PVH 15e
jaargang – 2008 nr. 2, p. 036-041Financiëel gewin of onbaatzuchtig wegschenken ?

Overwegingen bij de actuele situatie van orgaandonatie

Dr F.J. van Ittersum

Internist-nefroloog, werkzaam in het VU medisch centrum
te Amsterdam. Schrijft dit artikel als bestuurslid van de Stichting
Medische Ethiek (www.medische-ethiek.nl)

Orgaandonatie staat de laatste tijd weer in de belangstelling, met

name vanwege de beperkte beschikbaarheid van donororganen. Eind 2007
presenteerde het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) in opdracht
van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RvZ) een signalement waarin
gepleit
wordt voor financiële stimulering van orgaandonatie.1 Minister dr.
A. Klink heeft aangekondigd dit jaar met een Masterplan Orgaandonatie
te komen. Mogelijk wordt hierdoor de discussie over de keuze tussen
het actuele toestemmingssysteem en het geen-bezwaarsysteem weer aangezwengeld.
Een aantal kanttekeningen bij de inmiddels in gang gezette en nog komende
discussies zijn op zijn plaats. Omdat niertransplantaties het grootste
deel van de orgaantransplantaties betreft en nieren zowel door levenden
als overledenen kunnen worden gedoneerd, wordt dit artikel op deze
vorm
van orgaandonatie toegespitst.

1. INLEIDING

Sinds de eerste Nederlandse niertransplantatie in 1966 in Leiden werd

uitgevoerd, is het aantal niertransplantaties per jaar gestegen tot
821 in 2007.2 Het aantal patiënten met terminale nierinsufficiëntie
dat een beroep doet op nierfunctievervangende behandelingen zoals dialyse
en transplantatie neemt echter ook toe, met name bij mensen boven de 45
jaar.3 Daardoor bestaat er sinds geruime tijd een aanzienlijke wachtlijst
voor een transplantaatnier. Deze wachtlijst bereikte zijn top in 1999
(1306 patiënten), maar toont sindsdien een daling tot 937 eind 2007.2
2 De belangrijkste afname van deze wachtlijst wordt veroorzaakt door
toename van het aantal donaties bij leven.

Patiënten die dialyse ondergaan, hebben een sterk verhoogde kans

op hart- en vaatziekten en een voortijdige dood. Patiënten die een
niertransplantatie hebben ondergaan steken hierbij relatief gunstig af:
het risico op hart- en vaatziekten is bij hen weliswaar niet zo laag als
bij geheel gezonde mensen, maar wel aanzienlijk lager dan bij dialysepatiënten.
Verder voelen transplantatiepatiënten zich in het algemeen fitter
dan dialysepatiënten. Sinds een aantal jaren is bekend dat een (korte)
periode met dialyse voor een niertransplantatie de overleving van het
transplantaat en de patiënt negatief beïnvloedt.4 5 6 Door deze bevindingen
wordt gepoogd patiënten met nierinsufficiëntie zonder voorafgaande
dialyse (pre-emptief) te transplanteren.

De kosten van niertransplantatie steken gunstig af tegenover dialyse.

De Wit becijferde in 2002 dat transplantatie gemiddeld ongeveer € 12.000,–
per gewonnen levensjaar kost, waar dit bedrag bij dialyse € 60.000,–
is.7 Vanwege dit financiële voordeel pleitte zij voor stimulering
van niertransplantaties. Voor ziekenhuizen zijn zowel transplantatie
als dialyse winstgevend, in tegenstelling tot meerdere andere behandelingen
waar nog steeds op moet worden toegelegd.

Samenvattend kan gesteld worden dat niertransplantatie momenteel de

beste nierfunctievervangende behandeling is en dat deze het meest succesvol
is wanneer uitgevoerd zonder voorafgaande dialyse. Voor ziektekostenverzekeraars
is transplantatie goedkoper dan het alternatief dialyse, terwijl zowel
transplantatie als dialyse voor ziekenhuizen financieel aantrekkelijk
zijn. Het is derhalve niet onlogisch dat er vanuit meerdere kanten een
roep om meer nieren voor transplantatie komt.

