PVH 12e

jaargang – 2005 nr. 5, p. 123-128 

Solidariteit

in de zorg op de helling

Mr

dr drs. M.A.J.M. Buijsen

Universitair

hoofddocent gezondheidsrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en
redacteur van PVH.

1.

INLEIDING

Omwille van de betaalbaarheid van de gezondheidszorg

zou men volgens de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg
(RVZ) onder andere zorgsparen en premiedifferentiatie
naar leeftijd serieus moeten overwegen. Bij zorgsparen betaalt
de
verzekerde de eerste zorguitgaven zelf uit
een daarvoor geoormerkte, zelf opgespaarde savings account.
Premiedifferentiatie naar
leeftijd houdt in dat ouderen meer premie
betalen omdat zij meer zorg behoeven. Met ouderdom komen immers
de gebreken.
In het recent verschenen rapport Houdbare
solidariteit in de gezondheidszorg1 stelt
dit belangrijke adviesorgaan vast dat de
zorguitgaven een steeds groter beslag op
het bruto binnenlands product (bbp). Bedroeg
dit nog 3,3 procent in 1953, in 2003 was
het beslag van de zorgkosten op het bbp opgelopen
tot 12,6 procent. Tussen 2002 en 2004 is
meer dan 24 procent van de groei van het
bbp opgegaan aan extra zorg. In 2003 ging
bijna de helft van elke nominale extra euro
die dat jaar in Nederland werd verdiend naar
de gezondheidszorg. De RVZ becijfert
bovendien dat de huidige budgettaire druk
ook in de toekomst zal blijven bestaan.
In alle scenario’s zal de groei
van de gezondheidszorg een groot deel van
de groei van het nominale bbp gaan beslaan.
In het scenario met de geringste
economische groei zal in het jaar 2010 de
groei van de zorgkosten 18 procent van de
nominale groei van het bbp beslaan, en 26
procent in 2040.2 Het
moge duidelijk zijn dat de sterke groei van
de zorguitgaven leidt
tot een verdringing van de overige
bestedingsmogelijkheden die vanuit de groei
van het bbp worden gefinancierd. Omdat solidariteit ‘houdbaar’ moet
zijn, is volgens de RVZ overweging van de
genoemde voorstellen op haar plaats.
Maar wat is solidariteit eigenlijk? En wat
betekent solidariteit in de gezondheidszorg?
En hoe solidair zijn deze voorstellen dan?

2.

WAT IS SOLIDARITEIT?

‘Solidariteit’ is

typisch een ‘essentially
contested concept’, hetgeen het vinden
van een goede definitie zo goed als
onmogelijk maakt. Een wezenlijk omstreden
begrip is
een begrip dat zich kenmerkt door:
1. de verwijzing naar een praktijk
die vanwege
de vele dimensies uitermate complex
is; 2. het trekken van grenzen die
relatief open zijn in die zin dat
ook nieuwe en
onvoorziene situaties binnen zijn
reikwijdte kunnen worden gebracht;
3. een
gebruik
waarmee onlosmakelijk het uitspreken
van een waardeoordeel verbonden lijkt
te zijn.3
Toch is in het gebruik van de term ‘solidariteit’ wel
een aantal betekenisniveaus te ontwaren.
Zo is er allereerst het descriptieve
niveau. Hier duidt ‘solidariteit’ als
categorie een feitelijk besef van
verbondenheid tussen mensen aan en de daaruit
volgende
bereidheid het bestaan, met alle
risico’s
van dien, met anderen te delen. Of
en in welke mate deze solidariteit in een
samenleving daadwerkelijk aanwezig is, kan
natuurlijk worden onderzocht.4 Op
het tweede, analytische niveau structureert ‘solidariteit’ als
kernnotie van veelal sociologische
theorieën
van samenleven het wetenschappelijke
debat. In deze betekenis is het concept
uiteraard
prominent aanwezig in de theorieën
van Comte, Marx en Durkheim. Overigens
zij hierbij opgemerkt dat de term ‘solidariteit’ stamt
uit de achttiende en negentiende
eeuw: als concept probeerde het antwoorden
te
geven op vraagstukken die opgeworpen
werden door de industriële revolutie.5 En
ten slotte, op het derde betekenisniveau,
het normatieve, functioneert de notie
als maatstaf ter beoordeling van
de kwaliteit
van intermenselijke betrekkingen.
Het is
dit niveau dat ons interesseert,
maar ook hier is het betekenisspectrum
buitengewoon
breed.

