PVH 23e jaargang – 2016 nr. 1, p. 001

Artikel met toestemming overgenomen uit Liberaal Reveil

Door Mw. Charlotte A.M. Lockefeer – Maas MA
Wetenschappelijk medewerker bij de TeldersStichting en eindredacteur van Liberaal Reveil

INLEIDING

In voorgaand artikel werpt Reinout Woittiez de
vraag op of er een aantal liberale agendapunten
aan afronding toe zijn. Hij noemt het vrije woord
en het vrijwillig levenseinde als thema’s waarbij nog
een maatschappelijke en wetgevende slag is te slaan
op weg naar de voltooiing van de liberale agenda.
Wat betreft veel liberalen is ook de wettig toegestane
praktijk van abortus een afgerond agendapunt. In
onderstaand artikel betoog ik juist het tegenovergestelde.
Een onder liberalen niet of nauwelijks
bestaande discussie over de wenselijkheid van abortus
zou moeten worden aangewakkerd. De manier
waarop het momenteel is toegestaan een zwangerschap
af te breken, is strijdig met veel liberale principes,
waarvan de belangrijkste is dat ieder individueel
mensenleven in zichzelf waardevol is.

Dit artikel is opgebouwd uit een beschijvend
deel en een normatief deel. Eerst nemen we de wettige
regeling voor het afbreken van een zwangerschap
onder de loep, de feiten rondom de praktijk
van abortus en de genoemde redenen voor het afbreken
van een zwangerschap. Vervolgens zal vanuit
liberaal perspectief betoogd worden waarom de huidige
wetgeving voor het afbreken van zwangerschap
onwenselijk is.

DE WET

De Wet afbreking zwangerschap van 1 mei 1981
is de geldende wettelijke regeling waarmee abortus
wordt toegestaan. Deze wet trad in 1984 in werking.
Artikel 2 bepaalt dat alleen artsen in een ziekenhuis
of kliniek een zwangerschap mogen afbreken die
daarvoor een vergunning van de minister hebben
gekregen. Voor de bevoegdheid om een zwangerschap
af te breken die al langer duurt dan 13 weken,
gelden strengere eisen. Artikel 3 bepaalt dat de
vrouw die zich tot een arts wendt met haar voornemen
de zwangerschap af te breken een bedenktijd
van 5 dagen moet nemen. De arts is niet verplicht
de vrouw door te verwijzen naar een ziekenhuis of
kliniek waar de abortus kan plaatsvinden; het staat
hem vrij zijn medewerking hieraan te weigeren. De
vrouw kan dan wel zelf op zoek naar een andere arts
en krijgt van de afwijzende arts een schriftelijke verklaring
mee waarop vermeld staat wanneer zij zich
tot hem of haar had gewend, opdat de bedenktijd
niet onnodig wordt verlengd.

Artikel 5 regelt dat er eisen aan de hulpverlening
en besluitvorming worden gesteld, zodat iedere
beslissing tot het afbreken van een zwangerschap
zorgvuldig gebeurt, ‘indien de noodsituatie
van de vrouw deze onontkoombaar maakt.’1 Wat
onder nood wordt verstaan, wordt in de wet niet
gespecificeerd. De eisen aan de hulpverlening en
zwangerschap houden bijvoorbeeld in dat de vrouw
voorlichting krijgt over andere oplossingen voor
haar noodsituatie dan het afbreken van de zwangerschap.
Ook moet de arts zich ervan vergewissen dat
de vrouw haar verzoek tot abortus vrijwillig doet en
‘na zorgvuldige overweging en in het besef van haar
verantwoordelijkheid voor ongeboren leven en van
de gevolgen voor haarzelf en de haren.’2

Artsen die zwangerschappen afbreken moeten
hierover rapporteren aan de geneesheer-directeur
van de inrichting waar zij werken, op grond van artikel
11. De Inspectie voor de Gezondheidszorg verzamelt
deze gegevens (artikel 12) en brengt jaarlijks
rapportage van de Wet afbreking zwangerschap uit.
Gerapporteerd wordt bijvoorbeeld over het aantal
behandelingen die zijn verricht, daarbij opgetreden
bijzonderheden, de duur van de zwangerschap, de
leeftijd van de vrouw en de redenen die worden opgegeven
voor de ingreep.

