PVH 18e jaargang – 2011 nr. 2, p. 051-054

Door Prof. mr dr M.A.J.M. Buijsen
Martin Buijsen, jurist en filosoof, is als hoogleraar Recht & Gezondheidszorg
verbonden aan het Instituut voor Beleid & Management Gezondheidszorg
en de Erasmus School of Law van de Erasmus Universiteit te Rotterdam

1. INLEIDING

In mei 2010 diende de Initiatiefgroep Uit Vrije Wil bij
de Tweede Kamer een voorstel in om stervenshulp door
de verstrekking van dodelijke middelen aan mensen van
70 jaar en ouder die hun leven voltooid achten, te legaliseren.
De groep wil met dit burgerinitiatief (Voltooid
Leven geheten) een voorstel voor een Wet toetsing
stervenshulp aan ouderen aanvaard krijgen. Men hoopt
hiermee de problematiek van het voltooide leven van
ouderen erkend te krijgen als een existentieel probleem
van de vrije mens. Uit Vrije Wil is van oordeel dat een
oudere voor zichzelf kan vaststellen dat de waarde van
zijn leven zodanig is afgenomen dat hij de dood verkiest
boven het leven. Wanneer een oudere bij zijn vrijwillige
en weloverwogen besluit te sterven om professionele
hulp en de daartoe geëigende middelen verzoekt, zou
hij deze hulp ook behoren te krijgen, onder voorwaarden
van zorgvuldigheid en toetsbaarheid. Het voorstel
voorziet ook in een geheel nieuwe beroepsbeoefenaar, de
stervenshulpverlener, wiens hulp – indien deze naar het
oordeel van een toetsingscommissie voldoende zorgvuldig
is geweest – als een daad van solidariteit en barmhartigheid
niet strafrechtelijk vervolgd zou moeten worden.
Uit Vrije Wil, dat uit een keur aan bekende Nederlanders
bestaat, van Hedy d’Ancona, Frits Bolkestein en Jan
Terlouw tot Paul van Vliet en Mies Bouwman, kon met
het burgerinitiatief maar liefst 116.871 steunbetuigingen
aan de Kamer overhandigen. Deze heeft het voorstel
inmiddels in behandeling genomen en hield op 18 mei
jl. verkennende gesprekken met wetenschappers, opiniemakers
en vertegenwoordigers van de Initiatiefgroep.
Het Burgerinitiatief Voltooid Leven heeft onder de
bevolking onmiskenbaar veel weerklank gevonden. Maar
zijn er geen kanttekeningen te plaatsen? Verdient dit
voorstel het inderdaad om het tot wet te brengen?

2. KLAAR ZIJN MET LEVEN . . .

Het initiatief ontleent zijn kracht in zekere zin aan zijn eenvoud.
In Uit Vrije Wil. Waardig sterven op hoge leeftijd,
een overigens zeer lezenswaardige publicatie van de
Initiatiefgroep, wordt het punt meer dan eens gemaakt
met reeksen van retorisch bedoelde vragen. Het is toch
aan de oudere zelf om – als het leven geleefd is en hij de dood
verkiest boven verder leven – een middel te willen innemen
dat de dood tot gevolg heeft? Waarom is hulp bieden bij het
sterven verboden? Dat er hulp nodig is, doet toch niets
af aan de vrije wil? Wat is er nog meer nodig voor een
weloverwogen besluit dan levenservaring en wilsbekwaamheid?

Een dergelijke argumentatie heeft iets onweerstaanbaars.

Maar in feite wijzen de opgeworpen vragen helemaal
niet terug op vanzelfsprekendheden. In de toelichting
bij het burgerinitiatief spreekt de Initiatiefgroep talloze
malen van ‘het voltooide leven’, van ‘het leven dat
af is’,
van ‘het leven dat geleefd is, en van ouderen die ‘klaar
zijn met het leven’. En ofschoon de indieners van het
voorstel erg hun best doen om de suggestie te vermijden,
draagt een begrip als ‘voltooid leven’ onmiskenbaar het
idee uit van het leven als een volledig maakbaar product.
En het begrip ‘klaar met het leven’ duwt het beeld van
het opmaken van de balans toch echt naar de voorgrond.
De denkbeelden van Uit Vrije Wil bekoren, omdat men
ficties niet herkent als ficties en omdat men woorden
hanteert die deze ficties alleen maar versterken. Ficties
die ontsproten zijn aan de grammatica, aan de conventies
van de taal. Men pleegt immers ‘ik leef ’ te zeggen, zoals
men ook spreekt van ‘mijn leven’. De taal suggereert
daarbij steeds onderscheidingen, tussen een subject (‘ik’)
en een predicaat (‘leef ’). ‘Ik’ ben het die ‘leeft’.
En tussen een subject (‘ik’) en een object (‘mijn leven’). ‘Ik’ ben
het die ‘mijn leven’ leidt. En meer nog: eerst lijkt er
het subject te zijn, dan pas het predicaat en het object. Maar
in feite liggen de verhoudingen geheel anders. In werkelijkheid
is het ik-bewustzijn een voortbrengsel van de
activiteit van het denken, zoals het denken op zijn beurt
door de activiteit van het leven voortgebracht wordt.
Anders dan de taal doet voorkomen, geldt voor het
leven: eerst de akte, dan de acteur.

