PVH 11e jaargang – 2004 nr. 3, p. 81-84

Door Mr. A. Rouvoet en Mr. S. Westland
resp. fractievoorzitter van de ChristenUnie in de Tweede Kamer en
assistent beleidsmedewerker bij de ChristenUnie-fractie

1. INLEIDING

Het behoort tot de kernpunten van de christelijke
politiek om op te komen voor het leven. Christelijke
politiek is pro-life! De overheid moet voortdurend gewezen
worden op haar dure plicht om het leven te beschermen. Het
opkomen voor het kwetsbare leven is dan ook één van de
vijf speerpunten in het verkiezingsprogramma van de
ChristenUnie.1 Een van onze voorstellen in dit verband is het
opnemen van het recht op leven in de Grondwet.
De vraag kan opkomen of dit geen mosterd na de maaltijd is.
Juist op dit gebied is in de achterliggende periode immers
veel grensverleggende wetgeving tot stand gebracht; denk aan
de Euthanasiewet en de Embryowet. Toch zijn er ook
ontwikkelingen, in zowel de nationale als de internationale
gemeenschap, die het zinvol maken opnieuw de discussie aan
te gaan over de invulling van het recht op leven. Verwezen
zij naar de op handen zijnde uitspraak van de Hoge Raad in
de ‘wrongful life’-zaak van de ernstig gehandicapte Kelly,
de komende evaluatie van de abortus -en euthanasiepraktijk,
de steeds verdergaande ontwikkelingen in de biogeneeskunde,
en bijvoorbeeld de ontwerpresolutie van het Europees
Parlement, waarin wordt gevraagd om een discussie over
euthanasie en hulp bij zelfdoding.2 Dit onderwerp
staat overigens ook hoog op de agenda van de Raad van
Europa; eind april besprak deze multinationale
mensenrechtenorganisatie een rapport met vergaande
voorstellen van de Zwitser Marty, dat aanleiding was tot
heftige reacties in de Raad van Europa en in een aantal
lidstaten.
Redenen genoeg om de ontwikkelingen rond het recht op leven
nauwlettend te volgen en te blijven hameren op de
waarborging van dit recht dat moet worden beschouwd als een
fundamenteel grondrecht. Door opneming van dit grondrecht in
de Grondwet wordt uitdrukking gegeven aan het belang van de
bescherming van het menselijk leven. Bovendien wordt daarmee
een bezinningsmoment gecreëerd voor nieuwe
wetgeving.
In dit artikel willen wij op deze aspecten nader ingaan.
Eerst zal uiteengezet worden wat het recht op leven inhoudt
en in welke verdragen het recht op leven is gecodificeerd.
Daarna zal wat uitgebreider worden ingegaan op het voorstel
om het recht op leven tot een grondwettelijk recht te maken.
Daarbij zullen zowel inhoudelijke als politieke argumenten
tegen elkaar worden afgewogen.

2. WAAR ZIET HET RECHT OP LEVEN OP?

Het recht op leven ziet op verschillende onderwerpen,
zeer uiteenlopend van aard. Men kan in de eerste plaats
denken aan problemen met betrekking tot het overleven. Het
leven kan bedreigd worden door gewelddadige opzet van
anderen. Er is in dat geval bijvoorbeeld sprake van
nucleaire dreiging of dreigingen met betrekking tot het
gebruik van biochemische wapens, of welke militaire
bedreiging dan ook.
Het recht op leven ziet in de tweede plaats op systematische
en structurele bedreigingen met betrekking tot overleven.
Het gaat dan niet om (incidentele) bedreigingen van
buitenaf, maar op structurele bedreiging van binnenuit,
zoals gebrek aan voedsel, onderdak en kleding.3
In de derde plaats ziet het recht op leven op grove
schendingen van de mensenrechten en veronachtzaming van de
regels voor eerlijke procesvoering (due process). Daarbij
moet gedacht worden aan marteling en foltering.
Ten slotte ziet het recht op leven op onderwerpen als
abortus-provocatus, euthanasie en de doodstraf.4
Vooral dit laatste aspect van het recht op leven – veelal
aangeduid als het terrein van de ‘sociale politiek’ – levert
veel discussie op. De vraag is of bij de invulling van het
recht moet worden uitgegaan van de autonomie van de mens
over zijn eigen leven. Het recht op leven wordt vanuit dat
uitgangspunt ingevuld als een zelfbeschikkingsrecht. Men kan
het recht op leven echter ook zien als een recht op
bescherming van ieder leven, in welke fase dan ook.

