PVH 18e jaargang – 2011 nr. 21, p. 042-046

Door Mr A.B. Bouter, Advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten Utrecht

INLEIDING

In het coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV
is het voornemen geuit tot de instelling van een staatscommissie
die advies zal gaan uitbrengen over een
herziening van de Grondwet. Een van de onderwerpen
waarover advies werd gevraagd is de verhouding tussen
de opgenomen grondrechten en de uit internationale
verdragen voortvloeiende rechten, zoals het recht op
leven. Op 11 november 2010 heeft de Staatscommissie
Grondwet (hierna: de Staatscommissie) haar eindrapport
aangeboden aan de minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en aan de minister van Veiligheid
en Justitie. Met betrekking tot de vraag of het recht op
leven moet worden opgenomen in de Grondwet heeft
de Staatscommissie geen eensluidend antwoord kunnen
geven. Wel staat buiten twijfel dat het recht op leven tot
de meest fundamentele van de fundamentele rechten
behoort.1

Een aantal weken na de presentatie van het eindrapport
viel mij een tweetal zaken op die in schril contrast staan
met het recht op leven. Allereerst een stuk van publicist
en filosoof Marcel Zuijderland dat vrijdag 3 december
2010 werd gepubliceerd in dagblad Trouw.2 Hij schreef
dat ‘het leven op zichzelf niet per definitie beschermwaardig
is’. Daarnaast de Jaarrapportage 2009 van de
Wet afbreking zwangerschap van de Inspectie voor de
Gezondheidszorg. In dit rapport stond vermeld dat er in
2009 in Nederland 32.427 abortussen zijn uitgevoerd.
Wat houdt het recht op leven precies in? Wat is de meerwaarde
van het opnemen van dit recht in de Grondwet
naast de bescherming die door internationale verdragen
wordt geboden? En wat zijn de consequenties van dit
recht voor vraagstukken als abortus en euthanasie? Al
met al reden genoeg om in deze bijdrage het verkennend
onderzoek naar de vraag of het recht op leven in de
Nederlandse Grondwet moet worden opgenomen eens
goed te bekijken. Daartoe is het allereerst van belang om
uiteen te zetten wat het recht op leven inhoudt en waar
het recht is gecodificeerd. Vervolgens zal ik een samenvatting
geven van de inhoud van het verkennend onderzoek.
Daarna zal ik ingaan op de gevolgen van de mogelijke
opname van recht op leven in de Grondwet voor
vraagstukken omtrent euthanasie en abortus. Dit alles
zal leiden tot beantwoording van de vraag of het wenselijk
is het recht op leven in de Grondwet op te nemen
gezien de beschermwaardigheid van het leven van de mens.

HET RECHT OP LEVEN

In de Nederlandse Grondwet zijn veel grondrechten
gecodificeerd, zoals de vrijheid van meningsuiting, de
godsdienstvrijheid en het recht op gelijke behandeling.
De Nederlandse Grondwet kent echter geen recht
op leven. Wel kent artikel 11 Grondwet het recht op
onaantastbaarheid van het menselijk lichaam en is in
artikel 114 Grondwet bepaald dat de doodstraf niet kan
worden opgelegd. Het recht op leven is daarentegen
wel in Europese en internationale verdragen vastgelegd.
De Universele Verklaring van de Rechten van de
Mens bepaalt in artikel 3 dat eenieder het recht heeft op
leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon.
In deze bijdrage staat vooral artikel 2 van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)
centraal. Dit artikel heeft op grond van artikel 93 en 94
Grondwet als ieder verbindende verdragsbepaling verbindende
kracht in de Nederlandse rechtsorde. Artikel 2
EVRM bepaalt:
“1. Het recht op leven wordt beschermd door de wet. Niemand
mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door
de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf
waarvoor de wet in de doodstraf voorziet.
2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit
artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is van het gebruik
van geweld, dat absoluut noodzakelijk is:
a. ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;
b. teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het
ontsnappen van iemand die op rechtmatige wijze is gedetineerd,
te voorkomen;
c. teneinde in overeenstemming met de wet een oproer of
opstand te onderdrukken.”