De laatste paar artikelen van de Wet afbreking
zwangerschap bepalen de strafbaarheid van de arts,
het ziekenhuis en de kliniek en geneesheer-directeur.
Artikel 19, lid 1 bepaalt dat het niet naleven van de
wettelijke voorschriften zoals in de Wet afbreking
zwangerschap vermeld, als overtredingen (en dus
niet als misdrijven) worden beschouwd.

DE JAARRAPPORTAGE VAN DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Bij het schrijven van dit artikel was de meest recente
jaarraportage van de Wet afbreking zwangerschap
die over het jaar 2013, verschenen in december
2014.3 De rapportage betreft afgebroken zwangerschappen
tot 24 weken. Om een idee te krijgen waar
het bij de abortuspraktijk om gaat, wordt hier een
aantal kerncijfers weergegeven.4
Over het algemeen is de laatste jaren weinig veranderd
aan de cijfers rondom zwangerschapsafbreking.
Het aantal abortussen is min of meer stabiel
te noemen. Wel was in 2013 een sterke daling waar
te nemen van het aantal zwangerschapsafbrekingen
bij meisjes jonger dan 15 jaar. In 2012 waren dat
142 gevallen, in 2013 87. De helft van de zwangerschapsafbrekingen
vindt plaats in de eerste 7 weken
van de zwangerschap.

REDENEN VOOR ABORTUSVERZOEK

De Wet afbreking zwangerschap is door een commissie
van ZonMw in 2005 geëvalueerd. In het hieruit
voortgekomen rapport worden onder meer de
opgegeven redenen voor abortusverzoek weergegeven.
Het onderzoek is inmiddels al weer 10 jaar oud,
maar bij gebrek aan recentere gegevens worden de
daar aangehaalde resultaten in dit artikel gebruikt.
De evaluatie maakt onderscheid tussen genoemde
redenen (dat kunnen per verzoek meerdere redenen
zijn) en redenen die als de belangrijkste reden voor
het abortusverzoek worden genoemd. Daarnaast
onderscheidt de evaluatie de cijfers voor abortusverzoeken
in klinieken van abortusverzoeken in ziekenhuizen.5
Het overgrote deel van de zwangerschapsafbrekingen
gebeurt in klinieken (in 2013 was dat
91,1%) en een minderheid (8,9%) in ziekenhuizen.6
De in deze alinea genoemde percentages zijn
gebaseerd op een steekproef. In klinieken zijn 255
abortusverzoeken onderzocht, in ziekenhuizen 57.

Uit de evaluatie van ZonMw kwam naar voren
dat voor minder dan 10% van de abortussen ‘zwangerschap
ten gevolge van ongewild seksueel contact’
als een reden voor het verzoek werd aangevoerd. In
minder dan 5% van het totaal aantal abortussen
werd ‘zwangerschap ten gevolge van ongewild seksueel
contact’ als belangrijkste reden genoemd.Uit de
studie blijkt dat het gevaar voor de eigen gezondheid
als een reden voor abortus werd opgegeven in 10-
12% van de gevallen.Voor ingrepen in klinieken was
deze reden in minder dan 5% van de totale gevallen
de belangrijkste reden voor het abortusverzoek en
in ziekenhuizen in 7,5% van de gevallen. Het risico
op gezondheidsproblemen bij de baby werd in ruim
16% van de gevallen als een reden voor het afbreken
van de zwangerschap aangedragen. In klinieken
geldt dit als belangrijkste reden in 5,6% van de gevallen,
in ziekenhuizen in minder dan 5% van de
gevallen.

