd aan degenen die het geloof missen”. En ook Drion geeft er in een interview blijk van niets van het christendom te begrijpen. Hij zegt: “Vroeger gingen ouderen gewoon dood aan longontsteking. Nu gooit men er wat antibiotica tegenaan en leven ze door. Dat is toch ook ingrijpen in wat God heeft gewild? Ik vind dat een vreemde manier van redeneren.” Er ontstaat het beeld van een poldermodel waar tegenstanders van euthanasie geacht worden buiten de polderdijk te verblijven.
De Roos van Leary biedt ook een model om uit deze impasse te geraken. Het agressieve gedrag van de voorstander van euthanasie roept intuïtief defensief gedrag op van de tegenstander. De tegenstander van euthanasie zou echter juist hiërarchisch boven en samenwerkend gedrag of beter gezegd leidingnemend gedrag moeten vertonen. Volgens Leary zal dit een matigende werking hebben op het agressieve gedrag van voorstanders van euthanasie. De tegenstander van euthanasie moet het initiatief weer naar zich toetrekken.
Twee bisschoppen geven ons handreikingen hoe wij weer tot leidingnemend gedrag kunnen komen. In de eerste plaats mgr. Luysterman, bisschop van Gent, die in het laatste hoofdstuk van zijn boek “Ik wens je vrede” de 14 werken van barmhartigheid wil herintroduceren en actualiseren. Het zijn:
– De onwetenden leren. “Het gaat over de onwetendheid over de zin van het leven”, schrijft Luysterman. “Hier worden we opgeroepen tot verkondiging. Christenen zullen aan hun medemensen hun identiteit willen onthullen. Ze zullen hen de grote waarde en waardigheid van de mens laten ontdekken.”
– Voor de zaligheid van de naasten bidden. Een oproep tot gebed voor elkaar.
– In moeilijkheden goede raad geven. “Hier worden we opgeroepen om elkaar doorheen de problemen van het leven te begeleiden. Dat veronderstelt dat we voor elkaar belangstelling opbrengen, met elkaar graag overleggen en elkaar ook moed inspreken.”
– De zondaars vermanen. “Het moet kunnen dat we anderen op hun verantwoordelijkheden wijzen als we zeker zijn dat ze er naast zitten en vooral als anderen er onder lijden.”
– De bedroefden vertroosten. “Er is tijd voor nodig om andermans droefheid te aanhoren en te begrijpen. Die tijd is nooit verloren tijd.”
– De beledigingen vergeven. “Vergeven is altijd een grote overwinning op onszelf.”
– Het onrecht verduldig lijden. “Er is zoveel onrecht waar we machteloos tegenoverstaan. Dan moeten we niet ten onder gaan aan wraakgevoelens of ontreddering. Dan is het goed de zaken te relativeren.”
– De hongerigen spijzen, de dorstigen laven, de naakten kleden (drie werken van barmhartigheid in één keer). “Armoede blijft een zware wonde in onze wereld en de ergste waarvan we moeten genezen.”
– De zieken bezoeken. “Moge de gelijke waardering voor alle mensen ertoe bijdragen de zorg voor de zwakke mensen nog te laten toenemen.”
– De gevangenen bezoeken. “We kunnen ons moeilijk voorstellen wat een leven van opsluiting betekent, maar de vrijheid van beweging is een van de meest essentiële vrijheden voor iedereen.”
– De vreemdelingen herbergen. “We dragen een grote verantwoordelijkheid”.
– De doden begraven. “Een beschaving kan onder meer gemeten worden aan de piëteit waarmee ze de uitvaart van haar overledenen voltrekt en hen daarna ook blijft gedenken.”
Een tweede bisschop die ons misschien de weg wijst naar leidingnemend gedrag is mgr. van Luyn, bisschop van Rotterdam. Zijn publicatie “Modern en devoot” wijdt hij aan de dialoog met de moderne samenleving. Hij kan het weten als bisschop van een verstedelijkt gebied “waar de samenleving afscheid heeft genomen van het christendom”. Van Luyn refereert aan de paus die zich in een toespraak tot de Nederlandse bisschoppen afvroeg of Nederland niet weer de vruchtbare bodem kan worden voor de opbloei van een originele spiritualiteit. Het is een verwijzing naar de Moderne Devotie, kleine lekengemeenschappen, die in de 15de eeuw in de Nederlanden ontstonden toen kerk en samenleving in crisis verkeerden met misoogsten, hongersnood en pestepidemieën. Het boek “Navolging van Christus”, na de bijbel het meest verspreide boek in de wereld, is een directe vrucht van de Moderne Devotie. Van Luyn hoopt dat er in de Randstad in navolging van de Moderne Devotie “gemeenschappen van mensen ontstaan, die zich de belofte van God aan de profeet Ezechiël herinneren: ‘Ik zal u een nieuw hart geven, en een nieuwe geest in u uitstorten; Ik zal het stenen hart uit uw lichaam verwijderen en u een hart van vlees geven. Mijn geest zal Ik in u uitstorten.’ Gemeenschappen die zich met hart en ziel wijden aan deze postmoderne randstedelijke samenleving.”
CONCLUSIE
De Pil van Drion zal er komen. Daar hoeven we niet over te twijfelen. De NVVE begint liever nog vandaag dan morgen een experiment en zet bij voorbaat artsen buitenspel. Natuurlijk is het onze plicht om “de zondaars te blijven vermanen” om argumenten aan te dragen voor de heilloze weg, maar door een andere houding aan te nemen, door het initiatief te hernemen kunnen we de dialoog tussen voor- en tegenstanders misschien weer herstellen. We kunnen gemeenschappen oprichten waar ouderen en jongeren elkaar in vreugde en blijdschap ontmoeten parallel aan de ‘Geloof en Liefde’-gemeenschappen waar gehandicapten en niet-gehandicapten elkaar ontmoeten. We kunnen woonvormen oprichten opdat grootouders, kinderen en kleinkinderen meer in elkaars nabijheid met respect voor elkaars vrijheid kunnen wonen. We kunnen vandaag nog de VBOL (Vereniging Bescherming Oudere Leven) oprichten. Ziet u de posters al hangen op perrons en winkelcentra: “Klaar met leven? Bel gratis 0800-7788.” We kunnen kleinschaligere bejaardencentra oprichten parallel aan het idee van hospices of aan het idee van begeleid wonen van verstandelijk gehandicapten. Ongetwijfeld zijn er nog veel meer creatieve initiatieven te ontplooien.
De keuze is aan ons. De Pil van Drion bestaat niet en we kunnen denken dat er ophef is om niets. Als we dan straks op onze 65ste verjaardag bij de beschikking voor de AOW-uitkering ook een klein rood pilletje aantreffen “voor als u klaar bent met leven” is het ook een klein beetje onze eigen schuld.
PS: H. Cruts is werkzaam als Coördinator Algemene Zaken bij de Stichting Liliana Fonds. In zijn vrije tijd werkzaam als publicist.
Dit artikel schrijft hij op persoonlijke titel.