PVH 14e
jaargang – 2007 nr. 1/2, p. 025-028 Abortus provocatus in Nederland: redenen om gerust te zijn?

Mgr.

Dr W.J. Eijk

Bisschop van Groningen, arts en moraaltheoloog

 

In oktober vorig jaar verscheen de rapportage van

de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de zwangerschapsafbrekingen
die
in 2005 in ons land zijn verricht. In het begeleidend schrijven waarmee
het rapport aan de minister van Volkgezondheid, Welzijn en Sport is
aangeboden, staat de conclusie te lezen dat de huidige registratie van
zwangerschapsafbrekingen op onderdelen te wensen overlaat en worden
aanbevelingen tot verbetering ervan gedaan. Het totale aantal zwangerschapsafbrekingen
stabiliseert in de afgelopen jaren. Voorts komt de Inspectie tot de
bevinding dat de zorgvuldigheidsvereisten voor het verrichten van een
abortus provocatus, zoals vastgelegd in de Wet afbreking zwangerschappen
en het Besluit afbreking zwangerschappen goed worden nageleefd. Is er
bijgevolg alle reden om gerust te zijn?

1. DE CIJFERS

In 2005 ging het om 32.982 abortussen (inclusief overtijdbehandelingen),

dat wil zeggen 1,1% minder dan het aantal abortussen in 2004, zo wordt
in de samenvatting vermeld.1 Op het eerste gezicht een vooruitgang.
In 1980 lag het totale aantal geregistreerde abortussen op 56.400. Dit
daalde tot 28.685 in 1995, waarna in 2000 een stijging optrad tot 33.335.
Sindsdien varieert het aantal abortussen tussen de ± 33.000 à 34.000
per jaar.2 Het
lijkt er in eerste instantie niet op dat na het van kracht worden van
de Wet afbreking zwangerschap in 1984 het aantal abortussen
is toegenomen.

Een andere analyse van het totale aantal levert echter belangrijke aanvullende

informatie op. Het blijkt dat de daling van het totale aantal vooral
neerkomt op de afname van het aantal in het buitenland (waaronder Duitsland,
België/Luxemburg en Spanje3)
woonachtige vrouwen dat in ons land een abortus provocatus ondergaat.
Hun aantal is van 36.700 in 1980 drastisch
gedaald tot 4.200 à 4.300 in de afgelopen jaren. Dit houdt in
dat het aantal Nederlandse vrouwen dat abortus laat plegen, is gestegen:
van 19.700 in 1980 tot 28.738 in 2005. Ook dit getal heeft zich sinds
2000 gestabiliseerd. Het laatste lijkt geruststellend en dat zou ook
gelden voor het Nederlandse abortuscijfer (het aantal abortussen per
1000 in Nederland woonachtige vrouwen in de vruchtbare leeftijd, 15-44
jaar), dat licht is gedaald: in 2005 bedroeg het 8,6, dat is 0,1 minder
dan in 2004.4 Overigens
varieert het abortuscijfer van 2002 tot 2005 tussen de 8,5 en 8,7. Men
kan dus niet spreken van een daling die zich
doorzet.

Genoemde getallen moeten echter worden afgezet tegen een ander gegeven,

namelijk het feit dat het aantal levend geboren kinderen in Nederland
sterk is gedaald in de afgelopen jaren (van 200.297 in 2003 naar 187.884
in 2005) als gevolg van het feit dat minder vrouwen zwanger worden.
Dit zou naar verwachting met een navenante daling van het aantal abortussen
gepaard moeten gaan, maar dat blijkt niet het geval. De abortusratio
(het aantal abortussen per 1000 levendgeborenen) is toegenomen: van
93 in 1990 tot 153 in 2005. Parallel hieraan steeg het aantal abortussen
per 100 zwangerschappen: van 9,9 in 1995 tot 13,3 in 2005. Ook al blijft
het totale aantal abortussen de laatste jaren grosso modo gelijk, er
is in zekere zin wel sprake van een relatieve stijging van het aantal
abortussen bij in Nederland woonachtige vrouwen, als we kijken naar
het aantal levendgeborenen en het aantal zwangerschappen.5

Vaak wordt erop gewezen dat het aantal abortussen in Nederland tamelijk

laag is in vergelijking met diverse andere landen. De abortusratio in
Nederland is vergelijkbaar met die in België, Ierland, Spanje en
Zwitserland (tussen ± 7,0 en ± 9,0). Hiertegen steken
landen als Australië, Bulgarije, Hongarije, Nieuw-Zeeland, Verenigde
Staten en Zweden met een abortusratio van rond of boven de 20,0 ongunstig
af. In de Russische Federatie ligt de abortusratio zelfs boven de 50,0.6 Waarschijnlijk
zijn diverse factoren verantwoordelijk voor deze verschillen. Sociaal-economische
factoren hebben een groot aandeel.