Wat zijn dan de meest genoemde redenen voor
een verzoek tot abortus? In het overgrote deel van
de afgebroken zwangerschappen geven sociaal-economische
factoren de doorslag. De meestgenoemde
en belangrijkste reden voor het verzoek tot abortus
is ‘financiën’ (genoemd in 46-50% van de gevallen).
Op een tweede plek komt ‘geen kinderwens’. In ziekenhuizen
komt ‘geen kinderwens’ op een gedeelde
eerste plek met ‘financiën’ als het gaat om de belangrijkste
reden voor abortus. Als belangrijkste redenen
voor het abortusverzoek scoren verder ook hoog:
‘compleet gezin’,’geen energie’ en ’te korte relatie’.
Meest genoemde redenen (maar niet noodzakelijk
ook genoemd als belangrijkste reden) zijn verder:
‘geen goede woonruimte’, ’te jong’, ‘opleiding’ en
‘partner wil zwangerschap niet’.

HOE LIBERAAL IS ABORTUS?

In veruit de meeste gevallen wordt abortus dus
uitgevoerd om sociaal-economische redenen. Niet
omdat een vrouw in levensgevaar verkeert als gevolg
van haar zwangerschap of omdat de baby geen
overlevingskans heeft, maar omdat er een vermeend
gebrek aan financiën is, men geen kinderwens heeft,
of juist omdat het gezin al compleet wordt bevonden.
Gegeven de gevoeligheid van abortus – ‘afbreken
van een zwangerschap’ is nu eenmaal het doden
van een levend mensenleven – moet deze informatie
liberalen aan het denken zetten. Laten we daarom
de argumenten voor legalisering van abortus nader
bekijken.

Beschikking van de vrouw over haar eigen lichaam

Een belangrijke reden dat liberalen voor de legalisering
van abortus zouden zijn, is de gedachte dat een
zwangerschap een zaak is van de vrouw zelf. Deze
overtuiging klinkt ook door in de wet, waarin de
‘noodsituatie’ als rechtvaardiging voor het afbreken
van de zwangerschap geldt, terwijl niet nader
omschreven wordt wat onder een noodsituatie mag
worden verstaan. Het lijkt liberaal om de vrouw zelf
de afweging te laten maken of zij in een noodsituatie
verkeert. Individuen verschillen, hun situatie,
waarden en normen dus ook. In de praktijk blijkt
evenwel, dat wanneer de vrouw vindt dat haar gezin
al compleet is, dit als rechtvaardiging geldt om een
ander mensenleven af te breken. Een ongemakkelijke
waarheid.

Liberalen zouden moeten erkennen dat het bij
zwangerschap niet meer alleen om het individu van
de vrouw gaat. Per definitie is er sprake van een ander
mensenleven op het moment van de conceptie, hoezeer
dat leven ook nog afhankelijk is van de zwangere
vrouw. Het feit dat er een ander leven in het spel is,
bepaalt in liberale zin ook de mate van vrijheid van
het individu. Het schadebeginsel van John Stuart
Mill is één van de belangrijkste principes van het liberale
gedachtengoed geworden. De vrijheid van de één
stuit op haar grenzen, daar waar de vrijheid van de
ander in het geding komt.

[‘[D]e enige reden waarom men rechtmatig macht kan uitoefenen
over enig lid van een beschaafde samenleving, tegen
zijn zin, (is) de zorg dat anderen geen schade wordt toegebracht.’,
John Stuart Mill, Over Vrijheid, 1859, p.45.]

Het argument dat het bij abortus primair of alleen om de vrouw zelf gaat, die
een afweging mag maken of het leven in haar baarmoeder mag volgroeien,
is niet houdbaar. Ontegenzeggelijk wordt schade aan een ander mensenleven
toegebracht, en wel in de meest extreme mate dat het
andere leven tot een einde komt.