3. WAAR IS HET RECHT OP LEVEN GECODIFICEERD?

Het recht op leven is niet opgenomen in de Nederlandse
Grondwet. In een aantal, ook door Nederland ondertekende,
internationale verdragen echter wordt het recht op leven
wél expliciet erkend, evenals in de nationale
(grond)wetgeving van een aantal landen.
Het recht op leven is bijvoorbeeld opgenomen in artikel 2
van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM),
artikel 6 van het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke
en Politieke Rechten (IVBPR) en artikel 3 van de Universele
Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM). Ook in het
ontwerp voor de ‘Europese Grondwet’ is het recht op leven
opgenomen. In artikel II-2 wordt voorgesteld; ‘1.
Eenieder heeft recht op leven. 2. Niemand wordt tot de
doodstraf veroordeeld of terechtgesteld.’ Van belang
is dat, als gevolg van het feit dat Nederland partij bij
deze verdragen is, dit recht materieel doorwerkt in het
Nederlandse recht.

In andere Europese landen werkt het recht op leven niet
alleen vanuit het internationale recht door, maar is het
recht op leven op de een of andere manier in de nationale
(grond)wetgeving opgenomen. In Duitsland bijvoorbeeld luidt
lid 2 van artikel 2 van de ‘Bundesgesetz’: ´Jeder hat
das Recht auf leben und Körperliche Unversehrtheit. Die
Freiheit der Person ist unverletzlich. In diese Rechte darf
nur auf Grund eines Gesetzes eingegriffen werden’.5
Hoewel het recht op leven niet expliciet in de Nederlandse
Grondwet is opgenomen meldt artikel 11 van onze Grondwet wel
dat eenieder ‘ (…) behoudens bij of krachtens de wet te
stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn
lichaam (heeft).’ Dit artikel moet echter in samenhang
worden gelezen met het recht op eerbiediging van de
persoonlijke levenssfeer, zoals geformuleerd in artikel 10
lid 1 van de Grondwet.6 In de literatuur wordt
aangenomen dat de discussie over euthanasie en abortus niet
uitgemaakt kan worden aan de hand van artikel 11 van de
Grondwet. Het artikel is destijds vooral opgenomen in de
Grondwet na verontrustende berichten over de behandeling van
patiënten, gedetineerden en vreemdelingen.

Overigens wordt de huidige euthanasieregeling in Nederland
tot nu toe niet in strijd geacht met het recht op leven,
zoals geformuleerd in artikel 2 EVRM. Dat is enigszins
merkwaardig, want in de zaak Pretty v. Verenigd Koninkrijk
van 29 april 2002 heeft het Europese Hof voor de Rechten van
de Mens zich voor de eerste keer uitgesproken over de vraag
of hulp bij zelfdoding als een strafbaar feit beschouwd moet
worden. De eiseres in deze zaak leed aan een ongeneeslijke
ziekte en was niet in staat haar leven te beëindigen
zonder de hulp van anderen in te roepen. Het Hof heeft haar
eis afgewezen, met als motivering dat artikel 2 van het
EVRM, waarin eenieder het recht op leven wordt gegarandeerd,
geen waarborgen inhoudt ten aanzien van het recht om te
sterven.7

Meer fundamenteel is het de vraag of de notie van
‘onvervreemdbare mensenrechten’ niet met zich brengt dat
geen afstand gedaan kan worden van het recht op leven, zodat
van een zelfbeschikkingsrecht in de zin van het recht om het
leven te (laten) beëindigen geen sprake kan zijn.
Intussen is het onmiskenbaar dat het recht op leven
verschillend wordt uitgelegd. In de vele artikelen die
destijds geschreven zijn, wordt het Nederlandse
euthanasiebeleid niet in strijd geacht met artikel 2 EVRM.
In Ars Aequi wordt bijvoorbeeld gesteld dat het recht op
leven niet ziet op een vrijwillig gekozen dood.8
En het recht op leven wordt door de Nederlandse Vereniging
voor Vrijwillige Euthanasie juist aangegrepen om niet alleen
euthanasie te bepleiten, maar ook om hulp bij zelfdoding
ongestraft te maken.

Het verdere verloop van deze discussie en in het bijzonder
de richting van rechterlijke uitspraken hierover is relevant
voor de vraag of het recht op leven daadwerkelijk als
grondrecht in de Grondwet dient te worden opgenomen. Er is
immers een zeker risico dat de discussie de kant uitgaat van
het recht op leven als zelfbeschikkingsrecht, waarbij
precies het tegenovergestelde wordt bereikt van wat we graag
willen bereiken, namelijk een verankering van de
principiële beschermwaardigheid van het menselijk
leven.