Een abstract, onhistorisch normatief

solidariteitsbegrip bestaat niet.
Ofschoon de term ‘solidariteit’ sensu
stricto hooguit twee eeuwen oud is,
kan het begrip bogen op een lang
bestaan, dat
niet exclusief is aan een bepaalde
traditie. Zijn historische betekenissen
zijn te situeren
in een betekenisveld waarbij solidariteit
aan het ene uiteinde aanleunt tegen
de liefde. In de christelijke traditie
heet
het concept dan caritas, maar de
voorchristelijke, stoïcijnse noties
van sympatheia en filanthropia verschillen
er niet wezenlijk van en hebben
het christelijke caritas-begrip
ook diepgaand beïnvloed. Aan het andere
uiteinde verwijst het concept van
solidariteit naar rechtvaardigheid,
bijvoorbeeld wanneer
in de Bijbel gesproken wordt van
de plicht om voor armen, wezen en
vreemdelingen te
zorgen. Deze plicht is niet alleen
een kwestie van persoonlijke en vrijwillige
caritas, maar ook van ‘recht
plegen’.
In die betekenis impliceert solidariteit
eveneens een zekere mate van onvrijheid.
Zo leidt solidariteit tot ethische
en politieke keuzen om bepaalde gedragspatronen
op te
leggen en om de institutionele en
structurele voorwaarden te scheppen
voor de oudedagsvoorziening,
de arbeidsvoorziening, inkomensherverdeling
etc.6 En
dus ook voor gezondheidszorg.

Vaak wordt solidariteit met liefde,

vriendschap, zorg, trouw, etc. tot
de ‘warme’ kant
van het morele spectrum gerekend,
omdat het begrip geen betrekking
zou hebben op
de afstandelijke relaties tussen
autonome individuen. Om deze reden
zou solidariteit
ook niet te vatten zijn in de logica
van recht, rechten en plichten.7 Nadere
beschouwing leert dat dit laatste
niet geldt voor solidariteit
in
de context van het stelsel van gezondheidszorg.
En dat is omdat solidariteit hier
naar rechtvaardigheid verwijst en
wel naar de
rechtvaardigheid die niet naar gelijkheid
valt los te zien.

3.

WAT IS RECHTVAARDIGHEID?

Rechtvaardigheid is de vaardigheid

om recht te doen. In deze allereenvoudigste
omschrijving schemert door dat rechtvaardigheid
van oudsher
primair als deugd
wordt opgevat. Aristoteles onderschreef de in zijn tijd gangbare
karakterisering van rechtvaardigheid
als ‘het
soort karakterhouding waardoor mensen
in staat zijn rechtvaardig te handelen, en dat
daadwerkelijk ook doen,
en het rechtvaardige prefereren’.8 Wat
hem verder interesseerde, was niet de algemene of wettelijke
rechtvaardigheid, het in acht nemen
van de wet, maar de rechtvaardigheid die
deel uitmaakt van de voortreffelijkheid van karakter, van de
houding die het midden weet te kiezen. Eén van de door Aristoteles
onderscheiden vormen van specifieke rechtvaardigheid is de verdelende
rechtvaardigheid. Het is deze
rechtvaardigheid die ons op deze plaats interesseert, niet zozeer
als deugd, maar – algemener – als beginsel.
Met betrekking tot de inhoud van rechtvaardigheid is vooral de
Romeinsrechtelijke formule ‘suum cuique tribuere’ (aan ieder
het zijne geven) bekend. Ook Thomas refereerde hieraan toen hij
zei Aristoteles’ begrip
van rechtvaardigheid te delen en haar omschreef als de ‘constante en
voortdurende wil om ieder afzonderlijk het zijne te geven’.9