2. MOGELIJKHEDEN VAN NIERDONATIE

Nieren kunnen in verschillende situaties worden afgestaan. Aanvankelijk

waren er strenge criteria m.b.t. leeftijd en medische voorgeschiedenis
voor alle categorieën donoren. Om het donorpotentieel te vergroten
worden sinds 1999 ook nieren van oudere donoren (boven de 60 jaar)
en donoren met een voorgeschiedenis van hypertensie, beroerte en licht
gestoorde
nierfunctie geaccepteerd. Deze nieren worden met succes getransplanteerd
bij oudere ontvangers. Ook kunnen oudere donoren bij leven aan oudere
ontvangers doneren.

Een belangrijke factor bij de overleving van een donornier bij de ontvanger

is de tijd dat de nier niet doorbloed geweest is (c.q. buiten een menselijk
lichaam is geweest). Bij donaties bij leven is deze tijd kort en behoeft
er minder goed gelet te worden op andere factoren, zoals matching van
HLA (weefselantigenen die op diverse cellen voorkomen). Er wordt alleen
rekening gehouden met de regels van het ABO-bloedgroepsysteem. Bij postmortale
donaties wordt door Eurotransplant wel naar de HLA-match gekeken.

2a. Postmortale orgaandonatie

Na de “klassieke” dood.
De patiënt is overleden nadat er – uiteindelijk – een hartstilstand
is opgetreden. Men spreekt in het kader van orgaandonatie uit deze categorie
over “non-heart-beating” donoren. Voor mogelijkheden m.b.t.
orgaandonatie wordt in de huidige Nederlandse situatie de volgende
onderverdeling in vier klassen gebruikt:8 9
I. Dood: onbekend wanneer deze is ingetreden.
II. Niet succesvolle reanimatie.
III. Hartstilstand afgewacht. Een persoon was al ernstig ziek zonder uitzicht
op herstel. De behandeling is gestaakt. Het moment van de dood is afgewacht.
Deze situatie speelt zich meestal af op een intensive care-afdeling.
IV. Hartstilstand na hersendood. Een patiënt was al hersendood. Mogelijk
was men bezig met de voorbereidingen voor een donatieprocedure. In de tussentijd
is er een hartstilstand opgetreden.
Voor orgaandonatie is klasse I ongeschikt; over klasse II bestaat verschil van
mening tussen transplantatiecentra. De klassen III en IV worden in het algemeen
geaccepteerd. Weefseldonatie (huid, botten, hoornvlies) is in principe bij alle
klassen mogelijk.

Hersendood

Door met name hersenbloedingen of (verkeers)ongevallen is er dusdanige irreversibele
schade aan de hersenen, inclusief de hersenstam, opgetreden, dat de patiënt
comateus is en geen ademprikkel heeft. Deze situatie kan zich niet meer herstellen.
Middels een vastgestelde volgorde van testen kan worden bepaald dat e.e.a. niet
wordt veroorzaakt door geneesmiddelen en dat er geen ademhalingsprikkel meer
is. Het voordeel van orgaandonatie in deze situatie is dat er nog wel sprake
is van een intacte bloedsomloop en daardoor organen tot kort voor het moment
van uitname via bloed zijn voorzien van zuurstof en voedingsstoffen. Dit is gunstig
voor de overlevingskansen van deze organen. Donoren uit deze categorie noemt
men “heart-beating donoren”.
In 2006 besloot de Nederlandse regering het toen vigerende hersendoodprotocol
conform een advies van de Gezondheidsraad bij te stellen.10 Met name de mogelijkheden
van diagnostiek voor het vaststellen van hersendood bij patiënten met ernstig
hersenletsel waar de sedatie niet gestaakt kan worden, werden verruimd en het
veelvuldig herhalen van noodzakelijke diagnostiek bij jonge kinderen werd ingeperkt.