Tevens wordt een laag abortuscijfer toegeschreven aan het gebruik van

anticonceptiva. In Nederland krijgen meisjes vanaf 13 à 14 jaar
vaak de anticonceptiepil voorgeschreven. Dit zal zeker bijdragen aan
de vermindering van het aantal tienerzwangerschappen.7 Nog
afgezien van de principiële bezwaren tegen anticonceptie rijst
de vraag of men daarmee geen hoge prijs betaalt voor de vermindering
van het abortuscijfer:
de verstrekking van anticonceptiva aan jeugdigen kan door hen worden
opgevat als een vrijbrief voor het aangaan van seksuele betrekkingen
op een leeftijd waarop zij aan een integratie van hun seksualiteit in
de blijvende liefdesband van het huwelijk nog niet toe zijn. Dat kan
hun groei op dit gebied in de weg staan. In dit verband is het tevens
zaak het verleden niet uit het oog te verliezen: eerst vond de invoering
van de pil plaats aan het begin van de jaren zestig. Dit leidde in de
tweede helft van dat decennium tot de roep om de legalisering of het
toestaan van abortus provocatus in het geval dat anticonceptie had gefaald.
Het fenomeen van de ongewenste zwangerschap kreeg juist door de invoering
van de hormonale anticonceptie extra nadruk.

2. NALEVING VAN DE WET AFBREKING ZWANGERSCHAP

Een andere conclusie van de evaluatie is dat de Wet afbreking zwangerschap

in het algemeen goed wordt nageleefd. De verplichte beraadtermijn van
vijf dagen (Waz art. 3) is weliswaar in verreweg de meeste gevallen
in acht genomen, maar in 1.247 gevallen was dat niet het geval. Een
groot deel daarvan betrof niet als zodanig separaat geregistreerde overtijdbehandelingen
waarvoor geen beraadtermijn geldt.8 Bovendien
waren er enkele gevallen waarin abortus plaatsvond binnen een termijn
van 6 dagen om een dreigend
gevaar voor het leven of de gezondheid van de moeder af te wenden (vgl.
art. 16,2). Exacte getallen hieromtrent verstrekt de rapportage echter
niet. Een definitieve conclusie valt daardoor niet te trekken.

Ten aanzien van andere zorgvuldigheidsvereisten kan men echter gerede

vragen stellen bij de rapportage. De Waz (art. 5,2,a) vereist dat de
arts aan de vrouw verantwoorde voorlichting verstrekt over andere oplossingen
voor haar noodsituatie dan een abortus. Het evaluatierapport geeft geen
uitsluitsel over de vraag of aan deze plicht is voldaan. Wel wordt aangegeven
dat er onvoldoende inzicht is in de frequentie van consultatie van andere
deskundigen. In ruim 90% vond geen overleg met andere deskundigen plaats.9 Aan
welke alternatieve oplossingen voor de noodsituatie van de vrouw valt
te denken? Factoren die de zwangere vrouw in een noodsituatie kunnen
doen belanden, zijn bijvoorbeeld financiële moeilijkheden, problemen
met onderdak als zij door haar familie wordt verstoten of door de man
die haar zwanger heeft gemaakt in de steek is gelaten, en ook psychische
stress. Naast principiële bezwaren tegen abortus provocatus kan
men zich afvragen of afbreking van de zwangerschap de enige oplossing
voor de noodsituatie van de vrouw is. Financiële bijstand, hulp
en opvang bij het zoeken van onderdak, psychologische en ook pastorale
begeleiding kunnen de vrouw in staat stellen de zwangerschap uit te
dragen. Als zij het kind niet kan of wil houden na de bevalling, kunnen
de mogelijkheden voor het afstaan ervan worden bekeken. Het uitdragen
van de zwangerschap mag dan onder omstandigheden belastend zijn, het
ondergaan van een abortus, zeker een instrumentele, is ook een niet
te onderschatten belasting voor de vrouw. In een aantal gevallen draagt
zij tot in lengte van jaren daarvan de psychische gevolgen. Het is de
vraag of de arts wel alle deskundigheid in huis heeft om de vrouw adequaat
in te lichten over de alternatieve mogelijkheden. In de meeste gevallen
zal hij daarvoor andere deskundigen moeten raadplegen. Omdat het laatste
in ruim 90% van alle abortussen achterwege wordt gelaten, ligt de gedachte
voor de hand dat aan de zorgvuldigheidseis dat de vrouw verantwoorde
voorlichting ontvangt over alternatieven voor abortus, in de praktijk
niet wordt voldaan (is dit op basis van de letterlijke tekst van de
Wet afbreking zwangerschap strikt formeel niet het geval, dan toch minstens
materieel).