Wat is nu ‘ieder het zijne geven’? Aristoteles merkte op dat

met betrekking tot de verdelende rechtvaardigheid de uitdrukking ‘naar
verdienste’ veelzeggend
is. Hij signaleerde dat ‘iedereen het er immers over eens [was] dat
een verdeling rechtvaardig is als zij plaatsvindt naar verdienste’.10 Hij
stelde echter ook vast dat men niet altijd dezelfde soort verdienste
bedoelt, want ‘democraten
vereenzelvigen verdienste met de status van vrij man, aanhangers
van oligarchie stellen haar gelijk aan rijkdom en soms aan goede
afkomst, en voorstanders
van een aristocratie aan persoonlijke voortreffelijkheid’.11
Aristoteles was bepaald niet de laatste die getracht heeft de
inhoud van het verdienstebegrip te bepalen. In de geschiedenis
van het denken zijn
velen hem gevolgd, met – inderdaad – zeer wisselende uitkomsten.
Toch zijn er grote lijnen te ontwaren. In de eerste plaats is
het zeer gangbaar gebleken
om verdienste op te vatten als merite. Aan eenieder overeenkomstig
verdienste, zo redeneert men, en dan is het rechtvaardig dat
de snelste atleet de gouden
medaille ontvangt. Als er onderzoeksgelden te vergeven zijn,
dan is het niet meer dan rechtvaardig dat de best presterende
onderzoeker deze ontvangt. Is
er een vacature, dan verdient de meest gekwalificeerde kandidaat
de baan. En ook vinden we het rechtvaardig – hoewel we hier meer in
de sfeer komen van Aristoteles’ tweede vorm van specifieke rechtvaardigheid,
de corrigerende – dat de schuldige aan een strafbaar feit een
maatregel opgelegd krijgt. Nozicks
fameuze omschrijving van rechtvaardigheid (‘to each according to what
he makes for himself …’)12 is
een typische weergave van de gedachte dat verdienste eerst en
vooral merite is.

Maar, zoals Aristoteles ook al zag, rechtvaardigheid heeft tevens

iets van doen met gelijkheid. Waarom bijvoorbeeld de reeds bestaande
ongelijkheid vergroten door iemand die toch al meer talent bezit
verdere voordelen
te verschaffen?
En is het zo onrechtvaardig de baan te geven aan iemand die weliswaar
minder gekwalificeerd is maar een groep vertegenwoordigt die
maatschappelijk ernstig
achtergesteld is, en de baan derhalve harder nodig heeft? Dient,
met andere woorden, de rechtvaardigheid niet de gelijkheid, juist
met het oog op de belangen
van de behoeftigen? En is het dan niet zozeer merite als wel
behoefte op basis waarvan verdeeld zou moeten worden? Deze opvatting
van rechtvaardigheid werd
bijvoorbeeld gehuldigd door Kropotkin en – tot op zekere hoogte – door
Rawls.13
Aan het begrip van verdienste kunnen dus inhouden gegeven worden
die welbeschouwd neerkomen op diametraal tegengestelde opvattingen
van rechtvaardigheid. Beide weerspiegelen weliswaar intuïtieve noties
van ons algemene morele bewustzijn, zoals Raphael stelt,14 maar
op zichzelf beschouwd staan ze – juist vanwege de
verschillende inhouden van het verdienstebegrip – op zeer gespannen
voet met elkaar.

4.