Het recht op leven is een fundamenteel recht bij uitstek.

Dit blijkt uit het feit dat het recht op leven een voorwaarde
vormt voor het bestaan van de drager van andere
grondrechten.3 Het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens (hierna: EHRM) acht het recht op leven als
onvervreemdbaar attribuut van elk menselijk wezen, als
de allerhoogste waarde in de hiërarchie van mensenrechten.4
Het recht op leven is een veelomvattend recht; het heeft betrekking
op situaties van opzettelijk geweld, milieurampen, schending van
mensenrechten en op heikele kwesties als de doodstraf, abortus en
euthanasie. Ik kom in het vervolg nog terug op de vraag wat de consequenties
zijn van een recht op leven in de Grondwet voor abortus en euthanasie.

DE STAATSCOMMISSIE EN HET VERKENNEND ONDERZOEK

Ten behoeve van de Staatscommissie is er een voorstudie
gedaan naar de meerwaarde van het opnemen van het
recht op leven in de Nederlandse Grondwet, naast de
bescherming die internationale mensenrechtenverdragen
al bieden.5 Het onderzoek omvatte een zestal aspecten:
een inventarisatie van de jurisprudentie van zowel
het EHRM als de Nederlandse rechter onder artikel 2
EVRM, een inventarisatie van EU-landen die wel een
recht op leven in de grondwet kennen, een rechtsvergelijkende
verkenning naar de betekenis van een nationaal
constitutioneel recht op leven naast de bestaande
bescherming door onder andere artikel 2 EVRM, een
beschouwing over de verschillende formuleringen van
een recht op leven, een korte beschouwing over het
karakter van de Nederlandse Grondwet en ten slotte een
beschrijving van de opties. Ik zal hieronder ingaan op de
formuleringen van het recht op leven en de voorgestelde
opties.

Formuleringen van het recht op leven

Het merendeel van de EU-landen kent een grondwettelijk
recht op leven. De wijzen waarop de landen invulling geven aan dit
recht zijn echter zeer divers. Hierop hebben
de auteurs van het verkennend onderzoek een indeling
gemaakt van deze formuleringen. Er is een onderscheid
gemaakt tussen een formele en een materiële benadering
van het recht op leven. In de formele benadering gaat het
om een onderscheid tussen de formulering van het recht
op leven als vrijheidsrecht aan de ene kant en als zorgplicht
van de staat aan de andere kant. Bij de materiële
benadering ligt de nadruk op de wijze waarop het recht
op leven inhoudelijk gestalte krijgt.

Als we vanuit een formele benadering kijken naar het
recht op leven is er allereerst de mogelijkheid om het
recht op leven te formuleren als een recht van het individu.
Daarnaast is het mogelijk om de bescherming van
het leven te formuleren als een zorgplicht van de staat.
Vanuit een meer materiële benadering van het recht op
leven is het mogelijk om dit recht zo te formuleren dat
het menselijk bestaan voorop staat. Zo kent de Ierse constitutie
het recht op leven toe aan de ongeborene.6 Verder
is het mogelijk om het recht op leven zo te formuleren
dat bescherming van de fysieke integriteit centraal staat.
Als laatste kan de volledige ontplooiing van de mens
bepalend zijn voor de inhoud van het recht op leven.

Opties

De centrale vraag die de Staatscommissie moest beantwoorden
was of het wenselijk is het recht van leven op
te nemen in de Nederlandse Grondwet naast de bescherming
die bijvoorbeeld artikel 2 EVRM al biedt. De
voordelen en nadelen van het opnemen van een recht op
leven in de Grondwet worden in het verkennend onderzoek
besproken in het licht van het toetsingsverbod van
artikel 120 Grondwet.7

Dit artikel verbiedt de rechter om wetten in formele
zin, dit zijn wetten die tot stand zijn gebracht door de
regering en de Staten-Generaal tezamen, te toetsen aan
de Grondwet of aan algemene rechtsbeginselen. Het
toetsingsverbod strekt zich uit over zowel de inhoud als
de wijze van totstandkoming van wetten in formele zin.
De rechter mag wetten in formele zin wel toetsen aan
verdragen. Het artikel is in Nederland niet onomstreden.
Er is een discussie gaande over de vraag of het toetsingsverbod
moet blijven bestaan. In 2002 heeft Femke
Halsema (voormalig politiek leider GroenLinks) een initiatiefwetsvoorstel8 ingediend
waarin zij pleit dat rechters wetten in formele zin mogen toetsen
aan de Grondwet.
Waarom is dit toetsingsverbod nu belangrijk voor de
vraag of het recht op leven moet worden opgenomen in
de Grondwet?