Een andere zorgvuldigheidseis betreft de noodsituatie waarin de vrouw

als gevolg van de zwangerschap is komen te verkeren. De arts mag alleen
een abortus provocatus verrichten “indien de noodsituatie van
de vrouw die onontkoombaar maakt” (Waz art. 5,1). Nadere criteria
voor het vaststellen van een noodsituatie zijn niet gegeven. Die konden
dus ook niet worden geëvalueerd. De eis dat abortus alleen plaatsvindt
als de zwangerschap de vrouw in een noodsituatie brengt, is de peiler
van de Waz. Het feit dat nadere criteria voor de noodsituatie ontbreken,
maakt een evaluatie van de Waz in essentie onmogelijk. Het Radio-1 programma ‘De
Ochtenden’ van de Evangelische Omroep berichtte in december 2006
dat drie à vier jaar geleden enkele malen een abortus provocatus
wegens schisis (hazenlip) was verricht in het Amsterdams Medisch Centrum.
Het ging om een zeldzaamheid, maar de vraag rijst toch of een chirurgisch
corrigeerbare afwijking van het ongeboren kind de vrouw in een zodanige ‘noodsituatie’ kan
brengen dat een abortus provocatus gerechtvaardigd is. Sinds begin vorig
jaar wordt aan alle zwangere vrouwen in Nederland bij 12 en bij 20 weken
standaard een echografie aangeboden, die onderdeel uitmaakt van het
basispakket en daarom door de ziektekostenverzekeraars wordt vergoed.
Het doel is de kindersterfte terug te dringen: is prenataal een afwijking
vastgesteld, dan kan in een aantal gevallen na de geboorte tijdig behandeling
worden ingesteld. De vrees bestaat dat het vroegtijdig ontdekken van
diverse afwijkingen vóór de geboorte zal leiden tot een
stijging van het aantal abortussen vanwege relatief lichte en behandelbare
lichamelijke handicaps.10 Hoe
dan ook, er tekent zich een tendens af steeds lichtere afwijkingen te
ervaren als een onaanvaardbare aanslag op de
kwaliteit van leven van het kind, die een zodanige noodsituatie bij
de moeder veroorzaakt, dat abortus provocatus de enige uitweg is. Een
aantal jaren geleden maakte de Evangelische Omroep geheime opnamen van
gesprekken tussen diverse abortusartsen en een zwangere actrice die
voorwendde dat zij haar kind wenste te laten aborteren. De uitzending
ervan werd door de rechter verboden, maar wat desalniettemin via de
media naar buiten kwam was onthutsend: dat als gevolg van de zwangerschap
een geplande vakantie niet kon doorgaan, bleek voldoende aanleiding
om van een noodsituatie te spreken en het ongeboren kind af te drijven.
Omdat nadere criteria voor het vaststellen van een noodsituatie ontbreken,
is de evaluatie van de toepassing van dit begrip ter rechtvaardiging
van abortus provocatus ondoenlijk. Hoe vaak abortus plaatsvindt vanwege
een bij prenatale diagnostiek vastgestelde aandoening of handicap weten
we niet, omdat bij de registratie geen onderscheid wordt gemaakt tussen
een ‘sociale’ en een ‘medische’ indicatie. De
samenstellers van de jaarrapportage 2005 van de Wet afbreking zwangerschap
pleiten daarom voor verplichte registratie van de indicatiestelling
op basis van genoemd onderscheid.113. HET UITGANGSPUNT VAN DE WET AFBREKING ZWANGERSCHAP

