PVH 10e jaargang – 2003 nr. 1, p. 2-4

Inleidend woord door drs. P.C. Hildering, voorzitter van het NAV

Dertig jaar Nederlands Artsenverbond. De eerste vraag die daarbij
bij mij opgekomen is, is de volgende: Moeten wij dat nu wel vieren?
Toen op 28 november 1972 onze vereniging werd opgericht naast de KNMG,
is toch het primaire uitgangspunt geweest daarmee een signaal af te
geven van onvrede met het beleid van die KNMG met als doel het bewerken
van een verandering van dat beleid? Een beleid dat in de ogen van de
oprichters van onze vereniging zijn basis diende te hebben in, ik citeer
, “de overtuiging dat artsen zich bij het verlenen van hun diensten
behoren te laten leiden door een onvoorwaardelijke eerbied voor het
menselijk leven”. Vita humana semper verenda. Van die basis is
in de ogen van de collegae, die aan de wieg van het NAV hebben gestaan,
de KNMG, afgeweken. Het ging in de jaren zeventig met name om het standpunt
betreffend abortus provocatus. In diezelfde tijd speelde echter ook,
evenzeer als in latere jaren, tot in het heden, het voorstaan van regels
om vrijwaring van justitieel ingrijpen te bewerkstelligen voor collegae
die euthanatisch handelen een noodzakelijk onderdeel van hun hulpverleningspakket
vinden. Nobel klinkende motieven als transparantie inzake hetgeen anders
stiekem gebeurt, met daardoor controle-mogelijkheden en regulering,
wegen echter niet op tegen het normaliserend en norm-vervagend effect
van de uitwerking van dit standpunt.

De collegae die aan de wieg stonden van de ‘Artsen Actie Eerbiediging
Menselijk Leven’, gestart in 1970 en ondersteund door 2200 tekenende
medestanders, hebben voor die ontwikkelingen toen al gewaarschuwd. Het
is uit die actie dat onze vereniging is voortgekomen, dertig jaar geleden.
Dat nu te vieren, als nog steeds los van de KNMG bestaande vereniging,
betekent dat er nu nog steeds een meerderheid is in medisch Nederland
die ons uitgangspunt, de erkenning van de intrinsieke waarde en waardigheid
van alle menselijk leven, niet aanhangt, bewust dan wel onbewust. Maar
toch wel vieren, want wij zijn er nog. Een zeer kleine minderheid, als
gekeken wordt naar ons ledental. Maar is dat maatgevend ? We hebben
met onze vereniging een gremium om onze stem te laten horen; de mogelijkheid
een horzel in de pels te zijn; waarschuwend tegen de gevolgen van het
loslaten van de uitgangspunten die eeuwenlang het handelen van medici
hebben bepaald als norm- en vormgevend. Uitgangspunten die overigens
nog steeds beleden worden door de meeste artsen in onze wereld als norm
voor hun medisch handelen. Daarbij behoeven wij alleen maar te wijzen
op de laatste uitkomsten van het overleg binnen de WMA, waar de KNMG
geheel alleen staat met haar standpunten. De NAV waarschuwt met algemeen
geldende argumenten, niet alleen de medische wereld, maar ook de gehele
maatschappij, met een speerpunt richting politiek. Want het loslaten
van die uitgangspunten verandert de relatie tussen hulpvrager en hulpverlener.
Een verandering waar niemand beter van wordt, omdat het niet anders
kan dan dat er steeds vaker im- of expliciet wordt geoordeeld over kwaliteit
van leven. Door artsen, door familieleden, door het sociaal vangnet,
de mantelzorg en uiteindelijk ook door de maatschappij als geheel, met
als sluitstuk de beleidsmakers. Omdat het niet anders kan dan dat er
te eniger tijd daardoor een im- of expliciet geuite druk ontstaat op
de hulpvrager, de patiënt, om te kiezen voor …. of tegen. Met
alle implicaties van dien. U heeft er voorbeelden van kunnen horen tijdens
onze symposia de afgelopen jaren.

Graag citeer ik een stukje van de inleiding geschreven door collega
Gunning, onze eerste voorzitter en erelid, als voorwoord in het eerste
bulletin van de vereniging, uitgekomen november 1973: “Abortus
en euthanasie waren wel de aanleiding tot het oprichten van ons verbond.
Maar onze aandacht zal zich op vele andere mogelijkheden en ontwikkelingen
moeten richten wil de eerbied voor het menselijk leven weer de centrale
plaats krijgen in onze samenleving, die zij gedurende vele eeuwen heeft
ingenomen. De vrijheid van ons beroep hangt nauw samen met de handhaving
van deze eerbied.” En verder: “Zijn er andere wegen te vinden
om de patiënt onze zorg te blijven aanbieden?”
Ware woorden en een bewijs dat onze vereniging niet vereenzelvigd mag
worden met het tegen abortus en tegen euthanasie zijn. Het aanhangen
van de principes waar onze vereniging voor staat heeft, het kan niet
anders, invloed op ons hele artszijn. Daarbij behoort natuurlijk het
stimuleren en ontwikkelen van palliatieve zorg. Samen met vele gelijkdenkenden
in andere beroepen, al dan niet aan het medische verbonden, en andere
organisaties. Doorlopende ontwikkelingen, waardoor nu steeds meer collegae
en andere betrokkenen toch ook zicht krijgen op andere mogelijkheden
dan alleen maar een einde kunnen bieden door het einde te bewerken en
twijfels krijgen over hun eerder handelen. Immers een goede opvang met
specifieke aandacht voor vragen, twijfels, behoeften, erkenning van
het blijven van wie je was als persoon, hoe ziek en afhankelijk ook,
goede medisch-palliatieve zorg met aandacht voor ook het spirituele,
doet de meeste vragen om euthanasie verdampen.

