PVH 7e jaargang – 2000 nr 3, p. 92-93, rubriek PARLEMENT

Vragen van het lid Ross-van Dorp (CDA) aan de ministers van Justitie en VWS
ingezonden 1 februari 2000

1. Hebt u kennis genomen van het bericht dat recent een internet-site
is opgezet, die uitgebreid informatie verschaft over zelfmoord?1 Wat
vindt u ervan dat deze zeer gedetailleerde site zelfmoordtechnieken
beschrijft waaronder de «zak-over-je-hoofd-methode, advies hoe
je het beste je polsen doorsnijdt en een lijst met dodelijke pillen
opsomt?

2. Is het waar dat een Internet-site over zelfdoding legaal is zolang
niet kan worden aangetoond dat een suïcide het directe gevolg is
van de verstrekte informatie? Bent u bereid dit soort informatie aan
een verbod te onderwerpen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u daartoe?
Zo neen, waarom niet?

3. Valt het verstrekken van een handleiding voor zelfmoord onder het
verschaffen van hulpmiddelen om zelfmoord te plegen? Kan op grond hiervan
tot vervolging worden overgegaan? Wordt in genoemd geval de grens tussen
advies en instructie overschreden? Zo ja, vindt u dit een gevaarlijke
ontwikkeling? Is het niet onverantwoord dat dergelijke informatie vrij
toegankelijk is?

4. Bent u bereid in navolging van Groot-Brittannië, Frankrijk en
Duitsland het verstrekken van een handleiding voor zelfdoding strafbaar
te stellen? Zo neen, waarom niet?

5. Acht u het noodzakelijk dat mensen die hulp bij zelfdoding zoeken
binnen het regulier medisch circuit opgevangen worden? Zo ja, zijn hiertoe
voldoende laagdrempelige mogelijkheden met onmiddellijke beantwoording
van een hulpvraag? Bestaat de mogelijkheid dat mensen met suïcidale
neigingen op een wachtlijst terecht komen? Zo ja, wat denkt u daaraan
te kunnen doen? Wat vindt u van het idee om met GGZ-middelen en in samenwerking
met bijvoorbeeld het RIAGG en de Stichting Correlatie een helpdesk in
te stellen, eventueel met een eigen Internet-site? Kunnen hiervoor extra
middelen aan de GGZ worden toegekend? Bent u bereid hiertoe initiatieven
te ondernemen?

1) Volkskrant van 29 januari jl.
Antwoord van minister Korthals (Justitie), mede namens de minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport. – ontvangen 20 maart 2000

1. Ja. Ik betreur een dergelijke internetsite. De informatie is eenzijdig en
behelst onvoldoende verwijzing naar de hulpverlening.

2,3 en 4. In mijn antwoord op eerdere vragen1 heb ik uiteengezet,
dat voor strafbare hulp bij zelfdoding er sprake moet zijn van het verstrekken
van middelen of het geven van instructies tijdens de uitvoering van
de zelfdoding, kortom een actieve vorm van behulpzaamheid. Gelet op
de delictsomschrijving van artikel 294 Wetboek van Strafrecht, is voor
een veroordeling op basis van dit artikel noodzakelijk dat in een concreet
geval het overlijden het directe gevolg is van de geboden hulp. Het
geven van algemene informatie over zelfdoding, zoals via de bedoelde
internetsite, of het verstrekken van een handleiding, valt niet onder
de delictsomschrijving van artikel 294 Wetboek van Strafrecht en is
niet in strijd met de wet. De grens tussen een advies in algemene zin
of een handleiding en een instructie is, zoals ik heb geantwoord op
eerdere vragen,2 vloeiend.
Een advies (tijdens een zelfdoding) krijgt het karakter van een – strafbare –
instructie, indien deze is gericht op een concrete handeling of vaardigheid,
gekoppeld aan de uitvoering ervan en komend van een persoon die daarin
meer deskundig is dan degene die haar ontvangt. Ik acht het niet onverantwoord dat
informatie over zelfdoding, zoals op de bedoelde internetsite, vrij
toegankelijk is. Er is naar mijn oordeel geen aanleiding om dit soort
informatie te verbieden. De informatie op de bewuste internetsite wordt
beschermd door artikel 7 van de Grondwet. Het grondrecht informatie
van welke aard dan ook te verspreiden, wordt naar inhoud slechts beperkt
door bij wet bepaalde verboden. De Nederlandse regering hecht grote
waarde aan dit grondrecht en is terughoudend om de verspreiding van
informatie bij wet in te perken. Dit doet niet af aan het feit dat ik,
zoals gezegd, vind dat de bedoelde informatie onkies en eenzijdig is
en onvoldoende een verwijsfunctie naar de hulpverlening bevat.

5. Het reguliere hulpverleningscircuit dient mensen met vragen rond
hulp bij zelfdoding op te vangen. In de huidige praktijk worden huisartsen,
specialisten en andere hulpverleners regelmatig geconfronteerd met vragen
met betrekking tot zelfdoding. Aangezien dergelijke vragen samen kunnen
gaan met psychische stoornissen wordt daarbij vaak de hulp ingeroepen
van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Levensgerichte hulp bij vragen
rond zelfdoding is ook voor iedereen toegankelijk via algemene GGZ-voorzieningen
en is in crisissituaties in principe ook meteen beschikbaar. Een hulpverlener
bepaalt daarbij in hoeverre er sprake is van urgentie. Is er naar het
oordeel van de hulpverleners geen sprake van crisissituaties en schat
men in dat de kans op zelfdoding erg klein is, dan kan men in voorkomend
geval terechtkomen op een wachtlijst. Veelal zullen hulpverleners weinig
risico’s nemen als zij constateren dat iemand met psychische stoornissen
nadenkt over levensbeëindiging. Meer in het algemeen merk ik op
dat aan het terugbrengen van de wachttijden voor GGZ-cliënten momenteel
hard wordt gewerkt, mede via het inzetten van extra middelen. Verder
wijs ik er op dat in het verleden in binnen- en buitenland is geëxperimenteerd
met speciale hulpverleningsprojecten voor suïcidale mensen. Uit
deze experimenten blijkt dat de meerwaarde van speciale voorzieningen
voor suïcidale mensen ten opzichte van algemene GGZ-voorzieningen
nihil of zeer beperkt is. Extra inzet van middelen specifiek ten behoeve
van suïcidale cliënten lijkt dus vooralsnog niet aan de orde.
In het voorstel om te komen tot een helpdesk rond het thema «suïcidaliteit» wordt
al voorzien door het Informatiepunt Suïcidepreventie, gevestigd
bij het Trimbos-instituut. Momenteel wordt dit informatiepunt omgevormd
tot een meer algemeen informatiepunt dat zich niet alleen richt op suïcidepreventie,
maar ook op allerlei andere vormen van preventie in de GGZ. Uiteraard
kunnen daarnaast ook andere instellingen een bijdrage leveren aan suïcidepreventie.
Daarbij is het overigens de vraag of informatieverstrekking via het
Internet een geschikt medium is.

1) Aanhangsel Handelingen II 1998–1999, nr. 526.
2) Aanhangsel Handelingen II 1998–1999, nrs. 762 en 837.

(Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, Aanhangsel Handelingen nr. 937)