De vrijheid van de vrouw wordt ook aangedragen
als belangrijk argument voor abortus in het geval
de vrouw zwanger is geworden na verkrachting,
een uiterst pijnlijke situatie. De vraag die dan echter
beantwoord moet worden is: hoe rechtvaardigt
het ene kwaad (de misdaad van de verkrachting)
het andere kwaad (het beëindigen van een hieraan
onschuldig mensenleven)? Voor zover er sprake kan
zijn van genoegdoening na het eerste kwaad, zal die
gezocht moeten worden in het straffen van de dader
en de opvang van vrouw en kind.

Levensvatbaarheid van het kind

De totale afhankelijkheid van het ongeboren kind
wijst er voor voorstanders van de abortusregeling op
dat toch de vrouw alleen zou mogen beslissen om
de zwangerschap af te breken. De schade aan het
andere mensenleven wordt als een gerechtvaardigde
schade gezien; de autonomie van de vrouw weegt op
tegen het recht op leven van het ongeboren kind.
We zouden ook kunnen zeggen dat dat recht op leven
kennelijk pas gerespecteerd moet worden als het
kind zelfstandig ‘levensvatbaar’ is. De wet kunnen
we in ieder geval op deze manier uitleggen. Abortus
is immers alleen toegestaan tot een bepaald aantal
weken zwangerschap. Als de foetus ouder is dan 24
weken, blijkt de wetgever het veel lastiger te vinden
om de schade van een afgebroken zwangerschap nog
te rechtvaardigen.

Allereerst roept de term ‘levensvatbaar’ de vraag
op wat die moet betekenen. ‘Vatbaar’ betekent in
het Van Dale woordenboek ‘gauw bevangend wordend
door’, of ‘ontvankelijk’. Zo bezien zijn de eicel
en zaadcel op het moment dat ze elkaar naderen ‘levensvatbaar’,
want ontvankelijk voor nieuw leven.
Echter, de reeds bevruchte eicel, het embryo en de
foetus zijn al leven (zoals ook ‘geboren’ leven dat is)
en niet slechts ‘vatbaar’ daarvoor.

Ten tweede merken we op, dat de autonomie
van de vrouw zo hoog wordt gewaardeerd, dat het
gebrek daaraan bij het kind het beëindigen van een
mensenleven rechtvaardigt. Deze mensvisie is strijdig
met het belangrijkste beginsel van het liberale
gedachtengoed dat ieder mensenleven in zichzelf
waardevol is. De woorden van Immanuel Kant luiden:
‘[…] de mens en in het algemeen elk redelijk
wezen bestaat als doel op zichzelf, niet slechts als middel
voor willekeurig gebruik door deze of gene wil,
maar moet in al zijn handelen, of die nu gericht zijn
op zichzelf dan wel op andere redelijke wezens, altijd
tegelijk als doel beschouwd worden.’7 Dat liberalen
individuele vrijheid afbakenen waar de vrijheid van
de ander in het geding komt, is niet los te zien van
dit eerste liberale principe dat ieder individu in zichzelf
waarde heeft, ongeacht de leeftijd van mensen,
de economische opbrengst van hun werk of hun
geestelijke of lichamelijke beperking.

Liberalen, die in hun politieke denken uitgaan
van het individu [En niet vanuit bijvoorbeeld ‘de gemeenschap’ of ‘Gods wil’.],
kunnen niet anders dan erkennen
dat nieuw leven (het leven van een nieuw individu)
begint bij de conceptie. Dat is een gegeven, onafhankelijk
van welke levensbeschouwing of wetenschappelijk
inzicht ook.

[Men zou in twijfel kunnen trekken of er bij de conceptie
überhaupt sprake is van ‘nieuw’ leven, aangezien het leven
voortkomt uit een bestaande (levende) eicel en zaadcel. Liberalen
kunnen echter niet om het feit heen dat bij de conceptie
een nieuw individueel mensenleven ontstaat. Dat neemt
niet weg dat wij allen – als individuen – voortkomen uit onze
(voor)ouders en in die zin ook een voortzetting zijn van het
leven dat reeds voor onze geboorte bestond.]