Die wegen zoeken en ontwikkelingen stimuleren, die zorg aanbieden en
op zo’n wijze begeleiden is voor ons, vanuit onze standpunten omtrent
de intrinsieke waarde en waardigheid van alle menselijk leven, onderdeel
van onze professie, professionaliteit ….. en roeping? Naar ons idee
kan het één niet zonder het ander. Mogen wij vandaag echter
nog wel spreken van roeping. Professionaliteit voert de boventoon. Voor
velen is daarin geen plaats meer voor iets als roeping. Denk eens aan
al die verzekeringsregels, de ons, grotendeels door onszelf, opgelegde
protocollen. De komende DBC’s Stervenshulp en palliatieve zorg
worden daarin ook beschreven. Hebben wij nog de mogelijkheid en gelegenheid,
moet ik misschien zeggen naar toekomende generaties, de kennis, om door
de protocollen heen achter de hulpvraag de mens te zien? Kunnen wij
die mens en de door hem/haar gevraagde zorg/begeleiding, vaak niet in
protocollen te vatten, nog wel centraal stellen als professional? Natuurlijk
kan dat, zult u zeggen. Maar hoe werkt dat dan in onze maatschap/waarneemgroep
tijdens onze afwezigheid, zeker nu die groepen steeds groter moeten
worden tot aan centrale dienstenposten voor huisartsen toe, die praktisch
alleen maar protocollair kunnen werken?

Vanuit het verleden is roeping altijd een term geweest, een beleven,
verbonden aan de geestelijkheid en de medische wereld. Wij leven nu
in een tijd die roeping stelt tegenover professionaliteit. En willen
wij niet allemaal ook voor professional worden aangezien? Overigens
vraag ik mij wel af of het verlies van het ervaren of zelfs mogen hebben
van een roeping niet mede schuld is aan de problemen bij de hulpverleners
zelf: burn out, verlies van respect in maatschappelijk verband mede
tot gevolg hebbend agressiviteit in de spreekkamer, verlies aan contact
met de patiënt door heil zoeken in grote waarneemverbanden of dienstenposten,
met als gevolg steeds meer eisende hulpvragers. Om de vicieuze cirkel
rond te maken staat daar dan weer tegenover de wens om korter te werken,
enzovoort.

Mag ik u nog citeren uit de rede van onze eerste voorzitter tijdens
de eerste ledenvergadering van ons verbond:
“In een tijd waarin orgaantransplantaties en een steeds verfijnder arsenaal
van farmaceutische mogelijkhe-den ons meer dan ooit in staat stellen
de mens in zijn lijden te helpen, ziet men de merkwaardige tendens dat
de waarde van diezelfde mens steeds minder en minder hoog aangeslagen
wordt. Zover is de waardeda-ling van het mensenleven gekomen, dat men
het aan onze eigen inzichten wil overlaten, arts en niet-arts, of wij
een mens geboren laten worden of niet, of wij een mens laten leven of
niet, en dat wij als artsen de bevoegdheid aangemeten krijgen om overeenkomstig
dit inzicht menselijk leven doelbewust en met voorbedachte rade te beëindigen.”
Woorden die nog steeds actueel zijn. Wij hebben de permissie gekregen
bij het begin en het einde van het leven actief in te grijpen, al is
het op verzoek. A licence to kill, ons verstrekt door de slachtoffers
zelf. Wat kunnen wij daar tegenover stellen ? Net als toen geschreven
en gezegd is : werken, als individu en als vereniging, aan een samenleving
en een geneeskunde die de mens weer centraal stelt, waarin en waardoor
de vraag om levensbeëindiging verdampt; het geven van voorlichting,
binnen en buiten de medische wereld, dat er andere mogelijkheden zijn;
het uitdragen van argumenten waarom de ingeslagen weg schadelijk is
voor de maatschappij als geheel, ook al zou het in een individueel geval
misschien als uitkomst zijn ervaren.
Dat alles kunnen wij niet alleen. Daar hebben wij u als leden en sympathisanten
bij nodig. Ook de gelijkge-stemde verenigingen, zoals met name de juristenvereniging
Pro Vita.
Dertig jaar en ‘still going strong’. Zo lang als het nodig
is. Dat wil zeggen: tot de KNMG onze uitgangspunten weer tot de hare
rekent.