De Nederlandse Wet afbreking zwangerschap beoogt een balans te creëren

tussen de autonomie van de vrouw en de rechtbescherming van het ongeboren
kind. De waarborgen voor het laatste zouden moeten liggen in zorgvuldige
besluitvorming. Uit het bovenstaande zou men zich met betrekking tot
de zorgvuldigheid de nodige vragen kunnen stellen. Maar daar nog vanaf
gezien, is er een fundamenteler probleem: de autonomie van de vrouw
en het leven van het ongeboren kind zijn niet van dezelfde orde:
1. Autonomie of meer algemeen vrijheid mag dan een hogere waarde zijn
dan het leven, maar staan blijft dat het leven een fundamentele waarde
is: zonder leven is er geen autonomie.
2. Men zou niet de autonomie van de vrouw tegenover het leven van het
ongeboren kind, maar tegenover diens autonomie moeten zetten. Dit klinkt
veel mensen waarschijnlijk vreemd in de oren, omdat zij – vaak
zonder zich er bewust van te zijn – menen dat pas van een mens
of menselijke persoon sprake kan zijn als er een rationeel bewustzijn
is en een vermogen tot nemen van autonome beslissingen. Dit is de visie
van onder meer de populaire en veel gelezen Australische filosoof Peter
Singer. Zij impliceert dat ongeboren en pasgeboren kinderen geen menselijke
personen zijn met alle rechten van dien. Echter, ook al kunnen geestelijke
vermogens zoals het denken en het nemen van autonome beslissingen door
onvoldoende rijping van de hersenen nog niet tot uiting komen, de aanleg
is er. En het kind zal tot een menselijk bewustzijn en tot autonomie
komen, tenzij het die mogelijkheid wordt ontnomen. Ruim tien jaar geleden
nam ik deel aan een aflevering van het discussieprogramma Arena over
prenatale diagnostiek. Nadat een van de aanwezigen de mogelijkheid van
abortus na vaststellen van een afwijkingen van de foetus had geopperd,
kwam er direct fel protest van een tiental gehandicapten die eveneens
aan het programma deelnamen. Als vóór hun geboorte besloten
was hen te aborteren, dan zou dat in ieder geval tegen hun wil zijn
geweest. Een maatschappij moet niet accepteren dat de autonomie van
iemand wiens autonomie tot expressie is gekomen, ten koste gaat van
de autonomie van een ander, wiens autonomie nog tot expressie moet komen.
En zal de aanleg tot autonomie die er gezien zijn geestelijk levensprincipe
toch is, door ernstige hersenafwijkingen nooit tot expressie komen,
dan blijft het ongeboren kind een mens wiens leven een intrinsieke waarde
is en daarom niet moet worden opgeofferd om aan een noodsituatie een
einde te maken.
3. Een derde aspect is dat autonomie nooit absoluut is, maar relationeel.
Mensen zijn in het realiseren van hun autonomie altijd op anderen aangewezen.
Het mag niet zo zijn dat een (tijdelijke) situatie waarin een mens volkomen
afhankelijk van anderen is, zoals die zich bij de zwangerschap voordoet,
verleidt tot het volkomen negeren van zijn autonomie.

De Nederlandse Stichting Women on Waves probeert met de abortusboot

Aurora overal ter wereld abortus door te drukken, vooral in die landen
waar de wet geen abortus toelaat. De Stichting is een groot voorstander
van de absolute autonomie van de moeder, maar wijst tevens op de realiteit
dat veel vrouwen kiezen voor clandestiene abortus als de mogelijkheid
voor een professioneel verrichte abortus (abortus provocatus lege artis)
ontbreekt. Van de 46 miljoen abortussen per jaar op wereldschaal wordt
waarschijnlijk een 20 miljoen uitgevoerd op onveilige wijze, vaak met
vervelende complicaties.12 Mondiaal
gezien blijkt het aantal abortussen niet met het strafrecht samen te
hangen. Dit aantal ligt soms hoog in
landen met een strenge abortuswetgeving. Dit hangt echter eerder samen
met het ontbreken van adequate hulpverlening en opvang voor vrouwen
die door hun zwangerschap in moeilijkheden raken, dan door het strafrecht.
Legalisering van abortus kan dan alleen maar het creëren van goede
hulpverlening aan zwangere vrouwen die ondanks de moeilijkheden de zwangerschap
op zich zouden willen uitdragen, ontmoedigen. Een vergelijking kan worden
getrokken met de sociale kwestie in de tweede helft van de negentiende
eeuw: als iedereen de sociale problematiek maar als de gegeven realiteit
had beschouwd en het daarbij had gelaten, was er niets veranderd. Goede
opvang en hulpverlening kunnen ook in landen die nu een hoog aantal
abortussen kennen, vrouwen van clandestiene abortus weerhouden en ertoe
brengen de zwangerschap uit te dragen.