Het recht op leven met toetsingsverbod

De meerwaarde van de opname van een grondwettelijk
recht op leven moet gering worden geacht indien het
toetsingsverbod blijft bestaan.9 Een voordeel zou nog
kunnen zijn dat Nederland in de eigen Grondwet het
recht op leven als essentieel grondrecht, als basis van de
andere grondrechten, erkent. Hiermee zou de symbolische
waarde van de Grondwet kunnen toenemen.
Volgens het verkennend onderzoek zal toetsing aan een
recht op leven in onze Grondwet niet veel voorkomen.
Gezien dit geringe effect kan men zich afvragen of de
beperkte meerwaarde opweegt tegen de tijd en moeite
die nodig is voor het bewerkstelligen van een grondwetswijziging.10Het recht op leven zonder toetsingsverbod
Hiervoor kwam aan de orde dat artikel 2 EVRM een
recht op leven kent. In het verkennend onderzoek is
gesteld dat het toetsingsverbod van de Grondwet een uitstraling
heeft naar de toetsing van de rechter aan artikel 2
EVRM. De rechter voelt zich door het toetsingsverbod
van artikel 120 niet vrij of gelegitimeerd om de bescherming
van artikel 2 EVRM ruimer uit te leggen dan het
EHRM, dit terwijl het EVRM een minimum bescherming
beoogt te bieden.11 Wanneer het toetsingsverbod
zou vervallen, ontstaat er een geheel andere situatie. Het
voordeel van het opnemen van een recht op leven in de
Grondwet is dan dat de Nederlandse rechter de mogelijkheid
krijgt om verder te gaan in de bescherming van
het leven dan de jurisprudentie van het EHRM.
Het nadeel van een toetsingsmogelijkheid is dat de nationale
rechter eigen jurisprudentie kan gaan ontwikkelen
ten aanzien van artikel 2 EVRM. De opname van een
recht op leven in de Grondwet heeft dan weinig meerwaarde.
Een ander nadeel is het risico dat rechter zich
teveel op politiek controversieel terrein moet gaan begeven.

Rapport

Volgens de Staatscommissie versterkt de opname van
verbindende verdragsrechten de rechtsbescherming van
de burger niet. De Staatscommissie acht de opneming
van dergelijke rechten uit strikt juridisch oogpunt dan
ook niet nodig.12 Er kunnen wel andere redenen zijn
voor opname van bijvoorbeeld het recht op leven. Bij
de beantwoording van de vraag of het recht op leven
moet worden opgenomen in de Nederlandse Grondwet
heeft de Staatscommissie zich laten leiden door de vraag
of toevoeging daadwerkelijk bijdraagt aan een ruimere
rechtsbescherming van de burger en een versterking van de normatieve
kracht van de Grondwet. Dit heeft
geresulteerd in de patstelling dat vijf leden van de
Staatscommissie geen aanleiding zien tot opname van het
recht op leven in de Grondwet en vijf leden wel.13

ABORTUS EN EUTHANASIE

Zoals eerder is opgemerkt zijn kwesties als abortus en
euthanasie sterk gerelateerd aan het recht op leven. Op
het gebied van euthanasie en abortus heeft Nederland in
de achterliggende jaren ingrijpende wetgeving tot stand
gebracht. Wetgeving die ook zeker omstreden is ons land.
De mogelijkheid om het ongeboren leven te verwijderen
uit de moederschoot lijkt in strijd te zijn met het recht
op leven. Beschermt artikel 2 EVRM ook het ongeboren
leven? Is euthanasie in strijd met het recht op leven?