2b. Donaties bij leven

Veelal betreft dit een familielid of partner. Ook lijkt er een toename te bestaan
van donaties van “goede vrienden” en andere “bekenden”.
Een aantal keren hebben mensen uit altruïstische overwegingen een nier afgestaan
t.b.v. de meest geschikte patiënt op de algemene wachtlijst. Bij levende
donaties kan een probleem ontstaan als de ontvanger – vanwege een hoog
risico op afstoting – geen nier kan ontvangen van zijn potentiële
donor. Voor deze situatie zijn in principe twee oplossingen. Allereerst een in
Nederland ook operationeel zijnd cross-over programma. Hierbij wordt een donor-ontvangerpaar
dat niet aan elkaar kan doneren gematcht met een paar met hetzelfde probleem.
Hierna doneert de donor van paar A anoniem aan de ontvanger van paar B en de
donor van paar B aan de ontvanger van B. De operaties worden op hetzelfde moment
in verschillende ziekenhuizen uitgevoerd.
Op de tweede plaats worden er technieken ontwikkeld om de afweerstoffen bij de
ontvanger tegen de nier van de donor te verwijderen. Hierbij kan ook getransplanteerd
worden tegen de regels van de ABO-bloedgroepsysteem in. Vooralsnog staat deze
techniek in de kinderschoenen en zijn de resultaten minder goed dan van goed
gematchte nieren.

3. PUNTEN VOOR ETHISCHE BEOIORDELING

In het algemeen is een actueel punt bij orgaandonatie de beperkte beschikbaarheid

van organen voor donatie. De vragen die deze schaarste oproept gelden met name
voor alle gezonde mensen in de maatschappij. Het gaat hier met name over het “recht” op
een orgaan c.q. de “verplichting” een orgaan af te staan, de verplichting
bij leven een keuze voor of tegen orgaandonatie te maken en de wijze waarop de
organen over de mensen op de wachtlijst worden verdeeld.

In geval van donatie na de dood (zowel klassieke dood als hersendood) is het

van belang te weten wat de wil van de overledene m.b.t. orgaandonatie was. Verder
staat de legitimiteit van voorbereidingen voordat er sprake is van dood of hersendood
ter discussie. Te denken valt hierbij aan raadpleging van het donorregister,
weefseltypering (om te bepalen welke ontvanger t.z.t. het meest geschikt is)
of bij non-heart-beating donoren het inbrengen van perfusiekatheters die de nieren
zo snel mogelijk na de dood kunnen doorspoelen met speciale preservatievloeistof
waardoor zij langer in goede conditie voor transplantatie blijven. Bij hersendoodkan de vraag gesteld worden in hoeverre dit ook de echte dood betreft en met
welke mate van zekerheid dit kan worden vastgesteld.

In geval van donatie bij leven gaan de ethische aandachtspunten naast de vrije

wil uit naar de schade voor de donor en de beloning die door de donatie eventueel
wordt verkregen.

4. ETHISCHE KANTTEKENINGEN VANUIT DE ROOMS-KATHOLIEKE LEER

De Rooms-Katholieke kerk heeft zich sinds de opkomst van de transplantatiegeneeskunde

overwegend positief uitgelaten tegenover orgaandonatie. In meerdere toespraken
hebben pausen sinds Pius XII de daad van naastenliefde en solidariteit die orgaandonatie
inhoudt, geprezen. Wel plaatst het leergezag keer op keer een aantal kanttekeningen
of randvoorwaarden bij orgaandonatie. Paus Pius XII benadrukt dat het stoffelijk
overschot van een overledene weliswaar ontdaan is van de menselijke persoon,
maar daarmee nog niet op gelijke voet staat met een geheel levenloos voorwerp.
Met name de toestemming van de overledene blijft daarom noodzakelijk voordat
zijn organen mogen worden gebruikt voor transplantatie. Paus Johannes Paulus
II sluit aan bij de vrije, bewuste keuze van de donor en prijst vervolgens de
liefde en solidariteit die van deze zelfgave uitgaan.12 Wel benadrukt hij dat orgaandonatie
een zuivere daad van naastenliefde moet betreffen en dat er geen commercialisering
van organen in het spel mag zijn.13 De verdeling van de beschikbare organen moet
eerlijk zijn: discriminatie op basis van leeftijd, sekse, ras, religie, sociale
status en mogelijke “nuttigheid” mag geen enkele rol spelen.13 De Nederlandse
bisschoppen benoemen in 1995 orgaandonatie als “solidariteit over de dood
heen”.14