En dat leven is immens. Dat ‘ik’ ‘het leven’ dat ‘ik’ het
‘mijne’ noem werkelijk kan vatten, is een illusie. Van ‘het
leven’ dat ‘ik’ het ‘mijne’ noem, bezit ‘ik’ zonder
twijfel enige kennis, en misschien meer dan anderen, maar die
kennis is allesbehalve absoluut. ‘Het leven’ dat ‘ik’ het
‘mijne’ noem, ‘mijn leven’, is voor ‘mij’ welbeschouwd
een groot raadsel. Dus wat beweer ‘ik’ nu eigenlijk wanneer
‘ik’ zeg dat het goede van ‘mijn leven’ niet langer
opweegt tegen het kwade? Wat zeg ‘ik’ wanneer ‘ik’
beweer dat ‘mijn leven’ niet langer zin heeft? Wat breng
‘ik’ tot uitdrukking met de bewering dat ‘ik’ ‘mij’ niet
langer met ‘mijn leven’ kan verzoenen? Zijn dat überhaupt
wel uitspraken die ‘ik’ kan doen? Hoe moeten
dergelijke uitspraken worden verstaan?

Door te spreken van ‘voltooid leven’, van ‘leven dat af is’,
et cetera, roept de Initiatiefgroep bepaalde beelden op.
En soms zijn die ook bijzonder verleidelijk. Zo is er het
aantrekkelijke beeld van het geleefde leven als een volmaakt
kunstwerk, waaraan alleen nog maar afbreuk zou
kunnen worden gedaan. Niets meer aan toevoegen dus!
En zo is er het beeld van het leven als spel, dat gestaakt
kan worden indien de speler er niet langer genoegen in
schept. Zo is er ook het prozaïscher beeld van het leven
als voorwerp van bezit, vervreemdbaar wanneer de analyse
van de rechthebbende uitwijst dat de baten de kosten
van dit bezit niet langer billijken. Maar het leven is
geen voorwerp van bezit, het is geen spel, en het is geen
kunstwerk. Het leven is oneindig veel meer, het is – nogmaals
– immens.

3. . . . OF EEN BELEVING VAN OMSTANDIGHEDEN?

De Initiatiefgroep bepleit legalisering van stervenshulp
aan ouderen die hun leven voltooid achten. Zij breekt
een lans voor nieuwe wetgeving. Een goede publieke
regeling wordt geschraagd door een verstandig praktisch
oordeel. Wat een leven is geweest, en wat het nog
zal zijn, kan niemand overzien, ook de oudere niet. De
onmogelijkheid van dergelijke kennis staat een verstandig
praktisch oordeel met betrekking tot stervenshulp echter
niet in de weg. Iedere regel die menselijke verhoudingen
normeert, dient daarentegen wel uit te gaan van de
waardigheid van het individu. Die waardigheid verdient
respect. Aan die waardigheid ontlenen mensen het volste
recht om de illusie te koesteren een voltooid leven te
hebben geleid. Maar getuigt het van gebrek aan respect
wanneer een ander in alle oprechtheid ‘mijn’ door ‘mij’
tot uitdrukking gebrachte voorstelling van ‘mijn leven’
niet zegt te delen? Nee! Ook voor de ander is ‘mijn
leven’ niet te vatten. Zijn kijk op ‘mijn leven’ kan
zelfs voor mij zeer waardevol zijn. En omgekeerd, als ik weiger
te voldoen aan een specifiek verzoek om hulp van
een ander, tast ik dan zijn waardigheid aan wanneer ik
oprecht van mening ben dat ik hem met die vorm van
bijstand niet help? Als ik niet inga op het verzoek van
een ander om hem bij zijn zelfdoding behulpzaam te
zijn, hoe weloverwogen ook, getuigt dat dan van gebrek
aan respect wanneer ik oprecht meen dat dat niet in zijn
belang is? Nee! Een dergelijk verzoek gewoonweg negeren,
dat wel, dat zou van een enorm gebrek aan respect
getuigen. Welke respons behoort een dergelijk verzoek
dan te krijgen? Hoe zou een publieke regeling die uitgaat
van de waardigheid van de individuele mens er uit
moeten zien?

