Rechtbank den Haag, 11 september 2019

Inleiding

In deze zaak gaat het, kort gezegd, om het feit dat de verdachte, destijds specialist ouderengeneeskunde, het leven van een 74-jarige demente vrouw (hierna ook: patiënte) heeft beëindigd.

Dat feit is primair tenlastegelegd als levensbeëindiging op verzoek, subsidiair als moord althans doodslag.

De rechtbank beseft heel goed dat euthanasie en hulp bij zelfdoding onderwerpen zijn die gevoelig liggen en dat, al dan niet ingegeven door religieuze, morele, ethische en/of professionele overtuigingen, over de toelaatbaarheid daarvan in de samenleving heel verschillend wordt gedacht. Dat is in het bijzonder het geval wanneer, zoals in deze zaak, sprake is van levensbeëindiging van een diep demente patiënte.

Die verschillen van inzicht zijn er tot op de dag van vandaag, ondanks de na uitgebreide maatschappelijke en parlementaire discussie in 2001 tot stand gekomen en op 1 april 2002 in werking getreden Wtl. Die wet sluit, zoals de rechtbank ook hierna nog zal uitleggen, euthanasie op demente personen niet uit. Maar die wet betekent niet dat iemand die er om vraagt ook een recht op euthanasie of hulp bij zelfdoding heeft. Die wet betekent evenmin dat een arts verplicht is of kan worden aan een verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding gehoor te geven.

De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of de patiënte een uitdrukkelijk en ernstig verlangen had om haar leven te laten beëindigen. Als die vraag met “nee” wordt beantwoord, moet de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde verwijt van moord althans doodslag beoordelen. Als die vraag met “ja” wordt beantwoord, moet de rechtbank nagaan of de verdachte zich bij de levensbeëindiging heeft gehouden aan alle zorgvuldigheidseisen van de Wtl en of zij de levensbeëindiging heeft gemeld bij de gemeentelijke lijkschouwer. Als de verdachte aan dat alles heeft voldaan moet dat leiden tot het oordeel dat het feit niet strafbaar is.

Uitspraak van de rechter

De specialist ouderengeneeskunde die verdacht werd van onzorgvuldige euthanasie op een demente patiënte is ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank Den Haag vindt bewezen dat de arts het leven van de patiënte op haar uitdrukkelijk en ernstig verlangen heeft beëindigd door toediening van euthanatica. Hierbij heeft zij zich gehouden aan alle zorgvuldigheidseisen van de ‘Wet toezicht levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’(Euthanasiewet).

Dementieclausules en wilsbekwaamheid

In oktober 2012 hoorde de patiënte dat zij dementie type Alzheimer had. Kort daarna heeft zij een schriftelijk euthanasieverzoek getekend. Bij dat verzoek zat ook een dementieclausule. In januari 2015 heeft de patiënte een herziene dementieclausule getekend. Uit die dementieclausules blijkt dat de patiënte bij vergevorderde dementie beslist niet in een verpleeghuis wilde worden opgenomen. De patiënte sprak regelmatig met haar huisarts en geriater over de dementieclausules. Zowel de huisarts als de geriater waren van mening dat de patiënte wilsbekwaam was toen zij de euthanasieverklaring en dementieclausules tekende. Ook besprak zij vaak en jarenlang haar euthanasiewens met haar echtgenoot en dochter.

Wilsonbekwaam

Halverwege 2015 ging de patiënte hard achteruit en in januari 2016 was zij voor het laatst bij de huisarts. Deze stelde vast dat mevrouw niet meer wist wat het woord euthanasie betekende. Ze was toen niet meer wilsbekwaam. Begin 2016 werd ze opgenomen in het verpleeghuis waar de arts toen nog als specialist ouderengeneeskunde werkte. De arts hoorde van de echtgenoot van de patiënte dat er een wilsverklaring was en onderzocht of het mogelijk was op basis van die verklaring euthanasie te plegen. Zij nam het medisch dossier door en sprak met de huisarts, echtgenoot en dochter. Ze overlegde met het behandelteam in het verpleeghuis, de psycholoog van de patiënte en met een consulent van de levenseindekliniek. Ze had ook contact met de patiënte, is gesprekken met haar aangegaan en heeft haar meermalen en ook langdurig geobserveerd. De echtgenoot en dochter hebben toestemming gegeven om opnamen van de patiënte te maken en ook die heeft de verdachte bekeken.

Alle wettelijke eisen

Het beeld dat uit al die observaties en gesprekken naar voren kwam was een diep demente, wilsonbekwame mevrouw die een enorme ontluistering van haar persoon had doorgemaakt en nog steeds doormaakte. Medicijnen om haar toestand wat te verlichten hielpen niet. De verdachte heeft over de toestand van patiënte ook nog het oordeel van twee onafhankelijke artsen ingewonnen, namelijk een psychiater die ook SCEN-arts was en een SCEN-arts, die internist was. Zij hebben, na contact met en observatie van de patiënte, geoordeeld dat het euthanasieverzoek van de patiënte aan alle wettelijke eisen voldeed. Op 22 april 2016 heeft de verdachte het leven van de patiënte door toediening van euthanatica beëindigd en dat ook aan de gemeentelijke lijkschouwer gemeld.

Juridische aspecten

In 2019 oordeelde het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg dat de verdachte niet aan alle zorgvuldigheidseisen van de Euthanasiewet had voldaan. Zij kreeg daarvoor de maatregel van waarschuwing opgelegd. De tuchtrechter gaat echter over medisch-professioneel handelen en in deze zaak zijn juist belangrijke juridische aspecten aan de orde. De belangrijkste vraag die de officier van justitie beantwoord wilde zien was door de tuchtrechter niet beantwoord; heeft de arts de plicht om de actuele levens- of stervenswens van een wilsonbekwame, diep demente patiënte te verifiëren om te kunnen spreken van een vrijwillig, weloverwogen verzoek tot euthanasie?

Niet strafbaar

De rechtbank is van oordeel dat de arts de actuele stervenswens niet hoefde te verifiëren. De patiënte was diep dement en volledig wilsonbekwaam. Het gebruik van premedicatie was besproken met de familie en artsen en was in dit geval niet onzorgvuldig. Het bewezenverklaarde feit is niet strafbaar en de arts wordt van alle rechtsvervolging ontslagen.

 

Zie hier voor meer informatie over het onderzoek van de terechtzitting