De Katholieke Katechismus wijst – in aanvulling op de vrije wil – erop

dat het “moreel ontoelaatbaar is om rechtstreeks een blijvende verminking
of de dood van een mens te veroorzaken, zelfs al zou men daardoor het overlijden
van anderen kunnen uitstellen”.15 Het Handvest van de Werkers in de Gezondheidszorg
sluit hersenen en geslachtsorganen van transplantatie uit.16

De basis van deze morele kwalificaties van meerdere aspecten van orgaandonatie,

waaronder financiële beloning van donoren, is terug te voeren op de Rooms-Katholieke
visie op de mens. Deze kan worden uitgesplitst in de relatie van de mens met
God en de visie op de constitutie van de menselijke persoon.

4a De relatie van de mens met God

De relatie van de mens met God wordt gekenmerkt door het feit dat de mens geschapen
is door God, naar Zijn beeld en gelijkenis, voorzien van een vrije wil. Het “beeld
en gelijkenis van God zijn” doet een beroep op goed rentmeesterschap en
draagt als impliciete norm in zich de gelijkenis met God te versterken. Eijk
heeft eerder in dit tijdschrift uitgelegd, dat St. Thomas van Aquino de Aristotelische
deugdenethiek en de genoemde relatie van God met de mens integreert en vervolgens
uitkomt op een christelijke ethiek die zowel deontologisch (gebaseerd op voorgegeven
normen) als teleologisch (oordelend vanuit de gevolgen van handelingen) van aard
is.17 Het deontologische deel is het gegeven dat de schepping naar beeld en gelijkenis
een voorgegeven norm – namelijk de versterking van de gelijkenis met God
– impliceert; het teleologische deel ontstaat omdat de mens zich bij zijn handelen
er rekenschap van moet geven of de handeling hem dichter bij zijn doel – God – brengt.
De manier waarop de mens dit doel kan bereiken is het beoefenen van deugden.
Deugden zijn volgens St. Thomas morele karaktereigenschappen die in de mens de
gelijkenis met God versterken, met andere woorden hem tot een persoon maken die
evenals God in staat is te beminnen en de waarheid te kennen.

4b Constitutie van de menselijke persoon 18

Meerdere filosofen hebben geworsteld met de vraag naar de constitutie van de

menselijke persoon. Descartes kwam uit op een dualistisch model: het lichaam
(materiële deel) en de ziel (geestelijk deel) waren volstrekt gescheiden:
ze zouden via de pijnappelklier met elkaar samenwerken. Eccles en Popper zouden
hem volgen door te veronderstellen dat er een “immateriële mind” is
die elektrische informatie van de cortex afleest. Tegenover dit dualisme staan
aanhangers van monistische visies op de menselijk persoon. Hegel zag alles als
geest of projectie van de geest. Een aantal andere filosofen, te beginnen met
Thomas Hobbes meende dat alles materie zou zijn. Denken en bewustzijn zouden
het gevolg zijn van materiële processen. Hobbes had het idee dat deze “mind” in
het hart gelokaliseerd was, Haeckel meende dat dit in de hersenen zou zijn. Engelhart
en Singer zouden later nog verder gaan door te stellen dat er pas sprake van
een menselijke persoon is, nadat bepaalde hersenfuncties zijn aangelegd.

De Rooms-Katholieke kerk ziet de menselijke persoon als een eenheid tussen lichaam

en ziel,19 geheel geschapen naar Gods beeld.20 Ook in zijn lichaam weerspiegelt de
mens daarom iets van God. Dat beide onlosmakelijk één zijn, wordt
bijvoorbeeld geïllustreerd door hun invloed op een proces als het denken.
Denken vindt zijn oorsprong in zintuiglijke – lichamelijke – waarnemingen.
Toch overstijgt het het fysieke niveau. Daarentegen wordt de “denkcapaciteit”,
de intelligentie en het doorzicht duidelijk beïnvloed door anatomische en
functionele karakteristieken van de hersenen. De bekende uitspraak van René Descartes “Ik
denk, dus ik ben” waarbij het zwaartepunt op de ziel komt te liggen, is
in de visie van de Rooms-Katholieke Leer erg eenzijdig. Zij kan beter geherformuleerd
worden met de woorden van Gabriel Marcel “Ik ben mijn lichaam”.