VERDIENSTE
IN DE GEZONDHEIDSZORG

Hoe vindt allocatie van gezondheidszorgvoorzieningen

plaats? Of, hoe zou in de gezondheidszorg
gealloceerd moeten worden, op basis van merite
of
op basis van behoefte? Met Walzer zouden we natuurlijk het bestaan van
sferen van rechtvaardigheid kunnen aanvaarden
waarin beide criteria als het ware naast
elkaar gehanteerd worden; in de sport bijvoorbeeld merite, maar behoefte
in de sfeer van de sociale zekerheid.15 Maar
gesteld dat de gezondheidszorg een sfeer van rechtvaardigheid is, welke
inhoud heeft daar dan het begrip van verdienste?

4.1 Verdienste aan de verstrekkingenzijde

In de aanloop naar de kamerbehandeling van het evaluatieonderzoek naar
de werking van de Wet op orgaandonatie (WOD) laaide in de media de discussie
over het beslissysteem weer op. Ditmaal beperkte het debat zich niet
tot uiteenzettingen van de voors en tegens van het bezwaarsysteem: het
systeem dat – eenvoudig
gesteld – iedere burger automatisch tot orgaandonor maakt tenzij hij
of zij daartegen bezwaar kenbaar heeft gemaakt. Omdat het huidige zogenaamde
volledige-beslissysteem
de bestaande transplantatiewachtlijsten onvoldoende reduceert, bepleitte
Vuijsje de invoering van een ‘streepje-voor’-systeem: mensen die
hebben aangegeven bereid te zijn tot orgaandonatie, krijgen – wanneer
zijzelf onverhoopt orgaanbehoeftig mochten worden – bij de toewijzing
van donororganen voorrang boven non-donoren.16 In
zijn voor het Rathenau Instituut geschreven studie geeft Den Hartogh
handen en voeten aan dit uitgangspunt.17

Het is evident dat donatiebereidheid in de voorstellen van Vuijsje en

Den Hartoghs geldt als een verdienste in de zin van merite. Welk gewicht
er uiteindelijk aan wordt toegekend is niet geheel duidelijk. Evident
is evenwel dat de verdeling van een schaars goed, geschikte donororganen,
niet enkel
en
alleen geschiedt op basis van medische criteria. Ware dat namelijk het
geval, dan zou slechts op grond van behoefte worden gealloceerd. Welnu,
is het rechtvaardig
om dit element van merite te hanteren bij deze bijzondere vorm van zorg?
En kan verdienste überhaupt wel deze betekenis hebben in de sfeer van de gezondheidszorg?

In de toekomst zal op orgaandonatie verdragenrecht van toepassing zijn.

Hoger recht kennen we niet. Het Additionele protocol met betrekking tot
de transplantatie van organen en weefsels van menselijke oorsprong, horende
bij
het Biogeneeskundeverdrag,18 toont
de richting in welke de betekenis van ‘verdienste’
gezocht moet worden waar het orgaantransplantatie betreft. Dit protocol,
door Nederland ondertekend maar nog niet geratificeerd, kent enkele algemene
bepalingen.
Artikel 3 heeft betrekking op de allocatie van donororganen, en in de
toelichting op die bepaling staat dat organen en weefsels slechts op
grond van objectieve
medische criteria moeten worden toegewezen.19 De
donatiebereidheid van een orgaanbehoevende patiënt is op geen enkele wijze
te kwalificeren als een objectief medisch criterium. Bij de toewijzing
van donororganen mag
de donatiebereidheid van orgaanbehoevende
patiënten dus niet als criterium gehanteerd worden.20

