PVH 8e jaargang – 2001 nr. 1, p. 11-14

Door Mr dr P.W. Smits
voormalig voorzitter van de JPV

Abortus, euthanasie en medische experimenten,
hebben als een permanente bedreiging voor de rechtsbescherming van het menselijk
leven de voortdurende aandacht van de Juristenvereniging Pro Vita. In
dit artikel willen wij aandacht besteden aan het aan de Kamer aangeboden
ontwerp voor een embryowet.

Voorop stellen wij dat het is begonnen met abortus. Toen werd het een
vraag of men met een geaborteerde vrucht mocht experimenteren. Dat station
zijn wij echter allang voorbij. Dat mag ons er intussen niet van weerhouden
abortus te blijven zien als een kwade zaak die heeft geleid tot het
experimenteren met embryo’s. Ons trof een verslag van een vergadering
van de VBOK waarin een van de sprekers stilstond bij de abortuswet.
De politieke strijd met betrekking tot abortus, zo overwoog hij, lijkt
te zijn gestreden en men kan zich afvragen of onze overheid de mogelijkheid
heeft abortus te verbieden.1
Nee, verbieden niet maar wel naleving van de wet eisen. Dus niet tolereren,
zoals is voorgekomen, dat zes klinieken, achtereenvolgens bereid bleken
te zijn een vrouw die 16 weken zwanger was in behandeling te nemen
nadat zij als reden had opgegeven dat ze met vakantie wilde.
En krachtdadig optreden tegen een aborteur die brutaalweg voor
de media verklaarde dat een vrouw bij hem terecht
kon al zou ze als reden opgeven dat het regende. En laat niet in het
vergeetboek geraken de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag in
de procedure tussen de Juristenvereniging Pro Vita en de Staat der Nederlanden.
Daarin overwoog het hof dat naar de bedoeling van de wetgever moest
worden voorkomen dat dankzij door de overheid verleende vergunningen
zich een praktijk ontwikkelt die tegen de strekking van de wet ingaat.
In dit verband stelde het hof vast “dat geenszins is verzekerd
dat een vergunning [ . . . ] wordt ingetrokken, indien in een ziekenhuis
of kliniek al dan niet stelselmatig ook buiten het geval van een noodsituatie,
als bedoeld in art 5 lid 1 Wet [afbreking zwangerschap] , tot het afbreken
van zwangerschap wordt overgegaan”. Daarop liet het hof nog volgen “dat
de enkele omstandigheid dat de betrokken vrouw wenst dat haar zwangerschap
wordt afgebroken, op zichzelf geen noodsituatie oplevert in evenbedoelde
zin”.2
Treffend achten wij ook de geschiedenis van de abortuswet. Gevraagd
werd toen of het voorstel (beginnend) menselijk leven te beëindigen
gevolgen kon hebben voor ongeneeslijk zieken, demente bejaarden, psychopaten
en diep geestelijk gestoorden en of niet gevreesd moest worden voor
voortgaande afneming van de rechtsbescherming van het menselijk leven.
Ten antwoord werd door de regering de zware terminologie van de memorie
van toelichting uit de kast gehaald (“een zo ernstige en ingrijpende
maatregel”; “de grootst mogelijke zorgvuldigheid”; “zware
verantwoordelijkheid” enzovoort) gevolgd door de dooddoener dat
de regering niet kon “inzien” hoe haar standpunt kon worden
geduid als een “opening” om beginnend menselijk leven te
beëindigen, met gevolgen voor bijvoorbeeld ongeneeslijk zieken,
demente bejaarden enz. Dat werd gezegd in april 1980 slechts enkele
jaren voor de inzet van het debat over euthanasie.3

EMBRYOWET

Medische experimenten vormen statutair het derde aandachtspunt van
de Juristenvereniging Pro Vita. Met het op 26 september 2000
aan de Kamer aangeboden voorstel voor een embryowet staan wij nu v
oor een nieuwe strijd.4
Voordat wij ons daarmee zullen bezighouden zien we achterom.