4. BESCHERMING VAN HET RECHT OP LEVEN VANUIT EEN CHRISTELIJKE ZORGVISIE

Ondertussen is het goed te beseffen dat we het recht op
leven breed moeten opvatten. Blijvende inzet voor de
bescherming van het leven van de individuele mens is
geboden, maar dat gaat niet alleen om bescherming tegen
aantastingen van dit recht (via het strafrecht
bijvoorbeeld), maar ook om zorg voor het leven. Vanuit het
standpunt dat God de mens het leven gegeven heeft, is met
betrekking tot dit leven goed rentmeesterschap vereist. In
een samenleving die is ingericht naar bijbelse waarden,
waarin recht, gerechtigheid en barmhartigheid heersen en
goed rentmeesterschap de inzet is in de discussie over het
recht op leven, is zorg voor het kwetsbare leven van de
naaste vanzelfsprekend.
Dit betekent bijvoorbeeld ook dat, hoewel bezuinigingen in
de zorg onvermijdelijk lijken, de zorg voor en de
bescherming van het leven een belangrijke prioriteit van de
overheid moeten blijven, zeker wanneer mensen daartoe zelf
nog niet of niet meer in staat zijn. De door de overheid
geleverde zorg moet doortrokken zijn van het respect voor
het individuele leven, ook en zeker als dat leven kwetsbaar
is: ongeboren kinderen, gehandicapten, terminaal zieken,
zwakker wordende ouderen. Dit betekent in elk geval dat de
dood niet gebruikt kan en mag worden als oplossing voor een
probleem. Het is niet aan de mens, aan de geneeskunde of de
arts om leven dat door God gegeven is te beëindigen.
Abortus-provocatus, euthanasie en hulp bij zelfdoding
behoren daarom strafrechtelijk verboden te zijn. Ten aanzien
van abortus-provocatus kan alleen een uitzondering gemaakt
worden wanneer het leven van de moeder in gevaar komt (de
‘vitale indicatie’).

In onze optiek kan er beter voor alternatieven worden
gekozen, die ingaan op de hulpvraag die achter de roep om
abortus-provocatus of euthanasie schuil gaat. Daarmee wordt
tegemoet gekomen aan de nood en de diepere oorzaken die aan
het probleem ten grondslag liggen. Vanuit het uitgangspunt
van respect voor het individuele leven mag het leven niet
worden beëindigd, maar dient alles in het werk gesteld
worden om de naaste daadwerkelijk te helpen en zijn leven te
beschermen.

5. EEN GRONDWETTELIJK RECHT OP LEVEN?

Om de bescherming van (kwetsbaar) menselijk leven te
voorzien van een stevige basis verdient het aanbeveling het
recht op leven in de Grondwet te verankeren. De ChristenUnie
heeft daartoe in het verleden het initiatief genomen door
een motie in te dienen die echter alleen de steun kreeg van
de SGP en derhalve verworpen werd.9 Het is ons
inziens merkwaardig dat alle belangrijke fundamentele
mensenrechten in de Grondwet zijn opgenomen, maar het recht
op leven, dat beschouwd moet worden als funderend voor alle
andere grondrechten10 niet. Zoals gezegd is het
recht op leven in internationale verdragen als het EVRM, het
IVBPR en de UVRM wel opgenomen. Ook in dat licht is het
onlogisch dat de Nederlandse Grondwet het recht op leven
niet kent. Bovendien heeft dit het schrijnende gevolg dat
voor minder wezenlijke zaken die min of meer ’toevallig’ in
de Grondwet zijn beland, zoals bijvoorbeeld het afschaffen
van de opkomstplicht (dienstplicht), de zware procedure tot
wijziging van de Grondwet nodig is,11 terwijl
voor de ingrijpende euthanasiewetgeving een gewone
meerderheid voldoende was, ondanks mogelijke strijdigheid
met internationale mensenrechtenverdragen.
Hoewel het niet zo vaak voorkomt, is het ook niet vreemd om
de grondrechten in de Grondwet aan te vullen. Dat is in het
verleden wel vaker gebeurd. Hierboven noemden wij
bijvoorbeeld artikel 11 van de Grondwet, dat is in 1980 is
opgenomen. Van meer recente datum zijn de voorstellen van
het CDA om het recht op veiligheid in de Grondwet op
nemen.
Het recht op leven zou ook goed passen binnen de Nederlandse
structuur van klassieke en sociale grondrechten. Het bevat
beide aspecten: de overheid moet zich enerzijds van handelen
onthouden als het gaat om levensbeëindigend handelen,
anderzijds legt het de overheid de verplichting op om het
recht op leven actief te beschermen (zoals bij het ongeboren
kind).
Met name als het gaat om de bescherming van het ongeboren
kind is er veel voor te zeggen om het recht op leven in de
Grondwet op te nemen. In dit geval moet bijvoorbeeld gedacht
worden aan zaken waarin onvrijwillig een abortus-provocatus
wordt uitgevoerd of waarin geweld wordt gepleegd tegen
zwangere vrouwen ten gevolge waarvan de foetus
overlijdt.12
In een maatschappij waar bovendien wordt gepleit voor een
standaard prenataal onderzoek om zo een keuzemogelijkheid te
hebben een gehandicapt kind ‘wel of niet te houden’ en waar
gehandicapte kinderen zélf een schadevergoeding eisen
voor het feit dat ze bestaan, is een extra waarborg van het
recht op leven geen overbodige luxe. Opneming in de Grondwet
verplicht de wetgever ertoe nieuwe wetgeving expliciet te
toetsen aan dit grondrecht.
Zodoende wordt tevens voorkomen dat zwaarwegende ethische
kwesties lichtvaardig kunnen worden doorgedrukt door een
toevallige kamermeerderheid, die in veel gevallen ook nog
eens geconstrueerd wordt via dwingende afspraken in een
regeerakkoord.