Eijk stelt dat een dergelijke eenheid goed te begrijpen is vanuit de Aristotelische-Thomistische

filosofie.18 Hierbij wordt de materie (materia prima) geconstitueerd door een
ander principe. Vanuit de Fysica is bekend dat materie neigt tot desintegratie:
een principe dat materie constitueert en organiseert is daar logisch. Bij de
mens is de situatie vergelijkbaar. Gecoördineerd en samenhangend functioneren
is niet logisch vanuit de materie alleen: er is een constituerend principe voor
nodig. De dood valt samen met het verdwijnen van dit constituerende en coördinerende
principe.21 In eerste instantie zullen delen van het lichaam nog niet op slag dood
zijn: een bekend voorbeeld is de baardgroei die nog een aantal dagen na het overlijden
kan doorgaan. Men zal dit niet snel zien als een teken dat iemand nog in leven
is. Omdat de samenhang en coördinatie met andere delen van het lichaam ontbreken,
is er wel degelijk sprake van dood.

Zoals gezegd weerspiegelt de mens ook in zijn lichaam iets van Gods beeld. Het

lichaam vereist dan ook het bijpassende respect. Degraderen van het lichaam tot
iets louter materieels – en dus commer-cialiseerbaar goed – is in strijd
met deze waardigheid.

5. ACTUELE ETHISCHE ASPECTEN VAN ORGAANDONATIE

Terugkerend naar de punten van hoofdstuk 3, kan gesteld worden dat in een tijd

van schaarste aan donororganen het huidige allocatiesysteem van Eurotransplant
geen vormen van discriminatie kent: op grond van klinische karakteristieken (o.a.
HLA-matching) wordt de best passende donor uitgezocht. Een recht op een orgaan
bestaat niet, evenmin een verplichting een orgaan af te staan. Discussies over
strategieën waarbij bepaalde mensen een hogere plaats op de wachtlijst zouden
kunnen krijgen (voorrang op de wachtlijst bij eigen inbreng van een levende orgaandonor,
lager op de wachtlijst als je zelf in het verleden niet als donor was aangemeld)22 23
zijn vooralsnog – en ook recent in Nederland – een vroegtijdige dood gestorven
en zouden zeker onder de discriminatie vallen die Johannes Paulus II afkeurt.

Het zou echter niet onverwacht zijn als de minister van Volksgezondheid in het

Masterplan het geen-bezwaar-systeem weer van stal haalt, met name om het grote
aandeel van de Nederlandse bevolking dat in de huidige situatie zelf geen keuze
voor of tegen orgaandonatie maakt tot een keuze te dwingen. Vanuit bovenstaande
ethische overwegingen is hiertegen geen strikt bezwaar, mits de vrije wil van
iedere mens gewaarborgd blijft door ruime mogelijkheden een eventueel “nee” kenbaar
te maken.24 Verantwoordelijkheid nemen voor wat er na de dood met het lichaam moet
gebeuren (wel of geen orgaandonatie) behoort bij goed rentmeesterschap dat men
aan de Schepper verplicht is.

Het in gang zetten van voorbereidingen voor orgaandonatie voordat het moment

van de dood is ingetreden of de hersendood is vastgesteld, zijn door Eijk eveneens
in dit tijdschrift besproken.25 Vanuit de deugdenethiek beredeneert hij dat de
voorbereiding niet alleen goed is voor de kwaliteit van de te verkrijgen organen
en dus voor de toekomstige ontvanger hiervan, maar ook voor de donor zelf. Immers,
een moreel goede handeling is niet alleen goed voor een eventuele ander, maar
leidt bij herhaling tot een moreel goede karaktereigenschap bij de handelende
persoon. Orgaandonatie – mits door de donor gewild – is een solidaire handeling
uit naastenliefde en heeft op deze manier ook de donor ten doel. Vanzelfsprekend
mogen deze voorbereidende handelingen – ook geringe – kansen op herstel
niet in de weg staan.