TERUGBLIK

Tot wetgeving werd besloten blijkens het regeerakkoord waarmee
het kabinet Lubbers-Kok in 1989 aantrad, zij het dat pas op
4 februari 1993 een voorstel van wet werd aangeboden.
Essentieel daarin was dat menselijke embryo’s
behouden moesten blijven. Dit voorstel werd echter door het daarop
volgende kabinet Kok-I ingetrokken omdat de regering een andere mening
had. Die werd neergelegd in een Notitie waarin aanvaard werd
dat na een IVF-behandeling embryo’s overblijven en werd overwogen
dat zulke embryo’s bewaard kunnen worden voor een volgende
zwangerschap of teloor zullen gaan of beschikbaar kunnen worden gesteld
voor donatie of wetenschappelijk onderzoek. Die notitie werd naar
de Kamer gestuurd bij brief van 16 maart 1995.5 Het
zou echter nog meer dan vijf jaar duren eer het kwam tot indiening
door het kabinet Kok-II van het hiervoor genoemde wetsvoorstel voor een Embryowet.
Inclusief het advies van de Raad van State en het nader rapport aan
de Koningin telt het ontwerp 109 pagina’s. Deze omvang en de
lange tijdsduur zeggen wel iets omtrent de zwaarte van het onderwerp.
Hier volgen de hoofdzaken.

DE INHOUD IN GROTE LIJNEN

Met paragraaf 2 van de wet wordt beoogd regels te stellen betreffende
de zeggenschap over geslachtscellen en embryo’s. Geslachtscellen
zijn menselijke zaadcellen en eicellen (art 1 van de wet).
Het gaat in deze paragraaf ten eerste om personen die hun geslachtscellen
ter beschikking stellen ten behoeve van de zwangerschap van een ander of ten
behoeve van wetenschappelijk onderzoek (art 5).Ten tweede om personen die
restembryo’s ter beschikking stellen ten behoeve van de zwangerschap
van een ander en voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs (art
8). En ten derde om terbeschikkingstelling van geslachtscellen voor
het speciaal tot stand brengen van embryo’s met het oog op transplantaties bij de
mens (art 9).

Paragraaf 3 regelt wetenschappelijk onderzoek met embryo’s buiten het
menselijk lichaam waarmee geen zwangerschap tot stand wordt gebracht. Het
gaat hier om overtollige embryo’s en om embryo’s die speciaal
worden gekweekt (toelichting art 10).
Paragraaf 4 regelt wetenschappelijk onderzoek met embryo’s buiten het
menselijk lichaam waarmee wordt beoogd een zwangerschap tot stand
te brengen.
Paragraaf 5 geeft regels betreffende wetenschappelijk onderzoek met
foetussen. Paragraaf 6 handelt over verboden handelingen met
geslachtscellen en embryo’s. Paragraaf 7 bevat strafbepalingen en paragraaf
8 slotbepalingen.

DE GRONDGEDACHTE VAN HET ONTWERP

Wij willen volstaan met deze verkorte weergave van het wetsvoorstel
en in dit artikel ons beperken tot de grondgedachte van het voorstel
zoals deze tot uiting komt in hoofdstuk 1 van de memorie van toelichting.

VOORTPLANTINGSGENEESKUNDE

De toelichting wordt ingeleid met een betoog over voortplantingsgeneeskunde.
Wat valt daaronder te verstaan? Een definitie wordt niet gegeven.
Wij moeten het dus hebben van de toelichting. Daarin wordt
erop gewezen dat begin jaren tachtig in Nederland de eerste IVF—
behandelingen plaats vonden en dat daarbij bleek dat er embryo’s zouden overblijven.
De vraag rees of men daarmee mocht experimenteren.
Daarbij bleef het echter niet. De toelichting maakt melding van de mogelijkheid
zaadcellen over te dragen aan een andere persoon (donatie) en wijst erop
dat later hetzelfde mogelijk werd met eicellen.
Draagmoederschap werd mogelijk zodat een vrouw zonder baarmoeder een genetisch
eigen kind kon krijgen. En een bijna onvruchtbare man kon geholpen worden
met de ICSI-methode (intra cytoplasmatische sperma-injectie). Het werd voorts
mogelijk na overlijden nog nageslacht te verwekken. En genetisch onderzoek
van het embryo kon uitwijzen dat het te verwachten kind een gevreesde aandoening
niet had. Gewezen wordt op de mogelijkheid een kloon (een genetisch identiek
individu) te maken en het geslacht van een kind te beïnvloeden.

Hebben wij de toelichting goed verstaan dan hebben wij in dit alles
te maken met voortplantingsgeneeskunde. Al hebben wij ons afgevraagd of ook
het maken van een kloon daaronder moet worden begrepen.

In de toelichting wordt voorts de aandacht gevraagd voor wetenschappelijk
onderzoek met embryo’s gericht op “ook buiten de voortplantingsgeneeskunde
gelegen doelen”. In dit verband wordt onder meer genoemd het gebruik
van embryonale stamcellen voor het kweken van weefsels voor transplantatiedoeleinden.

Globaal zouden wij nu in de inleiding twee zaken willen onderscheiden:
hulpverlening aan ongewenst kinderloze echtparen en bestrijding van ziekten
en gebreken. Het is een onderscheiding die in het hier besproken hoofdstuk
meermalen voorkomt (zie o.a. het slot van dit hoofdstuk).