In de zaak Vo t. Frankrijk heeft het EHRM zich uitgesproken
over de status van de ongeborene: “The Court is
convinced that it is neither desirable, nor even possible
as matters stand, to answer in the abstract the question,
whether the unborn child is a person for the purposes of
article 2 of the Convention”.14 Het EHRM heeft
geen antwoord gegeven op de vraag wat de status is van de
ongeborene, omdat de Europese lidstaten het over dit
onderwerp sterk met elkaar oneens zijn. In de zaak A,B
and C t. Ierland15 heeft het EHRM bepaald dat in situaties
van abortus ook artikel 8 EVRM een belangrijke
rol speelt. Dit artikel bevat het recht op eerbiediging van
privéleven, familie- en gezinsleven. Het Europees Hof
overwoog: “Legislation regulating the interruption of
pregnancy touches upon the sphere of the private life of
the woman, the Court emphasizing that Article 8 cannot
be interpreted as meaning that pregnancy and its termination
pertain uniquely to the woman’s private life as,
whenever a woman is pregnant, her private life becomes
closely connected with the developing foetus. The
woman’s right to respect for her private life must be
weighed against other competing rights and freedoms
invoked including those of the unborn child”.16
Met betrekking tot euthanasie kan worden opgemerkt
dat het recht op leven geen recht om te sterven omvat.
Uit het recht op leven kan mijns inziens ook een verbod
op actieve euthanasie worden afgeleid. Het lichamelijk
leven heeft, ook als het wordt aangetast door ziekte of
ander ernstig lijden, altijd intrinsieke waarde.

Een van de genoemde nadelen van de opname van het recht
op leven in de Grondwet zonder toetsingsverbod
is het risico dat de rechter zich teveel op politiek controversieel
terrein moet gaan begeven.17 Dit kan volgens
de onderzoekers voorkomen worden door het recht op
leven uitsluitend te formuleren als een zorgplicht van
de staat. Het grondrecht krijgt dan het karakter van
een sociaal grondrecht, dat net als de meeste sociale
grondrechten voornamelijk symbolische waarde heeft.
Daarnaast legt het een essentiële, zo niet de meest essentiële
overheidstaak vast in onze Grondwet.18

PREAMBULE IN DE GRONDWET

Daar waar de Staatscommissie niet tot overeenstemming
kon komen over de vraag of het recht op leven moet
worden opgenomen in de Grondwet, kwam ze dat wel
op het punt van een preambule. De Staatscommissie
heeft namelijk eveneens de opdracht gekregen om de
regering te adviseren over de noodzaak tot de opneming
van een preambule in de Grondwet. Een preambule is
een ongenummerde en inleidende voorverklaring bij een
grondwet die ingaat op de overwegingen, redenen en
de doelen van die grondwet.19 De Staatscommissie kiest
voor opneming van een algemene bepaling in plaats van
een preambule. Een algemene bepaling maakt namelijk
onderdeel uit van het lichaam van de Grondwet en heeft
daarom dezelfde juridische status als de overige bepalingen
uit de Grondwet. De opneming van een algemene
bepaling in de Grondwet draagt bij aan versterking van
de normativiteit van de Grondwet. Het Rapport noemt
een tweetal functies die dit beginsel van eerbiediging
van de menselijke waardigheid kan gaan vervullen. In
de eerste plaats speelt het een rol bij de interpretatie
en toepassing van grondrechten en in de tweede plaats
kan het beginsel een leidraad vormen voor het maken
van keuzes bij de afweging van belangen in het geval
grondrechten met elkaar botsen.20 Het tekstvoorstel
van de Staatscommissie voor deze algemene bepaling
bevat onder meer de zinsnede: “De overheid eerbiedigt en
waarborgt de menselijke waardigheid, de grondrechten en de
fundamentele rechtsbeginselen”.21 Deze bepaling
kan in het licht van de zojuist genoemde functies een belangrijke
rol gaan spelen voor de discussie over het recht op leven.
Omstreden vraagstukken zoals euthanasie en abortus
komen zo in een ander licht te staan. Na opname van
de algemene bepaling zoals wordt voorgesteld door de
Staatscommissie, speelt de eerbiediging en waarborging
van de menselijke waardigheid ineens een expliciete rol.Bij afweging van belangen over mensenlevens kan er niet
alleen gekeken worden naar de zelfbeschikking van de
mens, maar dient er ook rekening te worden gehouden
met eerbied voor de menselijke waardigheid.