Het Additionele protocol – de codificatie van algemeen aanvaarde morele

opvattingen inzake orgaandonatie en –transplantatie – laat zien
dat in de transplantatiegeneeskunde voor de toewijzing van een donororgaan
slechts de mate van behoefte aan dat
donororgaan bepalend is.21 Aan
de verstrekkingenkant van het transplantatiesysteem geldt derhalve geen
ander criterium dan dat van (medische) behoefte. Zou dat
anders zijn in het stelsel waarvan het transplantatiesysteem deel uitmaakt,
het stelsel van gezondheidszorg als geheel?
Het kost niet veel moeite om in te zien dat ook hier ‘verdienste’ alleen
maar behoefte kan betekenen. Verdienste in de zin van merite ligt niet
erg voor de hand. De amateur-voetballer die zich op de zaterdagmorgen
blesseert, heeft onverminderd toegang tot de hulpverlener. Hem wordt
geen gezondheidszorg onthouden omdat hij zich heeft bezondigd aan een risicovolle
bezigheid.
Ook
een roker met keelkanker krijgt de therapie voorgeschreven die hem van
zijn gezondheidsprobleem moet afhelpen. En zelfs de onverzekerde illegaal
die
met
een medisch probleem kampt, zal hulp ontvangen. Met andere woorden, aan
de verstrekkingenkant van het gezondheidszorgstelsel is voor medische
hulp welbeschouwd
niet meer nodig dan een medisch probleem: aan eenieder naar behoefte
dus.22

4.2 Verdienste aan de premiezijde

In een stelsel van gezondheidszorg speelt rechtvaardigheidsproblematiek
niet alleen aan de verstrekkingenkant. Het stelsel van gezondheidszorg
kent ook een bijdrage- of premiezijde, alwaar geen lusten maar lasten
verdeeld worden.
Hoe vindt verdeling aan die zijde plaats?
Per 1 januari 2005 is de Ziekenfondswet (ZFW) gewijzigd in verband met
de invoering van een no-claimteruggaaf voor verzekerden die geen of weinig
gebruik hebben gemaakt van zorg waarop ingevolge die wet geen aanspraak
bestaat.23 Ingevolge
de no-claimteruggaafmaatregel zijn ziekenfondsen wettelijk verplicht
om na het eind van elk kalenderjaar een no-claimteruggaaf uit te keren.
Individuele verzekerden van achttien jaar en ouder voor wie een nominale
premie verschuldigd
is, krijgen aanspraak op een no-claimteruggaaf van maximaal 255 Euro.
Mochten er geen zorgkosten worden gemaakt, dan ontvangen zij dit bedrag
van hun ziekenfonds;
indien er wel zorgkosten worden gemaakt, doch voor minder dan het genoemde
bedrag, ontvangen zij een no-claimteruggaaf ter grootte van het verschil
tussen 255 Euro en de gemaakte zorgkosten. Voor enkele verstrekkingen
gelden afwijkende
regels.24 Per
1 januari is tevens het Vergoedingenbesluit particulier verzekerden gewijzigd.
Vanaf die datum is het eigen risico voor particulier verzekerden
met een standaardpakketpolis verhoogd tot 250 Euro.25

Door de introductie van de no-claimteruggaveregeling, onderdeel van de

systeemwijzigingen die in de zorg plaatsvinden gericht op zowel zorgaanbieder,
zorgverzekeraar als burger, hoopt men dat verzekerden meer afgewogen
gebruik gaan maken van medische voorzieningen, dat daarmee de kostenstijging
zal afnemen,
en dat dit vervolgens zal leiden tot gemiddeld lagere kosten voor de
verzekerden. De no-claimteruggaaf past daarmee, zo stelt de wetgever
tenslotte, binnen het
beleid om het Nederlandse zorgstelsel op lange termijn veilig te stellen
door toegankelijkheid, solidariteit en betaalbaarheid beter met elkaar
in balans te brengen en het systeem doelmatiger te maken.26