4. STELLINGEN

 

1.
Het
totale aantal abortussen mag dan sinds het van kracht
worden van de Wet afbreking zwangerschappen verminderd
zijn, dat onder in Nederland woonachtige vrouwen is in
dezelfde periode gestegen.
2.
Ondanks
dat het aantal abortussen zich stabiliseert, is er sprake
van een relatieve stijging, gelet op de snelle daling
van het aantal levend geborenen en het aantal zwangerschappen.
3.
Of
aan de zorgvuldigheidseis dat de arts aan de vrouw adequate
informatie verstrekt over andere oplossingen voor haar
noodsituatie dan een abortus wordt voldaan, kan men betwijfelen
op grond van het feit dat slechts in een kleine 10% van
de gevallen een andere deskundige wordt geconsulteerd.
4.
De
Wet afbreking zwangerschap valt in essentie niet te evalueren,
doordat voor de peiler van deze wet, namelijk de noodsituatie
van de vrouw die voor een abortus vereist is, geen nadere
criteria zijn gegeven.
5.
De
Wet afbreking zwangerschap beoogt een evenwicht te bereiken
tussen de autonomie van de vrouw en de rechtsbescherming
van het ongeboren kind. De autonomie van de vrouw en
het leven van het kind zijn echter geen waarden van dezelfde
orde die men tegen elkaar kan afwegen.
6.
Het
feit dat zoveel gehandicapten moeite hebben met abortus
provocatus na het vaststellen van aandoeningen van het
ongeboren kind door middel van prenatale diagnostiek,
zou aanleiding moeten zijn om de autonomie van de moeder
ook eens te plaatsen tegenover de in de toekomst tot
expressie komende autonomie van het ongeboren kind. Dan
vergelijkt men tenminste waarden van dezelfde orde.
7.
Autonomie,
ook die van de vrouw, is altijd relationeel en nooit
absoluut.
8.
Dat
een mens (tijdelijk) van een ander volslagen afhankelijk
is, mag er niet toe leiden dat zijn (toekomstige) autonomie
volstrekt wordt genegeerd.

NOTEN

1.
Jaarrapportage
2005 van de Wet afbreking zwangerschap,
Den Haag, 2006, p. 7.
2.
Ibid.,
Tabel 1, p. 13.
3.
Ibid.,
Bijlage 1, p. 35.
4.
Ibid.,
p. 16.
5.
Ibid.,
pp. 16-17.
6.
Ibid.,
Tabel 3, p. 18.
7.
Ibid.,
p. 20.
8.
Ibid.,
p. 27; overigens wordt in de
rapportage bepleit de overtijdbehandeling
ook onder de registratieplicht betreffende
abortus provocatus te laten vallen,
omdat in tegenstelling tot de periode waarin de Wet zwangerschapsafbreking tot
stand kwam, een vroege zwangerschap nu met zekerheid gediagnosticeerd kan worden,
Ibid., p. 31.
9.
Ibid.,
Tabel 11, p. 27.
10.
W.
van der Bles, “Niet handicap maar nood van de vrouw
telt,” Trouw(2006), 12 december, p. 3; S. Becker, “Prenataal onderzoek voorkomt kindersterfte,” Ibid.;
W. van der Bles, “Zwangere wordt getest zonder protocol,” Trouw (2006),
16 december, p. 4
11.
Jaarrapportage
2005 van de Wet afbreking zwangerschap,
op. cit., p. 31.
12.
World
Health Organization, Safe Abortion: Technical and Policy
Guidance for Health Systems, Genève, 2003, p. 12 en
14.

 

* *

* * *
 

 

 

 

 

Vandaag is het

 

Meest recente wijziging
14 June, 2015 15:11