In de nieuwe roman van Vonne van der Meer (62) is de ‘Klaar met leven-wet’ aangenomen. Over een paar jaar zou die wet zomaar realiteit kunnen zijn, denkt de schrijfster.

Richard runt een ‘vaarwelhotel’ voor wie uit het leven wil stappen, zijn broer behoedt juist mensen daarvoor. Vonne van der Meer: ‘Ik hoop dat dit boek een stem geeft aan wie zijn bedenkingen heeft.’

Bij het zien van Shakespeares Koning Lear in de schouwburg kwam Vonne van der Meer (62) op het idee voor haar nieuwe roman, Winter in Gloster Huis.

Eén scène in de tragedie trof haar in het bijzonder. ‘Die scène heeft alles wat toneel kan bieden’, zegt ze. ‘Hij is fantasierijk, geestig, huiveringwekkend.’ De oude Gloster, geplaagd door het leven, wil dood en vraagt een onbekende bedelaar hem naar een steile klip te begeleiden. Gloster, blind, weet niet wat de mensen in de zaal wél zien: de vreemdeling is Glosters zoon Edgar. De zoon misleidt de vader. Gloster denkt dat hij van een klif springt, terwijl hij in werkelijkheid na een sprongetje een val maakt niet dieper dan alsof hij over een losliggende tegel zou struikelen.

De oude man begrijpt niet dat hij na zijn val nog leeft, waarop Edgar suggereert dat de goden hem gered hebben. Na een mooie dialoog is Gloster van gedachten veranderd, hij wil niet langer dood. ‘Voortaan zal ik ellende verdragen tot zij zelf uitroept: “Genoeg! Genoeg en sterf!”’

Deze scène van de verijdelde zelfmoord bracht Van der Meer op het idee van een personage dat zelfmoorden gaat saboteren. Die gedachte groeide uit tot Winter in Gloster Huis, een fabel over twee broers, Arthur en Richard Hofstede, die een duizelingwekkende erfenis van diamanten krijgen, plus de opdracht er ‘iets goeds’ mee te doen.

Richard besluit een ‘vaarwelhotel’ te beginnen, waar mensen die ‘klaar met leven’ zijn, geholpen worden bij hun dood op verzoek. Aan de overzijde van het meer waaraan het hotel ligt, begint Arthur Gloster Huis, waarnaar hij enkele van Richards gasten die nog twijfels hebben clandestien ontvoert, in de hoop dat zij van gedachten zullen veranderen.

voltooid

‘In Zwitserland bestaat zo’n vaarwelhotel al’, zegt Van der Meer. ‘Het is duur, maar als je het geld hebt, kun je er gebruik van maken. Ik heb in een Nederlandse documentaire een vrouw horen zeggen dat ze naar Zwitserland gaat als haar euthanasieverzoek wordt afgewezen.’

In Nederland moet je aantoonbaar ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’ om legaal geholpen te kunnen worden bij je dood. Een commissie van wijzen onder leiding van Paul Schnabel onderzoekt momenteel of ouderen die niet ongeneeslijk ziek zijn maar wel het gevoel hebben dat hun leven is ‘voltooid’, ook hulp zouden moeten kunnen krijgen bij zelfdoding. Van der Meer: ‘Om mijn verhaal te vertellen moest ik uitgaan van een situatie die nu nog geen werkelijkheid is. Vandaar dat sprongetje in de tijd, naar 2024.’

Het euthanasiedebat is fel. Uw sympathie ligt duidelijk bij de broer, Arthur, die zelfmoorden saboteert. Bent u niet bang door dit boek in een van de kampen te worden ingedeeld?

‘Nee, dan had ik dit boek niet moeten schrijven. In de tijd dat ik eraan werkte, heb ik veel boeken gelezen en documentaires gezien over dit thema. Ik herinner mij een uitzending van het EO-programma Arena vorig jaar, waarin de vraag was: vindt u het een goed idee dat mensen uit het leven stappen als ze dat voltooid achten? 77 procent zei: ja. Kortom: heel veel mensen denken al zoals Richard. Zijn standpunt hoefde ik daarom niet nóg meer uit te diepen. Arthur krijgt dus inderdaad meer stem. Ik had Richard nodig als tegenstem.

Overigens ben ik niet bang dat ik alleen sta met mijn bedenkingen over ‘klaar met leven’. Het boek Lof der onvolmaaktheid van Gerbert van Loenen is een grote steun in mijn rug geweest. Door hem begreep ik waarom ik veel van de Nederlandse documentaires over euthanasie zo onbevredigend vond. Veel vragen worden in die documentaires niet gesteld, je wordt door de montage, de close-ups, een bepaalde kant uit gedreven.’

Waarom interesseert het euthanasiedebat u zo?

‘Ik volg het debat al heel lang. In 1994 schreef ik voor Trouw een verhaal, Bericht uit de bezemkast, over een toekomst waarin we niet meer gewoon oud kunnen worden omdat we de samenleving te veel geld kosten en anderen tot last zijn. Ja, waarom boeit mij dit zo? Omdat het gaat over leven en dood.

