PVH 9e jaargang – 2002 nr. 2, p. 40-45

Door Dr R. Seldenrijk, directeur van de Nederlandse Patiënten Vereniging

SAMENVATTING:

De NVVE wil een maatschappelijk debat en vergunning van VWS voor een experiment
met de pil van Drion (die buiten het medisch domein ligt). Kort wordt ingegaan
op de persoon en de suggesties van Drion. Juist het sterk post-christelijk
karakter van Nederland heeft ertoe geleid dat wij hierin voorop lopen: onze
morele ijver verloor haar verticale verankering. Gepleit wordt voor basale,
levensloopbestendige, mens-ontmoetende zorgverlening met hart en ziel.
Daarop heeft eenieder recht.Vanuit cultuurfilosofische overwegingen worden
diverse overwegingen gemaakt bij de keus voor zelfdoding en hulp daarbij.
Het onderscheiden van goed en kwaad is het werk van een morele intuïtie.
“Nu de nieuwe euthanasiewet snel een feit zal worden, staat de
pil van Drion hoog op de agenda van de NVVE”. Met deze zin begint
Hans van Dam het themanummer van Relevant, het kwartaalblad van de Nederlandse
Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie (NVVE).1 Het D66-congres
stemde op 8 februari 2002 in grote meerderheid in met het voorstel van het
Eerste Kamerlid mr. J. Kohnstamm (tevens voorzitter van de NVVE) om het
voortouw te nemen in de discussie over de invoering van de ‘Pil van Drion’.
Want er kan “ook zonder ziekte of psychische aandoening sprake zijn
van een uitzichtloze situatie”. De gedachte dat je kunt sterven
wanneer je zelf wilt, spreekt vooral hoogopgeleiden aan. In dit artikel
wil ik vanuit het belang van de patiënt enkele overwegingen maken
bij de pil van Drion. Hoewel ik weet dat ieder mens sterft, houd ik
mij eerlijk gezegd liever bezig met het leven, met de vita humana.
Dat verdient betrokken behandeling en verzorging tot het is gestorven.

Vanuit een levensbeschermend uitgangspunt maakte de Middeleeuwen zich
reeds sterk voor een ‘ars moriendi’ (= welstervenskunst),
gericht op euthanasia: een goede dood (de dood is in deze zin dus geen
kwaad, zoals de Middeleeuwen en het christelijk geloof vaak wordt aangewreven).
Op deze wijze werd ‘de dood ontmaskerd’ vanuit de toen algemeen
geaccepteerde christelijke levenbeschouwing, zo toonde drs. K. Exalto
(geb. 1919) aan in zijn boek over de historie van de christelijke stervenskunst.2 Er
is geen land ter wereld waar levensbeëindigend handelen en hulp
bij zelfdoding zo openlijk en systematisch wordt besproken en toegepast
als in Nederland. De weg naar een legaal ‘maakbaar’ levenseinde
begint in 1973. Een rechtszaak tegen de Friese huisarts G. Postma opent
de weg. Zij diende haar moeder een dodelijke dosis morfine toe na een
hersenbloeding en krijgt een week voorwaardelijke gevangenisstraf.
Vanwege dit voorval wordt de NVVE opgericht. Deze vereniging heeft
thans ongeveer 104.000 leden en rond de 125 vrijwilligers. Mede dankzij D66 is op
10 april 2001 de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp
bij zelfdoding aanvaard.3 Enkele dagen later pleiten minister Borst en de
NVVE voor het starten van een debat over invoering van de zogeheten ‘pil
van Drion’ voor vooral ouderen.4

DRION EN OUDEREN

Mr. Huib Drion (1917) is oud-hoogleraar in het burgerlijk recht aan de Universiteit Leiden.
Bovendien was hij destijds vice-president van de Hoge Raad.
Deze staatsrechtgeleerde gaf vorig jaar in een vraaggesprek
aan dat hij zelf niet gelovig is, hij noemt zichzelf atheïst en “zo
ijdel als de pest” en zonder enige vorm van jaloezie. Wel heeft
hij belangstelling voor het fenomeen geloof. “Ik heb mijzelf nooit
afgevraagd wat de zin van het leven is. Je hebt zin in het leven totdat
je er een einde aan maakt.” De enige religieuze activiteit is
het dopen van zijn nichtje Barbara geweest. Hij gelooft niet in het
teloor gaan van normen en waarden. Het woord ‘geloof benadrukt
volgens Drion onzekerheid.5