Het lijdt geen twijfel dat aan de verstrekkingenzijde van het zorgstelsel

op basis van behoefte wordt verdeeld. Aan de premiezijde wordt echter
een ander criterium gehanteerd. In die context blijkt verdienste wel
de betekenis te
hebben van merite. Zo blijft de hoogte van het inkomen van de verzekerde
namelijk niet buiten beschouwing bij de verdeling van de premielast.
Ten dele is de
premie immers inkomensafhankelijk. Bij de verdeling van de lasten aan
de premiezijde werd tot voor kort in ieder geval geen rekening gehouden
met de gezondheidstoestand
van verzekerden, en evenmin met factoren die daarvoor bepalend kunnen
zijn, althans in het collectief gefinancierde deel van het stelsel. Ook
leeftijd, geslacht, erfelijke dispositie et cetera golden (en gelden)
niet als
determinanten
van de premielast. De no-claimteruggaafmaatregel wordt door velen onrechtvaardig
geacht omdat het niet gebruiken van voorzieningen van gezondheidszorg
medebepalend is voor de premielast. En deze voorzieningen worden niet
aangesproken wanneer
dat niet hoeft, wanneer er – met andere woorden – geen gezondheidsproblemen
zijn.27

Men zou kunnen aanvoeren dat niet vaststaat dat aan de premiezijde van

het zorgstelsel zo over rechtvaardigheid gedacht wordt, want particuliere
ziektekostenverzekeraars mogen risicovolle gegadigden voor een verzekering
zelfs weigeren. Dat doet
immers vermoeden dat medische behoefte wel mee mag wegen bij de verdeling
van de premielast. Welnu, deze stand van zaken wordt zo onrechtvaardig
geacht dat
een dergelijke weigering in de nabije toekomst onmogelijk zal zijn. De
nieuwe Zorgverzekeringswet kent immers een acceptatieplicht en het onderscheid
tussen
ziekenfondsverzekerden en particulier verzekerden zal na 1 januari 2006
komen te vervallen.

5.

SOLIDARITEIT IN DE GEZONDHEIDSZORG

De gezondheidszorg is dus eigenlijk niet te beschouwen als één betekenisgevende

context, want er blijken twee zeer verschillende criteria van verdelende rechtvaardigheid
in gebruik te zijn. Bij nader inzien bestaat het stelsel dus uit twee ‘spheres
of justice’. Welnu, solidariteit in de gezondheidszorg kenmerkt zich door de
strikte scheiding tussen deze sferen. De no-claimteruggaafregeling en het ‘voor-wat-hoort-wat’-transplantatieplan
staan op gespannen voet met deze solidariteit doordat zij deze strikte scheiding
aantasten. Immers, in het geval van de no-claimteruggaafregeling levert behoefte
aan de verstrekkingenzijde, het in slechte gezondheid verkeren dus, aan de
premiezijde een persoongebonden nadeel op in de vorm van een verzwaarde premielast.
Het ‘voor-wat-hoort-wat’-plan koppelt gedrag aan de bijdragekant, te weten
het tonen van de bereidheid tot orgaandonatie, met een persoonsgebonden voordeel
aan de verstrekkingenzijde in de vorm van voorrangszorg bij orgaantransplantatie.
De betekenis van ‘solidariteit’ in de gezondheidszorg is derhalve bepaald
door de betekenis die aan verschillende zijden van het systeem aan ‘rechtvaardigheid’
gegeven wordt. We achten het onrechtvaardig dat we aan de verstrekkingenzijde
andere criteria hanteren dan behoefte. Louter en alleen behoefte aanvaarden
we daar als het verdelend principe. We houden het evenzeer voor onrechtvaardig
wanneer datzelfde criterium aan de premiekant de lastendruk medebepaalt. Een
regeling getuigt niet van solidariteit wanneer zij de behoefte aan zorg van
een individu koppelt aan een zwaardere premielast voor datzelfde individu.
Een voorstel dat verdienstelijk gedrag van een individu beloont met voorrangszorg
voor datzelfde individu is evenmin solidair.