Vanaf de conceptie ontwikkelt zich een wezen dat uiteindelijk
(waarschijnlijk) zal uitgroeien tot een autonoom en redelijk individu.
Zelfs de ontwikkeling in de baarmoeder is al een
proces waarop de moeder slechts beperkte invloed
heeft; het voltrekt zich in ieder geval geheel los van
de wil van de moeder (over autonomie gesproken!).
Het kleinste embryo is in zichzelf al waardevol en
niet pas na 24 weken, of als het individu als een autonoom
wezen kan worden beschouwd.

Zeker, in de liberale mensvisie worden autonomie
en redelijkheid hoog gewaardeerd. Liberalen willen
dat mensen bemoedigd worden, van kindsaf aan, om
op te groeien tot volwassenen die in staat zijn hun
eigen leven richting te geven en zij houden mensen,
als autonome individuen, verantwoordelijk voor hun
handelen. Maar juist omdat in het liberale mensbeeld
autonomie en redelijkheid zo’n voorname plaats innemen,
erkennen liberalen dat de staat en de samenleving
de taak hebben om mensen die bepekt zijn in
hun autonomie, hetzij door een aangeboren afwijking
of door een gebeurtenis in het leven, tegemoet
te komen. Die mensen zijn niet minder waardig. Het
voornaamste principe geldt ook voor hen: de mens
bestaat nooit enkel slechts als middel, maar tenminste
altijd als een doel in zichzelf.

Het kind heeft daarom juist in de liberale mensvisie
een bijzondere positie. Liberalen erkennen dat
kinderen nog niet volwaardig autonoom zijn en dus
ook nog niet verantwoordelijk voor hun eigen leven
in dezelfde mate als volwassenen. Daarom kunnen
kinderen in uitzonderlijke gevallen door de staat in
bescherming genomen worden en uit huis geplaatst
worden, geldt een speciaal jeugdstrafrecht en worden
kinderen van staatswege gedwongen om onderwijs
te volgen. Waarom staan we dan wel toe dat een
kinderleven – in de meest kwetsbare fase – overgeleverd
is aan de wil van de moeder en de toevallige
omstandigheden waarin zij verkeert? Een tweede
ongemakkelijke waarheid…

Medische redenen

Tot slot bespreken we het argument dat het afbreken
van een zwangerschap tenminste toegestaan moet
worden bij medische noodzaak: als het leven van de
baby of het leven van de moeder in gevaar is. Een
veelgehoord argument.

Allereerst de gezondheid van de baby. Als we de
statistieken erop naslaan, dan zien we dat slechts
4,6% van het totaal van 30.601 gevallen van abortus
in 2013 volgden op prenatale diagnostiek.8 In
de evaluatie van ZonMw werd het risico op gezondheidsproblemen
bij de baby in 16,5% (klinieken)
en 16,1% (ziekenhuizen) als een reden voor abortus
opgegeven. Maar gezondheidsproblemen bij de
baby blijken echter slechts in 5,6% van de gevallen
in klinieken en in minder dan 5% in ziekenhuizen
de belangrijkste reden voor abortus te zijn.

Wat wil dit zeggen? In ieder geval zeggen deze
cijfers ons dat abortus om medische redenen van de
baby slechts om uitzonderingsgevallen gaat. We mogen
ons afvragen of dit kleine percentage uitzonderingen
moet gelden als argument voor behoud van
de huidige, veel ruimer toepasbare abortusregeling.