In haar publicaties vertelt de Initiatiefgroep veel verhalen
van ouderen van wie het leven door henzelf worden
ervaren als voltooid, van mensen die zeggen klaar te zijn
met het leven, of die – meer nog – zich goed kunnen
voorstellen ooit klaar te zijn met het leven. Van deze
dikwijls ontroerende verhalen gaat een sterk appel uit.
Het merkwaardige is evenwel dat die anekdotes zich
– op een enkele uitzondering na – niet laten lezen als
de biografieën van voldane ouderen. Veeleer zijn het
uitdrukkingen van ervaringen die men in een leefomgeving
heeft opgedaan, opdoet of vreest te zullen opdoen.
Eigenlijk wordt in die verhalen steeds de beleving van
omstandigheden tot uitdrukking gebracht. Maar wat als
klaar-zijn met leven in werkelijkheid klaar-zijn is met
het gevoel van overbodigheid, met het gebrek aan respect,
het gebrek aan aandacht, belangstelling en compassie?
Wat nu als klaar-zijn met het leven vooral klaar-zijn
is met het gebrek aan solidariteit en goede zorg?

4. DUIDELIJKE GRENZEN TUSSEN LEVEN EN DOOD

Uit Vrije Wil doet het voorkomen alsof een samenleving
die hulp bij zelfdoding verbiedt, haar leden externe normen
oplegt van wat dan een voltooid leven zou moeten
heten. Dat gaat te ver. Een samenleving die dergelijke
hulp niet toestaat maar zich wel werkelijk voor de noden
van haar ouderen heeft weten te sensibiliseren, is toch
niet meer dan zorgzaam? Zo’n samenleving is niet paternalistisch,
laat staan totalitair. Hoe zit het in Nederland met de regels ter zake
van zelfdoding en hulp bij zelfdoding?
De staat is een van de vormen waarin een samenleving
zich organiseert. De staat stelt wetten, voert ze uit
en handhaaft ze. Van oudsher stellen staten regels ter
bescherming van de levens van hun burgers. De staat die
dit belang niet dient, heeft geen recht van bestaan. Die
regels zijn zelden of nooit absoluut. Maar ze moeten
wel duidelijke grenzen trekken tussen leven en dood. In
Nederland zijn er zulke regels.

Zelfdoding en poging tot zelfdoding zijn naar
Nederlands recht geen strafbare feiten. De kerngezonde
hoogbejaarde met een volledig authentiek doodsverlangen,
dat dus op geen enkele wijze een klacht verwoordt,
kan helemaal zelf stoppen met eten en drinken. Dat sterven
hoeft zich niet in eenzaamheid te voltrekken en kan
straffeloos met medische begeleiding en relatief vrij van
pijn en ongemak geschieden. De diehard zelfbeschikker,
van wie toch moeilijk voorstelbaar is dat hij zich voor
de verstrekking van middelen van anderen afhankelijk
maakt, zal geen verbodsbepalingen op zijn weg vinden.
De begeleidende medicus die op grond van zijn beroepsmoraal
weet dat zo iemand niet in de steek gelaten kan
worden, hoeft evenmin iets te vrezen. De huidige regels
met betrekking tot zelfdoding trekken een duidelijke
grens. Voor de echte zelfbeschikkers hoeft er geen nieuwe
regeling te komen.

In Nederland kennen we ook euthanasiewetgeving.

Mensen die uitzichtloos en ondraaglijk lijden in de zin
van de euthanasiewet kunnen om hulp bij zelfdoding of
levensbeëindiging verzoeken. Het is alleen artsen toegestaan
deze verzoeken in te willigen. Ze zijn hiertoe
niet verplicht, maar als ze het doen, blijft strafvervolging
achterwege indien hun handelen aan de zorgvuldigheidseisen
van de wet blijkt te hebben voldaan. Artsen kunnen
verzoeken om levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding
inwilligen indien tegen het lijden van de verzoeker geen
medisch kruid meer gewassen is en het ook voor hen
invoelbaar ondraaglijk is geworden. Is het lijden niet
dermate ernstig, dan is het de arts niet toegestaan op het
verzoek in te gaan. Over de euthanasiewet wordt heel
verschillend geoordeeld, maar vast staat dat de artsen en
de toetsingscommissies die haar uitvoeren niet over één
nacht ijs gaan. Ook de grens die deze wet trekt, is duidelijk.