Over hersendood is veel geschreven. De Pauselijke Academie van Wetenschappen

heeft deze toestand in 1985 erkend als een situatie waarin tot orgaanuitname
mag worden overgegaan.26 De belangrijkste motivatie is het feit dat de mens het
vermogen om ooit nog samenhangend en gecoördineerd te kunnen functioneren
heeft verloren. Het feit dat individuele delen van het lichaam dan nog werken,
betekent niet dat de mens nog in leven is. Met welke technieken de hersendood
kan worden vastgesteld, heeft de kerk altijd overgelaten aan wetenschappers.
In dat opzicht zijn er ook geen bezwaren gerezen tegen de recente herziening
van het Nederlandse hersendoodprotocol.10 Evenmin zijn m.b.t. het gebruik hiervan
ongewenste situaties gemeld.

De RvZ heeft recent geadviseerd mensen over te halen een nier te doneren door

middel van een financiële prikkel. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om schadeloosstelling
van de donor voor bijvoorbeeld misgelopen inkomsten rondom de operatie. Het lijkt
er op dat de RvZ de vergelijking met landen als Pakistan en landen in Zuid-Amerika
(waar betaling voor nierdonatie heel gewoon is) heeft willen mislopen door te
kiezen voor een betaling in natura (levenslange gratis ziektekostenverzekering)
dan voor een geldbedrag ineens. Ethisch gezien maakt dit niet veel uit: van belangeloze
solidariteit en naastenliefde wordt overgegaan op commercialisering van het lichaam:
een handelwijze die vanuit de Rooms-Katholieke moraaltheologie laakbaar is.276. SLOT

De huidige situatie van orgaandonatie wordt gekenmerkt door schaarste. Een deel

van de patiënten met nierinsufficiëntie loopt de voor hen best beschikbare
behandeling mis. Het Masterplan dat minister Klink heeft aangekondigd zal mogelijk
het aantal donaties willen laten toenemen door invoering van het geen-bezwaarsysteem.
Als mensen ruimschoots de gelegenheid krijgen hun bezwaar tegen dit systeem kenbaar
te maken, is hiertegen vanuit Rooms-Katholiek perspectief geen direct moreel
bezwaar. Financiële beloning zoals voorgesteld door de RvZ stuit wel op
bezwaren. Ongetwijfeld probeert de RvZ de belangen van nierpatiënten – naast
belangen van o.a. de ziektekosten-verzekeraars – te dienen. Helaas valt zij terug
op economische taal en middelen, mogelijk omdat deze in het publieke domein gemakkelijk
begrepen worden.28 Het onder de aandacht brengen van naastenliefde en solidariteit
met behoud van respect voor waardigheid van de “naar Gods beeld geschapen
mens” zou vanuit Rooms-Katholiek moraaltheologisch perspectief een betere
optie zijn.