Kiezen vrouwen bij wie in de prenatale diagnostiek
afwijkingen aan het kind worden geconstateerd
massaal voor het afbreken van de zwangerschap? Die
vraag is met enkel deze cijfers niet te beantwoorden.
Daarvoor hebben we tenminste het aantal gevallen
nodig waarin afwijkingen worden geconstateerd,
om die te vergelijken met het aantal gevallen waarin
de zwangerschap om die reden wordt afgebroken.
Overigens zijn deze cijfers niet beschikbaar, omdat
vrouwen vrij zijn te kiezen voor prenatale diagnostiek.
Het is denkbaar dat vrouwen voor wie een afwijking
sowieso geen reden is om de zwangerschap
af te breken, zich ook niet laten testen. De enige
zinvolle informatie die tot nu toe beschikbaar lijkt,
gaat over het aantal geboren kinderen met Downsyndroom.
In 2008 was het aantal kinderen dat met
het syndroom van Down geboren werd niet afgenomen
ten opzichte van 2004, toen de prenatale
diagnostiek hiervoor beschikbaar werd.9 Hoewel de
cijfers noch recent, noch compleet zijn, kan hieruit
de voorzichtige conclusie getrokken worden dat afwijkingen
bij het kind niet massaal reden voor abortus
zijn, met andere woorden dat van geboorteselectie
nog niet op grote schaal sprake is.

[In Denemarken echter worden, sinds in 2004 de zogenoemde
‘combinatietest’ gratis voor iedere vrouw beschikbaar
werd gesteld, nauwelijks nog kinderen met het syndroom
van Down geboren. Petra Sjouwerman, ‘Denemarken wordt
samenleving zonder Down’, Trouw, 18 december 2013. (Online:
http://www.trouw.nl/tr/nl/4516/Gezondheid/article/
detail/3564276/2013/12/18/Denemarken-wordt-samenleving-
zonder-Down.dhtml. Laatst geraadpleegd op 4 december
2015.) In Nederland wordt de combinatietest alleen gratis
aangeboden aan zwangere vrouwen boven de 36 jaar. Als bij
de combinatietest een verhoogde kans op Downsyndroom
bij de foetus wordt geconstateerd, wordt de Niet-Invasieve
Prenatale Test (NIPT) aangeboden, een bloedonderzoek dat
uitsluitsel geeft over (o.a.) het syndroom van Down.]

In het licht van het hierboven naar voren gebrachte beginsel dat
ieder mensenleven in zichzelf waardevol is, mag dit
liberalen gerust stellen. Want juist liberalen kunnen
moeilijk teruggrijpen op het argument dat een kind
‘geen leven’ zou hebben als het met zekere afwijkingen
geboren wordt, om de zwangerschap daarom
te beëindigen. Het is begrijpelijk dat liberalen een
zo persoonlijke afweging over kwaliteit van leven
aan mensen zelf zouden willen overlaten. Maar hoe
pijnlijk en lastig ieder individueel geval ook is, het
blijft een ander leven waarover wordt geoordeeld –
niet (uitsluitend) het leven van de moeder (of vader).
In de liberale mensvisie is ieder mensenleven
waardevol in zichzelf, ongeacht welke beperking.
De consequenties van het breed beschikbaar stellen
van prenatale screening moeten dan ook zorgvuldig
worden overwogen.

[Er is niets mis mee als een ziekte of aandoening dankzij wetenschappelijk
inzicht wordt uitgeroeid, maar wel als dat
gebeurt door het afbreken van mensenlevens waarbij zo’n
ziekte of aandoening wordt geconstateerd. Ook de sociale effecten
voor mensen die leven met de ziekte of aandoening,
maar die door prenatale screening steeds zeldzamer kunnen
worden, moeten worden overwogen. Als de vraag rijst of de
samenleving nog een vangnet moet bieden aan deze mensen,
kan voor liberalen slechts het uitgangspunt gelden dat
ieder individueel mensenleven in zichzef waardevol is, ongeacht
welke beperking.]

Dan de gezondheid van de moeder. Ook hierover
valt weinig meer te zeggen dan dat het om
uitzonderingsgevallen gaat. Het is onbekend in
hoeveel gevallen het onomstotelijk vast staat dat de
vrouw in een levensbedreigende situatie verkeert als
de zwangerschap wordt afgebroken. Maar de reden
‘gevaar voor eigen gezondheid’ bleek in de evaluatie
van ZonMw in minder dan 5% van de gevallen in
klinieken en in 7,5% van de gevallen in ziekenhuizen
de belangrijkste reden voor het afbreken van de
zwangerschap te zijn.