UITEENLOPENDE STANDPUNTEN

De toelichting begint met erop te wijzen dat de nieuwe mogelijkheden
van de voortplantingsgeneeskunde vragen oproepen van ethische, juridische
en maatschappelijke aard, die in de uiteenlopende culturen van de diverse
landen en in de uiteenlopende groeperingen van een pluriforme samenleving
verschillende antwoorden krijgen. Dat is nogal wat. Laten wij het eenvoudig
houden en ons beperken tot ons lieve vaderland.

Daar was eerst, zoals wij gezien hebben, het kabinet Lubbers-Kok.
Dat wilde een wettelijke regeling doch uitgaande van het beginsel
dat menselijke embryo’s behouden moesten blijven. Wij zagen reeds dat
het daarop volgende kabinet Kok-I daarover andere gedachten had.
Die vinden wij nu in de inleiding in enkele passages die wij hier woordelijk overnemen.

Eerst lezen wij:

“Het feit dat beginnend menselijk leven niet meer ongemoeid wordt
gelaten en wordt beïnvloed door en onderworpen aan menselijke handelingen
raakt aan fundamentele waarden. Het gaat daarbij om waarden waaraan niet alleen
niet iedereen hetzelfde gewicht toekent, maar waarvan het gewicht ook door
toedoen van vernieuwing van inzichten en door voortschrijding van de mogelijkheden
steeds aan verandering onderhevig is” (blz. 2 bovenaan).

En even verder:

“Bij het antwoord op deze vragen (inzake de aanvaardbaarheid van het
gebruik van geslachtscellen en embryo’s enz. PWS) moeten diverse waarden
en belangen tegen elkaar worden afgewogen. En, zoals gezegd, niet iedereen
kent aan die waarden en belangen hetzelfde gewicht toe. Sommigen kennen aan
een waarde als respect voor menselijk leven een zodanig gewicht toe dat geen
enkele andere waarde of geen enkel ander belang zo zwaar kan zijn dat ook
maar de geringste inbreuk op dat respect gerechtvaardigd zou kunnen zijn.
Anderen achten het belang van leniging van het lijden door ongewenste kinderloosheid
zo groot dat dit in bepaalde gevallen een zekere inbreuk wel kan rechtvaardigen” (blz. 3) .

In de eerst aangehaalde passage wordt moeizaam onder woorden gebracht
wat wordt bedoeld. Wij lezen dat een feit raakt aan fundamentele waarden.
Welk feit? Dat het menselijk leven niet meer onaantastbaar is. En welke fundamentele
waarden? De leniging van de nood van ongewenste kinderloosheid en bestrijding
van ziekten en gebreken. In het tweede citaat komt de bedoeling beter uit
de verf. Hier staat dat het respect voor menselijk leven moet wijken voor
andere belangen (zie boven).

In deze betogen wordt op verhullende wijze gesproken over aantasting
van beginnend menselijk leven, aldus namelijk dat het “niet meer ongemoeid” wordt
gelaten resp. dat het wordt “beïnvloed” door menselijke handelingen.
Waarom wordt niet ronduit toegegeven dat door gebruik van een menselijk embryo
het leven van een mens wordt afgesneden? En wat moeten we aan met de tweede
passage waarin gewaagd wordt van “een waarde als respect voor menselijk
leven” en het gerechtvaardigd zijn (al dan niet) van “de geringste
inbreuk op dat respect”. Respect is geen waarde; het gaat hier om de
waarde van het menselijk leven. Gebruik van een embryo voor onderzoek waardoor
dat embryo verloren gaat is niet een geringe maar een totale inbreuk op het
menselijk leven. Maar de bedoeling is wel duidelijk: men vindt vernietiging
van een menselijk embryo slechts de geringste inbreuk die zich denken laat.
Zo zal ook te verklaren zijn dat “leniging van het lijden door ongewenste
kinderloosheid” een zaak is waarbij je stilzwijgend kunt voorbijgaan
aan abortus provocatus waarvan het aantal in 1998 door de inspectie
werd vastgesteld op ruim 30.000.

Klaar en duidelijk vinden wij het in art 1, eerste lid van de Duitse grondwet:
“Die Würde des Menschen ist unantastbar. Sie zu achten und zu schützen
ist Verpflichtung aller staatlichen Gewalt”.

En in art 2, eerste lid, eerste zin:
“Jeder hat das Recht auf Leben und körperliche Unversehrtheit”.