‘ Gevat in de logica van recht en rechten’, komt de scheiding tussen

de ‘spheres of justice’ hierop neer: eenieder heeft recht op gezondheidszorg
naar behoefte, en eenieder heeft ook een gelijk recht op gezondheidszorg.
Dit zijn hele bijzondere eisen die aan gezondheidszorg als voorziening
gesteld worden. Waarom dat is, ligt voor min of meer voor de hand. Gezondheid
is een
typisch voorbeeld van een intrinsiek of primair goed. Haar ‘goedheid’ ontleent
het niet aan een nog hoger (of fundamenteler) goed.28 Terwijl
gezondheid haar goedheid zelf wel meedeelt (zo is gezondheidszorg goed
omdat gezondheid goed
is), leent de goedheid van gezondheid zich niet voor logische bewijsvoering.
Gezondheid moet wel van zichzelf goed zijn, en dit kunnen we alleen maar
staven met de uitspraak dat dat evident is. Omdat een goed als gezondheid
zijn waarde
niet ontleent aan een hoger goed, vormt het – mits gegoten in de vorm
van een propositie – altijd ook vertrekpunt van praktische redeneringen.
Primaire goederen geven primaire redenen en dit verklaart waarom solidariteit
en rechtvaardigheid
in de zorg bijzondere betekenissen hebben en waarom aan het stelsel hele
bijzondere morele eisen gesteld worden, waarom het is zoals het is.29 Het
fundamentele belang
van gezondheid is voor iedereen zo evident dat aan de verstrekkingenkant
haar afwezigheid alleen al volstaat om toewijzing van gezondheidszorg
te rechtvaardigen, terwijl zij aan de premiekant om precies dezelfde
reden nadrukkelijk
buiten
beschouwing blijft.

CONCLUSIE

Het wezen van solidariteit in de gezondheidszorg

bestaat uit de strikte scheiding van de twee ‘spheres
of justice’. Deze scheiding maakt dat in
ons stelsel zorg altijd van en voor de ander is, waardoor
met recht gesproken kan worden van een ‘solidarity
among strangers’:30 de
meest nobele vorm van solidariteit. De bijzondere
betekenis van solidariteit
in de gezondheidszorg, ontleend aan een bijzonder
begrip van rechtvaardigheid, dat weer voortkomt
uit het besef van het bijzondere belang van gezondheid,
is de vrucht van een decennia- zo niet eeuwenlange
geschiedenis van praktisch redeneren.
Sommige van de RVZ voorstellen (zorgsparen, premiedifferentiatie
naar leeftijd) staan met deze bijzondere betekenis
op gespannen voet in die zin dat zij
de scheiding van de sferen aantasten en het ermee gegeven
gelijke recht op toegang tot voorzieningen van gezondheidszorg
kunnen ondergraven.31

NOTEN

1.