Als de gezondheid van de vrouw op het spel
staat, zal (indien mogelijk) de vrouw zelf in overleg
met haar dierbaren en arts een afweging moeten maken
tussen de overlevingskans van de moeder en die
van de baby. Daarover valt weinig in algemene zin te
zeggen; het gaat om uitzonderingen en om kansen,
niet om zekerheden. Aangezien niet alleen het leven
van de baby, maar ook dat van de vrouw op het
spel staat, is meer ruimte voor een persoonlijke afweging
gerechtvaardigd. Dergelijke situaties vragen
dus om een wettelijke regeling waarbinnen ruimte is
voor uitzonderingen. Dat kan echter prima binnen
een wet waarin abortus met het doel het leven van
de vrouw te redden als een strafuitsluitingsgrond
(rechtvaardigingsgrond) wordt behandeld, als uitzondering
op de algemeen geldende norm dat het
doden van een ander leven strafbaar is. De huidige
abortuswet, waarin de ‘noodsituatie’ ongedefinieerd
is, is daarvoor niet nodig. Ook de gezondheid van
de vrouw is dus geen sluitend argument voor de huidige
ruim te interpreteren abortuswet.

CONCLUSIE

Feitelijke uitzonderingsgevallen worden vaak aangedragen
als belangrijkste rechtvaardiging voor de
abortuswet. Tienerzwangerschap, medische noodzaak,
zwangerschap na verkrachting: ze vormen het
kleinste aandeel van het totaal afgebroken zwangerschappen.
Veruit de meeste zwangerschappen worden
beëindigd om sociaal-economische redenen.
Dat is onwenselijk in het licht van belangrijke liberale
beginselen, om te beginnen het beginsel dat
ieder individueel mensenleven als doel op zichzelf
beschouwd moet worden en dus in zichzelf waardevol
is. De individuele vrijheid bakenen liberalen
daarom af waar de vrijheid van de ander in het geding
is. Bij abortus wordt in de meest extreme mate
de vrijheid van het ongeboren kind in het geding
gebracht.

Als liberaal maak ik graag een onderscheid
tussen abortus om een reden als ‘geen energie’ en
abortus als poging om het leven van de moeder te
redden. De huidige abortuswet laat een dergelijk
onderscheid echter niet toe. Het begrip ‘noodsituatie’
in de wet heeft de weg geopend naar een glijdende
schaal, want de noodsituatie is op geen enkele
manier omschreven of ingekaderd. Het zou mogelijk
moeten kunnen zijn om in uitzonderingssituaties,
waarin gekozen moet worden tussen het leven
van de vrouw of dat van de baby, individuele afwegingen
te maken en de zwangerschap te beëindigen.
Dat vereist echter een veel strikter omschreven begrip
van ‘noodsituatie’ dan nu het geval is, opdat het
recht op leven en de waarde van elk mensenleven,
ook dat jonger dan 24 weken, erkend en gerespecteerd
wordt.

NOTEN

1. Artikel 5, lid 1
2. Artikel 5, lid 2b
3. Inspectie voor de Gezondheidszorg, Jaarrapportage 2013
van de Wet afbreking zwangerschap, Den Haag, 2014
4. Ibidem, p. 7
5. ZonMw, Evaluatie Wet afbreking zwangerschap, Den Haag,
2005, p. 83
6. Inspectie voor de Gezondheidszorg, Jaarrapportage 2013
van de Wet afbreking zwangerschap, p. 7
7. Immanuel Kant, Fundering van de metafysica van de zeden,
Amsterdam, 2002 [1785], p. 83. (§428)
8. Inspectie voor de Gezondheidszorg, Jaarrapportage 2013
van de Wet afbreking zwangerschap, p. 7
9. http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/
ziekten-en-aandoeningen/aangeboren-afwijkingen/downsyndroom/
trend/. Laatst bezocht op 4 december 2015.