En voor wie wil vasthouden aan vernietiging van een embryo als “geringste
inbreuk” op het menselijk leven en niet als een totale, wijzen wij erop
dat het Bundesverfassungsgericht, geroepen de hem voorgelegde termijnregelingswet
(Fristenlösung) te toetsen aan de grondwet vooropstelde: “Gewicht
und Ernst der verfassungsrechtlichen Fragestellung werden deutlich,
wenn bedacht wird, dasz es hier um den Schutz menschlichen Lebens geht, eines
zentralen Wertes jeder rechtlichen Ordnung”.

En tegenover de theorie van de progressieve rechtsbescherming waarvan
het wetsvoorstel kennelijk uitgaat houden wij staande hetgeen het hof overwoog
bij zijn uitleg van art2 als boven geciteerd:
“Leben im Sinne der geschichtlïchen Existenz eines menschlichen
Individuums besteht nach gesicherter biologisch-physiologischer Erkentniss
jedenfalls vom 14. Tag nach der Empfängis (Nidation, Individuation) an [volgt
verwijzing naar beschouwingen van prof. Hinrichsen voor een commissie
uit de Bondsdag]. Der damit begonnene Entwicklungsprozess ist em kontinuierlicher
Vorgang, der keine schaffen Einschnitte aufweist und eine genaue Abgrenzung der
verschiedenen Entwicklungsstufen des menschlichen Lebens nicht
zuläszt.” 6

Willen de ontwerpers van het wetsvoorstel vasthouden aan hun theorie,
dan behoren zij aan te geven wat er onjuist is aan deze overwegingen
van het hof.

PRE-EMBRYO?

Een kanttekening zouden wij willen maken bij het door het hof gemaakte
voorbehoud voor de eerste 14 dagen.
Vergissen wij ons niet dan vernemen wij niet veel meer over het zogenaamde
pre-embryo. Dat was al een onderscheiding die niets kon afdoen aan
het voorschreven doorlopende ontwikkelingsproces. Men kan zich echter
afvragen wat er nu mee kan zijn bedoeld gelet op hetgeen in de toelichting wordt betoogd
inzake gebruik van embryonale stamcellen voor het kweken van weefsels
voor transplantatiedoeleinden.
Het arrest van het hof is van 1975 doch het gaat hier om mogelijkheden “die
tien jaar geleden nog niet te voorzien waren.” 7 Het
blijkt mogelijk embryonale stamcellen uit embryo’s te isoleren wat
gebeurt op het moment dat het embryo een ontwikkelingsstadium heeft
bereikt van een paar dagen, het zogenaamde blastocyststadium.8

VERSCHUIVENDE OPVATTINGEN

In de toelichting benadrukken de voorstellers het in het
ontwerp ingebouwde stelsel van voorwaarden en grenzen aan
het gebruik van geslachtscellen en embryo’s en van beperking van de doeleinden waarvoor
ze mogen worden gebruikt. Het moet zo zijn dat de keuzes die gemaakt worden “een
zekere bestendigheid hebben tegen voortschrijding van de medische mogelijkheden.”
Afgezien van de ervaring opgedaan met de houdbaarheid van de voorwaarden
neergelegd in de abortuswet en de lering die daaruit te trekken zou
zijn met het oog op de onderhavige wet, schijnt het ons toe dat de ontwerpers beducht
zijn voor de gevolgen van het toestaan van gebruik van geslachtscellen
en embryo’s voor onderzoek. Maar wat willen zij? Geloven zij dat onderzoek nog
wel eens een eindpunt zal bereiken? Terecht naar wij menen ging het kabinet
Lubbers-Kok uit van het beginsel dat embryo’s behouden moesten blijven. Dat zou
ons antwoord moeten zijn op de zogenaamde voortplantingsgeneeskunde.

NOTEN

1. Nederlands Dagblad 9-10-2000.
2. Hof ‘s Gravenhage NJ 1990,707, onder 15.
3. Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 475, nr. 5,Voorlopig Verslag,
blz. 5 (SGP-fractie); zitting 1979-1980, 15 475, nr. 6, Memorie
van Antwoord, blz. 4.
4. Wet houdende regels inzake handelingen met geslachtscellen en
embryo’s (Embryowet), Tweede Kamer, 2000-2001, 27 423, nrs 1-3.
5. Tweede Kamer 1994-1995, 23 016, nr. 7. Zie voorts Het embryo, iets
of iemand? red. prof.dr. W.J. Eijk en prof.dr. J.P.M. Lelkens,
Oegstgeest 1997, hoofstuk VII, Wetgevingsproces inzake experimenten
met embryo’s.
6. EuGRZ
– Europäische Grundrechte – Zeitschrift, 28 febr. 1975, blz. 138.
7. blz. 3.
8. blz. 31.