NOTEN

1.
Raad voor de Volksgezondheid & Zorg. Financiële
stimulering van orgaandonatie.
Een ethische verkenning. Signalering
ethiek en gezondheid 2007/3. Den Haag: Centrum
voor ethiek en gezondheid, 2007
2.
Voorlopige Jaarcijfers 2007, Nederlandse Transplantatiestichting, van Leiden
HA, Heemskerk MBA, de Buijzer E, Haase-Kromwijk BJJM, www.transplantatiestichting.nl
3.
Stichting Renine (Registratie Nierfunctievervanging Nederland), cumulatieve gegevens
t/m 2005, www.Reninet.nl
4.
Asderakis A, Augustine T, Dyer P, Short C, Campbell
B, Parrott NR, Johnson RWG. Pre-emptive
kidney transplantation: the attractive
alternative. Nephrol Dial Transplant 1998, 13, 1799–1803
5.
Kasiske BL, Snyder JJ, Matas AJ, Ellison MD, Gill
JS, Kausz AT. Preemptive Kidney Transplantation:
The Advantage and the Advantaged. J
Am Soc Nephrol 2002, 13, 1358–1364.
6.
Goldfarb-Rumyantzev A, Hurdle JF, Scandling J,
Wang Z, Baird B, Barenbaum L, Cheung
AK. Duration of end-stage renal disease
and kidney transplant outcome
Nephrol Dial Transplant 2005, 20, 167–175
7.
de Wit A. Economische evaluatie van niervervangende behandelingen.
Proefschrift
2002, Erasmus Universiteit Rotterdam.
8.
Categories of Non-Heart-Beating Donors. Kootstra G, Daemen J, Oomen A. Transplant
Proceedings, Vol 27, No 5, 1995: 2893-2894.
9.
Landelijk Protocol Non-Heart-Beating Multi-Orgaandonatie Nederlandse Transplantatie
Stichting 6765okt. 2004.
10.
Gezondheidsraad. Hersendoodprotocol. Den Haag: Gezondheidsraad,
2006; publicatie nr 2006/04
11.
.
Paus Pius XII. Toespraak tot een groep oogspecialisten over de overplanting van
menselijke weefsels, 15 mei 1956, Katholiek Archief 1956 (11), nr 22,
521-527
12.
Johannes Paulus II, Toespraak tot de deelnemers aan het eerste Internationale
Congres van de Vereniging voor Orgaantransplantatie, 20 juni 1991
13.
Johannes Paulus, Toespraak tot de deelnemers aan het 18e Internationale Congres
van het Transplantatie Genootschap, 29 augustus 2000
14.
Nederlandse bisschoppen, 1995
15.
Katechismus van de Katholieke Kerk. Paragraaf 2296.
16.
Pauselijke Raad voor het Pastoraat in de gezondheidszorg. Handvest
van de werkers in de gezondheidszorg, p 88. Vertaling Eijk WJ en
Kretzers HMG. Colomba, Oegstgeest
1995
17.
Eijk, W.J. De deugdenethiek als wegwijzer voor verantwoord medisch handelen.
PVH 1998, nr. 3, 78-81.
18.
Eijk WJ. Is de biologische natuur van de mens vogelvrij?
Het ‘mind-body’-probleem
in de bio-ethiek. PVH 1999, nr. 4, 105-109.
19.
Gaudium et Spes 14 .
20.
Chapter 8 : Life, Health, and Bodily Inviolability. In: G. Grisez, The way of
the Lord Jesus, Vol. 2, Living a Christian Life. Franciscan Press, Quincy
University, Quincy, Illinois, 1993.
21.
Eijk WJ. Het doodsconcept en de doodscriteria. Hoofdstuk 2 in:
Commissie Ethiek van het Nederlands Artsenverbond. Postmortale orgaandonatie.
Een medische-ethische
en juridische beschouwing. Van Gorcum, Assen, 1996.
22.
Gezondheidsraad. Ruilen met de wachtlijst: een aanvulling op het
programma voor nierdonatie-bij-leven? Den Haag:
Gezondheidsraad, 2007; publicatienr. 2007/11.
23.
Buijsen MAJM. De januskop van de rechtvaardigheid. Solidariteitsprincipe
bij orgaandonatie is geen optie. Medisch Contact, 2004, 59 (20),
826-8
24.
Eijk WJ, Steemers-Winkoop MWH. Ethische aspecten bij de postmortale orgaandonatie.
Hoofdstuk 4 in: Commissie Ethiek van het Nederlands Artsenverbond. Postmortale
orgaandonatie. Een medische-ethische en juridische beschouwing. Van Gorcum,
Assen,
1996.
25.
Eijk WJ. Mag of moet ik na mijn dood mijn organen afstaan ten behoeve van de
zieke medemens ? PVH 1996, nr. 6, 169-173.
26.
Pauselijke Academie van Wetenschappen. Verklaring omtrent de kunstmatige verlenging
van het leven en het exact bepalen van het ogenblik van overlijden, 21 oktober
1985, n. 1,3
27.
Van Ittersum FJ. Fout middel voor een goed doel. Katholiek Nieuwsblad, 23 november
2007.
28.
Van Ittersum FJ. Economische taal in ethische
discussie duidt op onvermogen.
Katholiek Nieuwsblad, 26 februari 1991
Dit artikel is een weergave van een voordracht gehouden op 1 maart 2008
tijdens
het lustrum-symposium b.g.v. het 25-jarig bestaan van SOKA
in conferentieoord
Zonnewende te Moergestel.

 

* * * * *

 

 

 

 

 

Vandaag is het

 

Meest recente wijziging

14 June, 2015 15:20