Drion baarde in 1991 opzien met zijn essay over het zelfgewilde einde
van oude mensen (de redactie maakte er destijds ‘oudere’ mensen
van): “Het lijkt me aan geen twijfel onderhevig dat veel oude
mensen er een grote rust in zouden vinden als zij over een middel konden
beschikken om op aanvaardbare wijze uit het leven te stappen op het
moment dat hen dat – gezien wat hen daarvan nog te wachten staat – passend
voorkomt.
Natuurlijk stelt onze samenleving al vele middelen beschikbaar waarmee
mensen een eind aan hun leven kunnen maken: er zijn treinen waarvoor
men zich kan werpen, er zijn gebouwen waarvan men zich naar beneden
kan laten vallen, er zijn kanalen en rivieren om zich in te verdrinken,
er is touw dat men kan kopen en daarbij laat ik het maar. Maar erg aantrekkelijke
middelen zijn dat niet: noch voor degene die ze moet gebruiken (van
wie moet dat? R.S.), noch voor hun omgeving en voor de samenleving.” Behalve
artsen en apothekers beschikt niemand over aanvaardbare middelen. “Als
er zoveel mensen zijn die zelfmoord willen (een aanname uit het ongerijmde;
R.S.), waarom zouden ze het niet mogen…”?6

Drion ziet het leven op twee manieren eindigen. Bijvoorbeeld zoals bij
de componist Franz Joseph Haydn (1732-1809), die halverwege het componeren
van zijn 83e strijkkwartet op zijn notenpapier schreef. “Hin ist
alle meine Kraft.” Daarna legde hij voorgoed zijn potlood neer
en leefde nog tien jaar redelijk gelukkig. Een goede en bejaarde vriendin
van Drion schrok terug voor de gedachte dat zij afhankelijker zou worden
en in een verzorgingshuis terecht zou kunnen komen. Opeens zei ze: “Huib,
weet je wat ik zou willen? Een pil waarmee ik een eind aan m’n
leven zou kunnen maken als die situatie zich voordoet en ik daar ook
dan niet overheen zie.” Zo is het opmerkelijke essay geboren.
Dus geen pil voor nu, maar voor het geval dat. Bovendien liefst twee
middelen die in werking van elkaar afhankelijk zijn, zodat de tweetrapsraket
ruimte geeft om te zeggen: “Ik doe het toch maar niet.” Voor
veel ouderen is het een beslissende geruststelling als zij deze middelen
in hun nachtkastje zouden hebben als onaanvaardbare aftakeling inzet
of als het leven gewoon op is, aldus prof. Drion.7

Opvallend is dat ouderen zelden om de dood vragen, aldus enkele hoogleraren
van de Vrije Universiteit.8 “Daarom is het ongepast een recht op zelfdoding te
claimen voor uitsluitend ouderen. Wij protesteren vooral
tegen de achterliggende gedachte dat een negatieve beleving van afhankelijkheid
en een gebrek aan levensinvulling eigen zou zijn aan de ouderdom. Jongeren
kunnen dergelijke ervaringen evengoed hebben. (…). Zo te denken over
de ouderdom en de oudere mens zien wij als ernstige leeftijdsdiscriminatie.
(…). Het is opvallend dat het in de Ouderengeneeskunde maar uiterst
zelden voorkomt dat mensen, zelfs als zij heel afhankelijk zijn, dood
willen.” Ons leven behoudt zijn waarde, zolang we door liefde,
vriendschap, verontwaardiging en medelijden waarde toekennen aan het
leven van anderen, zo citeren zij Simone de Beauvoir (1908-1986).

POLDERBREED

In de humanistische visie bestaat er recht op leven, gezondheid en welzijn.
Het begrip barmhartigheid heeft plaats gemaakt voor het contract
tussen de autonome patiënt en zijn professionele helper. Wie ziek of gehandicapt
is, komt niet aan zijn recht. Daarom wordt gezondheidszorg uit medemenselijkheid
georganiseerd: dit leven is hét leven en gezondheid is hét
bezit. Wordt het lijden met de mens en blijft het lijden met de mens,
dan is het uiteindelijk óók een mensenrecht om er een
eind aan te maken. Dat staat haaks op zowel de Hippocratische traditie
van 25 eeuwen als op de joods-christelijke traditie. Toch heeft juist
het sterk post-christelijke karakter van Nederland ertoe geleid dat
wij ver bij andere landen voorop lopen in een wettelijke regeling rond
het beëindigen van leven.

