PVH 11e jaargang – 2004 nr. 2, p. 45-46

Voorwoord van de redactie

Geachte lezers,
In dit nummer treft u de lezingen aan welke zijn gehouden op
het 2e lustrumsymposium van de stichting Medische Ethiek dat
op 29 november 2003 in Bunnik werd gehouden.
Voor een groot gebied overlappen de standpunten van deze
stichting die van het NAV, met name daar waar het gaat om de
visie rond levensbegin en einde. Het is, zoals medeoprichter
Lelkens schrijft, niet indifferent of de arts een
levensbeschouwing heeft. In dit opzicht heeft deze
stichting, wortelend in de (rooms)katholieke traditie een
belangrijke funktie als ‘denktank’ voor bezinning en toetsing
van de vragen waarmee de hedendaagse cultuur ons allen
confronteert. De stichting gaat uit van het idee dat de waardigheid
van de mens, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, een
onveranderlijke kernwaarheid is.
Voor het aangaan van een vruchtbare discussie met ‘andersgezinden’
is het belangrijk tevoren duidelijk te hebben wat de basis
is van het gedachtegoed van de ander en hoe de begrippen en
onderwerpen moeten worden gedefinieerd welke aan de orde
komen.(JJG)
De keur van sprekers, die in het veld van de medische ethiek
en/of het gebied van de moraaltheologie hun sporen hebben
verdiend, geven in de lezingen hun ideeën over actuele
begrippen als autonomie en zelfbeschikking,
zelfbeschikkingsrecht: begrensd of onbegrensd.
Wij zijn deze stichting Medische Ethiek en de sprekers op
dit symposium zeer erkentelijk voor het ter beschikking
stellen van de lezingen voor PVH .
Mgr.dr. W.J.Eijk opent de serie met een lezing die als
onderwerp ‘zelfbeschikkingsrecht: begrensd of
onbegrensd?’ heeft. Hij gaat in op de culturele en
historische betekenis van het begrip autonomie, de relatie
met de informatiemaatschappij(o.a via internet ) en de
ontwikkeling van de moderne medische ethiek(die zich vanaf
de jaren vijftig losmaakte van de moraaltheologie en de
filosofische ethiek). Eijk stelt dat de eigen ervaring en
die van anderen leert dat medisch handelen niet zonder meer
primair de belangen van de patiënt als persoon tot doel
heeft. Regelgeving en morele kaders voor arts en
patiënt zijn noodzakelijk De patiënt is thans op
voorwaarde van adequate informatie redelijk goed in staat
zijn situatie in te schatten. Uitgebreid worden de begrippen
zelfbeschikking en autonomie verkend, gewaardeerd en
geëvalueerd. De grenzen van de zelfbeschikking worden
in de visie van Eijk zichtbaar in de door hem uitgelegde
fundamentele waarden.
Prof.dr. H.Dupuis geeft in haar bijdrage een beschouwing
over de begrippen autonomie en zelfbeschikking. Al terstond
geeft zij aan dat verwarring hier reeds mogelijk is doordat
velen deze als synoniemen zien. Het illustreert de stelling
dat helderheid over de te hanteren begrippen gewenst is. De
term autonomie is waarschijnlijk van de filosoof Kant
afkomstig.
In haar lezing komen enkele omschrijvingen aan de orde die
niet voor alle lezers onmiddellijk te relateren zijn aan
bekende achtergrondkennis. Bijvoorbeeld het begrip natuur
zie citaat: “&.dat de wil van God, bijvoorbeeld zoals
aangegeven in de natuur, vraagt om een nadere interpretatie
en toetsing door de morele actor. Gehoorzaamheid aan God is
mijns inziens(Dupuis) ook in de visie van Kant een moreel
verdedigbare optie, mits iemand op de keuze daarvoor, en de
consequenties daarvan, mag worden aangesproken”.
Terecht merkt Dupuis op dat christenen met name ook nu
duidelijk te maken hebben door welke argumenten een houding
of handelen kan worden verantwoord.
De geschiedenis leert ons dat in situaties van
afhankelijkheid van de patiënt de arts niet voortdurend
in staat is de belangen van de patiënt goed in te
schatten en te behartigen. Dit heeft onder meer geleid tot
formulering van het zelfbeschikkingsrecht als schildrecht.
Ook de morele implicaties van zelfmanipulatie en het
claimrecht komen in haar lezing aan de orde.
Van belang acht ik ook de bijdrage van prof.M. Honings die
in zijn coreferaat over het zelfbeschikkingsrecht, zoals hij
omschrijft, meezoekt naar antwoorden op de vraag of het
zelfbeschikkingsrecht begrenzingen kent. Zijn argumenten
baseert hij achtereenvolgens op drie essentiële
principes, nl. die van de waardigheid van de mens (iedere
mens), het principe van de autonomie en het principe van de
integriteit. Het is voor de discussie relevant dat deze
begrippen zowel seculier-juridisch als religieus
moraal-theologisch kunnen worden benaderd en elkaar
aanvullen. In het laatste deel van zijn lezing wijst Honings
op het conflict dat kan ontstaan door ziel en lichaam als
niet te scheiden delen te zien.
Theo Boer gaat in op de punten van overeenkomst tussen de
standpunten van Dupuis en Eijk waar het gaat om de
autonomie. Het begrip autonomie wordt verder uitgewerkt om
meer zicht te krijgen op de visie van Dupuis en de filosoof
Kant. De vragen die opkomen bij de interpretatie van het
fenomeen autonomie zijn onder meer: bestaat er naast een
horizontale een verticale autonomie? Wat is de betekenis van
het natuurrecht dat in het protestantisme na de reformatie
anders gewaardeerd werd terwijl er bij Luther, zoals Boer in
zijn bijdrage schrijft, in praktische zin nog een
samenvallen was met Gods geboden?
Wij wensen u veel genoegen bij het lezen en overdenken van
genoemde lezingen en de overige inhoud van dit nummer van
PVH.
Drs. J.J. Gerritsen, voorzitter redactie Pro Vita Humana