SLOTSOM

Wat betekent dit alles nu voor de vraag of het wenselijk
is het recht op leven op te nemen in de Grondwet? De
meest ideale situatie zou zijn dat het recht op leven ook
daadwerkelijk de bescherming biedt aan ieder leven.
Zowel bescherming van de ongeborene als van degene
voor wie het leven niets meer te bieden heeft. De werkelijkheid
is echter anders. Het uitgangspunt dient toch
te zijn dat het recht op leven een noodzakelijke voorwaarde
is voor het bestaan van en een beroep doen op
de overige grondrechten. Vanuit het perspectief vóór
het leven, moet de overheid voortdurend gewezen worden
op haar plicht het leven in al zijn verschijningsvormen
te beschermen.22 De opname van een recht op leven in
de Grondwet kan daarbij dienen als een ijkpunt voor het
handelen van de overheid en van ieder mens. Het argument
dat de opname van dit recht slechts een symbolische
waarde heeft is geen geldige reden om dit essentiële
grondrecht niet op te nemen. Daar komt bij dat opname
van de bescherming van de menselijke waardigheid in
een preambule ook slechts symbolische waarde heeft.

De opname van een recht op leven in de Grondwet kan
daarnaast ook een nieuwe impuls geven aan discussies
omtrent abortus, euthanasie of hulp bij zelfdoding. Het
zet mensen weer aan het denken waarom zij handelen
zoals zij handelen. Daarnaast kan een grondwettelijk
recht op leven ook voorkomen dat er te lichtvaardige
beslissingen worden genomen op het gebied van het
einde van het leven. Het recht op leven in de Grondwet
is – al dan niet symbolisch – levensvatbaar.

NOTEN

1. Eindrapport Staatscommissie 2009, p. 65.

2. Trouw, 3 december 2010.

3. B. Mathieu, The Right to Life in European constitutional and
international
case-law, Counsil of Europe Publishing, April 2006, p. 9

4. EHRM 22 maart 2001, Streletz, Kessler en Krenz v. Germany,
appl. nr’s: 34044/96, 35532/98 en 44801/98, par. 40.

5. J.A. Peters, A.J. Nieuwenhuis, C.M. Zoethout, G. Bogaard en
H. Bosdriesz, Het recht op leven in de Nederlandse Grondwet. Een
verkennend onderzoek, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2009.

6. Artikel 40 lid 3 sub 3 van de Constitutie van Ierland luidt:“ The State acknowledges the right to life of the unborn and,
with due regard to the equal right to life of the mother, guarantees
in its laws to respect, and, as far as practicable, by its laws
to defend and vindicate that right (…)”.

7. Artikel 120 Grondwet luidt: “De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en
verdragen ”.

8.Kamerstukken II 2001-2002, 28 331, nr. 2; Kamerstukken II 2002-2003, 28 331, nr. 9.

9. Verkennend onderzoek 2009, p. 55

10. Verkennend onderzoek 2009, p. 61.

11. Verkennend onderzoek 2009, p. 56.

12. Rapport Staatscommissie Grondwet, november 2010, p. 57.

13. Rapport Staatscommissie Grondwet, november 2010, p. 65.

14. EHRM 8 juli 2004 Vo v. France, appl. no: 53924/00, par. 85.

15. EHRM 16 december 2010 A, B and C v. Ireland, appl. no: 25579/05.

16. Idem, par. 213.

17. Verkennend onderzoek 2009, p. 62.

18. Verkennend onderzoek 2009, p. 62.

19. Rapport Staatscommissie 2009, p. 35. De Staatscommissie heeft
deze omschrijving overgenomen uit P.B. Cliteur en W.J.M.
Voermans, Preambules, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2009, p. 15

20. Rapport Staatscommissie 2009, p. 42.

21. Rapport Staatscommissie 2009, p. 40.