NOTEN

1. Het is in dit licht op z’n minst opmerkelijk dat
dit punt in het geheel ontbreekt in de Top 10
prioriteiten in het CDA-verkiezingsprogramma 2002 –2006.
2. Ontwerpresolutie PE 329.881
3. Een aantal van deze grondrechten zijn in de Nederlandse
Grondwet op genomen als sociale grondrechten (artt.
19 t/m 22 GW).
4. Ramcharan, B.G. (ed), The concept and dimensions of
the right to life in: ‘The right to life in International Law’,
Dordrecht 1985,  pp. 8-21.
5. Dit artikel luidt: ‘1. Het recht van een ieder op
leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag
opzettelijk van het leven woren beroofd, behoudens
door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk
vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de
doodstraf voorziet. 2. De beroving van het leven
wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn
geschied ingeval zij het gevolg is van het gebruik
van geweld, dat absoluut noodzakelijk is; a. ter
verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig
geweld; b. teneinde een rechtmatige arrestatie te
bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand die op
rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen; c.
teneinde in overeenstemming met de wet een oproer
op opstand te onderdrukken. ’
6. Zie bijvoorbeeld Pot van der /Donner, ‘Handboek
van het Nederlandse staatsrecht’, Deventer 2001, pp. 341 vv.
7. Uit het ‘werkdocument betreffende de situatie
van de grondrechten in de Europese Unie in 2002’.
Commissie vrijheden en rechten van de burger,
justitie en binnenlandse zaken, 2003 PE 329.866, p. 7.
8. Ars Aqui 50 (2001), nr. 7/8.
9. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28375, nr. 17.
10. Tijdens een debat in de Tweede Kamer op 3 juli 2002
merkte toenmalig minister K.G. de Vries op: “In het
algemeen kun je niet stellen dat er een rangorde
van grondrechten is, alhoewel het Europese Hof voor
de rechten van de mens kortgeleden heeft
uitgesproken dat het recht op leven wel boven alle
andere grondrechten gaat.” (Handelingen
Tweede Kamer 2001-2002, p.90-5374)
11. Bij de procedure tot wijziging van de Grondwet is
behandeling in twee lezingen, nodig. In de tweede
lezing is een tweederde meerderheid in het
parlement nodig is. Tussen de behandeling in beide
lezingen in dienen verkiezingen plaats te vinden.
12. In Amerika is onlangs een wetsvoorstel aangenomen
waardoor geweldpleging tegen een zwangere vrouw ook
als geweldpleging op de foetus wordt gezien. De
consequenties daarvan is dat de foetus
rechtspersoon wordt, moord op de moeder is
tegelijkertijd moord op de foetus. Overigens kennen
we in Nederland de bepaling dat het kind waarvan de
vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt
zo dikwijls als zijn belang dit vordert (artikel 2,
Boek 1 BW). Dit artikel heeft vooral betrekking op
mogelijke vermogensrechtelijke aangelegenheden,
maar heeft daarnaast meer en meer een
grondrechtelijke en mensenrechtelijke dimensie
gekregen. Zie Pitlo, het NBW, Het personen en
familierecht, achtste druk, blz. 34.