Er wordt nu door een complete generatie al vrij praktisch over dood op verzoek gedacht zonder goed over de gevolgen na te denken. Een “gewoon” sterfbed zal misschien een uitzondering worden. En daardoor wordt de angst voor de dood nog groter. Onredelijk groot. Niet ieder sterfbed is gruwelijk. De palliatieve zorg is enorm verbeterd. Als je het leven als gegeven beschouwt – van God, of van de natuur, of van je ouders, wat je mensbeeld ook is – dan zou je volgens mij moeten beseffen dat je het niet tot in de finesses naar je hand kunt zetten. Bovendien onthouden we onszelf een belangrijke ervaring als we de laatste fase van ons leven de pas afsnijden. Ik zie heus wel in dat het niet allemaal fijn is wat mij te wachten staat: ik heb genoeg oude mensen om mij heen. Maar ik zie ook bij mijn oudere vrienden wat ze nog wél van het leven weten te maken. Ik ben nieuwsgierig naar hoe dat laatste deel eruitziet.’

Hoe verklaart u vanuit hun karakters waarom Richard voor een vaarwelhotel kiest, en Arthur voor het tegenovergestelde?

‘Richards kracht ligt in het willen, die van Arthur in het wachten. Richard is ongeduldiger, Arthur is als psychiater gewend om lang te luisteren. Arthur is nieuwsgieriger, ook naar zijn eigen agonie. Arthur heeft zelf ook sombere periodes, maar hij erkent die en kijkt er niet van weg.’

Kon u zich in beide broers goed verplaatsen?

‘Ik zou liegen als ik zeg dat ik me helemaal kon verplaatsen in de energie waarmee Richard het vaarwelhotel optuigt. Maar ik heb bewust geen nare man van hem gemaakt. Hij is hartelijk, gul, en hij gelooft oprecht dat wat hij doet goed is voor de mensheid. Hij denkt alleen de gevolgen van zijn ideaal niet genoeg door. Ik kon me wel inleven in de eenzaamheid van Noor (een vrouw die van het hotel naar Gloster Huis wordt ontvoerd). Als ik het gevoel heb dat ik te veel ben, niet gewenst ben, kruip ik in mijn schulp. Ik kan me voorstellen dat je je zo eenzaam voelt, dat je het opgeeft.’

Wie steeds maar hoort dat hij deel uitmaakt van een plaag gaat dromen van zijn eigen einde, schrijft u. Wat bedoelt u er precies mee?

‘Als je telkens hoort dat de tsunami van grijze mensen ons veel geld kost, is er niet veel fantasie voor nodig om te bedenken wat dat met je kan doen. Je wilt je kinderen niet tot last zijn, de dokter niet, de samenleving niet. Maar wat een onzin! Het klaar met zorgen van de een wordt zo het klaar met leven van de ander, schrijft Gerbert van Loenen. De Richards zullen zeggen: maar als iemand nou zelf dood wil, dan ontneemt hij een ander toch niets? Nou, dat waag ik te betwijfelen. Als de een na de ander in mijn omgeving er een einde aan maakt, zou ik gaan denken: ligt dat aan mij? Ben ik tekort geschoten? Je komt al snel in een chantabele positie. Wat gaat dat doen met huwelijken, familieverhoudingen? Wat is de invloed van zo’n levenshouding, of moet ik zeggen sterfzucht, op jongere mensen? Mama kan elk moment zeggen dat ze klaar is met leven. Dat is toch krankzinnig?’

Arthur zegt eigenlijk tegen mensen die dood wilden: u weet helemaal niet goed wat u wilt, dus ik neem het heft even in handen. Vindt u dat niet paternalistisch?

‘Ja, schandelijk paternalistisch. Maar misschien moet je dat soms zijn. We doen het ook bij mensen die worden opgenomen tegen hun wil.’

Op de rondboog van Gloster Huis staat: wie hier binnentreedt, kan alles verwachten. Hoe kwam u daarbij?

‘Ik zag eens een documentaire over een Turkse vrouw die nogal wat tegenslag in haar leven had. Haar man lag op sterven en ze had een dubbelgehandicapte zoon in een inrichting. Maar wat een veerkracht had die vrouw! Ze vertelde glunderend dat ze haar rijbewijs wilde halen, zodat ze haar zoon zelf naar haar man kon rijden. Dat leek haar zo fijn. De interviewer vroeg waar ze de veerkracht vandaan haalde. Zij zei: “Ach, het leven, ik verwacht alles!” Daaraan moest ik denken voor het motto van Gloster Huis. Het is een mooie weerspreking van Dantes “laat alle hoop varen”. Ik vond die vrouw aanstekelijk vitaal. Het tegenovergestelde van verwend. Monter realistisch.’

Uw boek is de wereld op zijn kop. Hulp bij zelfdoding gebeurt openlijk, mensen in leven houden clandestien.

‘Ja, daar heb ik tijdens het schrijven ook wel veel plezier om gehad. Irma (die samen met Arthur in Gloster Huis werkt) zegt bijvoorbeeld ergens: “We mochten het toch aan niemand vertellen, dat we hier mensen in leven houden?” Die zin had ik al in een heel vroeg stadium genoteerd.’

Hoopt u dat dit boek een waarschuwing is voor de lezers, zo van: als we niet oppassen, gaan we hiernaartoe?

‘Ik hoop dat mijn boek een stem geeft aan mensen die hun bedenkingen hebben bij dood op verzoek zonder dat je echt iets mankeert. En met fictie kun je iets doen waar geen rapport in slaagt: in het hoofd van de spijtoptant kijken bijvoorbeeld. Maar ik hoop niet dat er twee kampen ontstaan die elkaar verketteren. Daarom heb ik in mijn boek ook voor twee broers gekozen: ze staan fel tegenover elkaar, maar ze willen elkaar ook helpen. De ander denkt net zo hard dat wat hij wil goed is voor de samenleving. Laten we alsjeblieft in gesprek met elkaar blijven.’