Nu dan de mensen die zeggen klaar te zijn met het
leven en om hulp bij zelfdoding verzoeken. Hier geldt
een verbod. Als gevolg van deze regel krijgen deze mensen
de gevraagde hulp niet. En dat zijn er veel, als we
de Initiatiefgroep mogen geloven. Mensen van wie het leven in hun ogen
voltooid is, kunnen volgens het voorstel
de gevraagde hulp wel krijgen, althans de stervenshulpverlener
zal van strafvervolging verschoond blijven
indien hij bepaalde eisen van zorgvuldigheid in acht
neemt. Allereerst moet de stervenshulpverlener de overtuiging
hebben gekregen dat er sprake is van een vrijwillig,
weloverwogen en duurzaam verzoek om stervenshulp.
Het verzoek moet verder zijn gedaan door iemand die
minimaal twee jaar ingezetene is en de leeftijd van 70
jaar heeft bereikt. De stervenshulpverlener moet ook
de verzoeker hebben ingelicht over de inhoudelijke en
procedurele aspecten van de verzochte stervenshulp. De
stervenshulpverlener dient voorts van de verzoeker een
schriftelijke verklaring overhandigd gekregen te hebben,
houdende een verzoek om stervenshulp. En de stervenshulpverlener
moet ten minste één andere, onafhankelijke
stervenshulpverlener hebben geraadpleegd, die de verzoeker
heeft gesproken en schriftelijk zijn oordeel heeft
gegeven over de zorgvuldigheidseisen. Ten slotte draagt
de stervenshulpverlener zorg voor een professionele uitvoering
van de te verlenen stervenshulp.

Bij het formuleren van deze zorgvuldigheidseisen heeft
Uit Vrije Wil duidelijk aansluiting gezocht bij de euthanasiewet.
Is de grens die getrokken wordt tussen leven
en dood dan ook zo helder? Nee. Er zijn belangrijke
verschillen. Allereerst zijn de stervenshulpverleners niet
noodzakelijkerwijs medici. Dit kunnen ook geestelijk
verzorgers, filosofen, psychologen, verpleegkundigen en
anderen zijn. Het zijn vrijwilligers. In de tweede plaats
is een lijdenscriterium geheel en al afwezig. De stervenshulpverlener
hoeft helemaal niet de overtuiging te hebben dat er sprake is van
ernstig lijden. En ten slotte verplicht het voorstel de stervenshulpverlener
niet met de verzoeker na te gaan of er alternatieven bestaan.
Volgens het voorstel heeft de verzoeker – net als onder
de euthanasiewet – geen afdwingbaar recht op hulp bij
zelfdoding. Maar dat onder de Wet toetsing stervenshulp
aan ouderen een verzoeker zijn verzoek door een
stervenshulpverlener niet ingewilligd ziet, is heel wat
minder waarschijnlijk. Dikwijls wordt vergeten dat de
arts die om levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding verzocht
wordt, zich over een behoorlijke morele drempel
moet zetten, ook al is aan de zorgvuldigheidseisen van
de euthanasiewet voldaan. Hem wordt immers gevraagd
iets te doen dat tegen zijn natuur indruist. Bij de stervenshulpverleners
is dat anders. Deze mensen zijn per
definitie solidair en barmhartig (in de betekenis die de
Initiatiefgroep aan deze termen geeft). En omdat zij ook
het lijden en de alternatieven niet hoeven te bezien,
komt de voorgestelde regeling er in feite op neer dat het enkele woord
van de oudere volstaat. Een andere regeling
zou zich welbeschouwd ook helemaal niet verdragen
met de basisgedachte dat alleen aan hem het oordeel
toekomt of het genoeg is geweest.

5. CONCLUSIE

Onder de euthanasiewet is het vrijwel onmogelijk dat
patiënten die eigenlijk helemaal geen levensbeëindiging
of hulp bij zelfdoding wensen een verzoek daartoe ingewilligd
zien. De ervaring met deze wet leert dat heel
veel verzoeken uiteindelijk helemaal niet uitmonden in
levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding. Het verzoek
blijkt vooral alternatieven bespreekbaar te maken. Te vrezen
valt dat het voorstel van het Burgerinitiatief Voltooid
Leven anders zal uitpakken. Als klaar zijn met leven
inderdaad vooral een beleving van omstandigheden is,
dan valt bepaald niet uit te sluiten dat mensen die geholpen
zouden zijn met een wijziging van die omstandigheden
– met goede zorg dus – in plaats daarvan hulp bij
zelfdoding ontvangen. De zorgvuldigheid die de voorgestelde
wet propageert is slechts schijn, de kans op in
wezen ongevraagde hulp bij zelfdoding reëel. Kwetsbare
ouderen mogen niet ten prooi vallen aan als respect verpakte
onverschilligheid. Verstandige Kamerleden zien in
het Burgerinitiatief dan ook vooral het signaal van de
moeite die het onze samenleving meer en meer kost om
haar hoogbejaarde leden een thuis te geven. Verstandige
wetgevers schuiven het voorstel gedecideerd terzijde.

Dit artikel is eveneens aangeboden aan Trouw. De redactie van Trouw
ging accoord met publicatie in Pro Vita Humana.