Raad
voor de Volksgezondheid & Zorg, Houdbare
solidariteit in de gezondheidszorg, reeks signalementen RVZ, Zoetermeer 2005.
2.
Houdbare
solidariteit, p. 31-32.
3.
W.B.
Gallie, ‘Essentially contested concepts’,
in Proceedings of the Aristotelian Society 56 (1955),
p. 167-198.
4.
Zie
bijvoorbeeld Paul de Beer, ‘Hoe solidair is de Nederlander
nog?’, in E. de Jong en M. Buijsen (red.) Solidariteit
onder druk? Over de grens tussen
individuele en collectieve verantwoordelijkheid, Nijmegen 2005,
p. 54-79.
5.
J.
Verstraeten, ‘Solidariteit in de katholieke traditie’,
in E. de Jong en M. Buijsen (red.) Solidariteit
onder druk? Over de grens
tussen individuele en collectieve verantwoordelijkheid, Nijmegen 2005, p. 27.
6.
J.
Verstraeten, ‘Solidariteit in de katholieke traditie’,
in E. de Jong en M. Buijsen (red.) Solidariteit
onder druk? Over de grens
tussen individuele en collectieve verantwoordelijkheid, Nijmegen 2005, p. 26-53.
7.
K.
van der Wal, ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’, in K. van der Wal (red.) Vrijheid, gelijkheid
en broederschap? Betekenis en
huidige relevantie van het devies
van de Franse Revolutie, Budel 2004, p. 9-24.
8.
Aristoteles, Ethica, vertaald, ingeleid en van aantekeningen
voorzien door C. Pannier en J. Verhaeghe. Groningen 1998, Ethica
1129a7-8.
9.
Thomas van Aquino, Summa
theologiae, Rome 1962, S. Th. II-II,
q.58, a.1.
10.
Ethica 1131a25.
11.
Ethica 1131a26-27.
12.
R. Nozick, Anarchy,
State and Utopia, Oxford 1974, p. 160
13.
P.
Kropotkin, La Conquête du Pain, Paris
1892 en J. Rawls, A Theory of Justice, Cambridge
MA 1971.
14.
D. Raphael, Concepts
of Justice, Oxford 2001, p. 6.
15.
M. Walzer, Spheres
of Justice: a defense of pluralism and equality, Oxford 1985.
16.
H.
Vuijsje, ‘Donor worden, dat doe je voor jezelf’,
in NRC Handelsblad 15 november 2003.
17.
G. Den Hartogh, Gift
of bijdrage? Over morele aspecten van orgaandonatie, Den Haag 2003.
18.
ETS nr. 186.
19.
Explanatory
Report, zoals vastgesteld op 8 november 2001, randnr.
37.
20.
Zie
M. Buijsen, ‘De januskop van de rechtvaardigheid – solidariteitsprincipe
bij orgaandonatie is geen optie’, in Medisch Contact 2004/20,
p. 826-828.
21.
M.
Buijsen en A. den Exter, ‘“Eigen schuld” speelt
geen rol in de gezondheidszorg’, in NRC Handelsblad 22
november 2003.
22.
M.
Buijsen en A. den Exter, ‘“Eigen schuld” speelt
geen rol in de gezondheidszorg’, in NRC Handelsblad 22
november 2003.
23.
Wet van 23 december 2004, Stb. 725, tot wijziging van de Ziekenfondswet
in verband met het invoeren van een no-claimteruggaaf voor verzekerden
die geen of weinig gebruik hebben gemaakt van zorg warop ingevolge
die wet geen aanspraak bestaat. Zie tevens Besluit van 23 december
2004, Stb. 726, tot wijziging van het Verstrekkingenbesluit
ziekenfondsverzekering in verband met invoering van een no-claimteruggaaf.
24.
Kamerstukken II 2003/04, 29 483, nr. 3, p. 3.
25.
Besluit van 29 november 2004, Stb. 627, houdende wijziging
van het Vergoedingenbesluit particulier verzekerden in verband
met de wijziging van de terrorismedekking en de dekking voor
atoomkernreacties alsmede verhoging van het eigen risico.
26.
Kamerstukken II 2003/04, 29 483, nr. 3, p. 2.
27.
M.
Buijsen, A. den Exter en B. Hermans, ‘Slechte leefstijl,
meer betalen voor ziektekosten’, in NRC Handelsblad 24
mei 2004. Zie tevens M. Buijsen, A. den Exter en B. Hermans, ‘Chronisch
zieke blijft in de kou zitten’, in Trouw 20 oktober 2004.
28.
Over het leerstuk van primaire en instrumentele goederen, raadplege
men R. George, In Defense of Natural Law, Oxford 1999.
29.
En
waarom kanttekeningen te plaatsen
zijn bij de verwachte heilzame van marktwerking
in deze sector. Zie M. Buijsen, ‘Nieuwe
zorgwet is verre van ideaal’, in NRC Handelsblad 16 juni
2005.
30.
J. Habermas, Between
Facts and Norms. Contributions to a discourse theory of law
and democracy, Cambridge MA 1996, p. 308.
31.
M.
Buijsen, ‘Blijf zorg naar behoefte geven’,
in Trouw 25 mei 2004.

 

* *

* * *

 

 

Vandaag is het

Meest recente wijziging
18 June, 2015 10:02