De Amerikaanse historicus prof dr. J. Kennedy (1963) – hoogleraar
contemporaine (= hedendaagse) geschiedenis aan de Vrije Universiteit
– legt uit hoe dat komt. Dat heeft te maken met het feit dat Nederland een sterk
christelijke natie was én met het typisch Nederlandse poldermodel,
de bespreekbaarheidscultuur: systematisch onderhandelen, discussiëren,
praten als middel voor alle kwalen en recht voor z’n raap vertellen
hoe het zit (dat in de jaren zestig en zeventig ontstond). De
ijver achter het doorbreken van het taboe was niet in de eerste plaats
medemenselijkheid en compassie met hen die ondraaglijk leden, maar veeleer het
verlangen naar de waarheid, naar het afschaffen van hypocrisie. Men wilde in
openheid en eerlijkheid over euthanasie kunnen praten. Het is naïef om te
denken dat als je maar naar elkaar hebt geluisterd en het allemaal
zorgvuldig hebt besproken, dat je het dan onder controle hebt. Dat is een illusie.
De dood is niet zo’n goede gesprekspartner, aldus de hoogleraar,
die overigens het liefst in Nederland zou sterven. In de jaren
zestig was de christelijke kerk doodziek: veel mensen zaten in
de kerk zonder veel innerlijke overtuiging en dus onvoorbereid op confrontatie.
Niet dat de morele ijver verdween, maar de idealen verloren verticale
verankering.
Daardoor bleef een soort postchristelijke ijver over en kon ‘zorg
en respect voor de naaste’ verworden tot een haast onverschillige
aanvaarding van elke keus die een individu voor zichzelf maakt’.9

Volgens de ethicus prof dr. W H. Velema (1929) is er in de veranderende
ethiek geen objectieve norm buiten ons. Wij zelf zijn de norm
en bepalen wat mag. Christelijke waarden en normen zijn tot puin gefilosofeerd,
opdat de zich autonoom wanende mens zich met zijn zelfbeschikkingsrecht
kon sterk maken. Het leven is niet langer geschenk en opdracht,
maar een goed dat we naar eigen goeddunken kunnen gebruiken naar eigen
subjectieve wens en inzicht.10 Zo kon ambivalent
calvinisme leiden tot doodsliberalisme. De arts-filosoof Bert Keizer
(1947) constateert dat het probleem van de mens is dat hij een geest heeft en
een lichaam is. Het lichaam gaat onherroepelijk dood en de geest kan zich nooit
ontdoen van dit besef: het refrein is Hein, zo blijkt uit zijn literair-filosofische
bespiegelingen over hedendaagse omgang met leven en sterven.11

Om niet te hoeven doorvragen, maken we veelvuldig gebruik van
woorden zoals ‘uitzichtloos’, ‘ondraaglijk’, ‘mensonwaardig’ en ‘ontluisterend’.
Wie wil mensonwaardige situaties laten ontstaan en bestaan? Maar
wat is dat nu precies? Naarmate we steeds meer hechten aan het
cosmetische, allemaal gaaf, mooi en snel willen zijn, lijken
we hiermee ook slechter te kunnen omgaan. Er wordt verhullend gesproken.
Als je doodmaakt, moet je het ook zo noemen, aldus de Tilburgse moraaltheologe
en docent vrouwenstudies dr. Annelies van Heyst in gesprek met Hans van Dam.12
Wellicht door onze focus op hightech curatie ontbreekt het aan elementaire/basale
zorgverlening. Denk aan de veroordeling tot moord zonder strafvervolging
op 21 februari 2001 van de Amsterdamse huisarts W van Oijen (1949).
Van Oijen kon de ‘rotzooi’ van het verzorgingshuis De
Open Hof opruimen, die de patiënte had verwaarloosd.13
De ervaringen in hospices zoals Kuria in Amsterdam of Rozenheuvel
in Arnhem laten zien dat de vraag om euthanasie goeddeels kan
verdampen. Hospices maken van palliatieve zorgverlening hun hoofdtaak,
zodat we mogen zeggen dat palliatieve zorgverlening de vraag om levensbeëindigend
handelen in belangrijke mate terugdringt. Voor wie denkt, dat
de christelijke identiteit van de zojuist genoemde organisaties
fungeert als ‘vader van de gedachten’, kan informeren bij verpleegtehuis Akropolis
van de Stichting Humanitas in Rotterdam. Hoewel daar op zichzelf
geen bezwaar bestaat tegen levensbeëindiging, heeft men toch
eenzelfde ervaring. Het gaat in Akropolis volgens drs. J. Becker
om een levensloopbestendige zorg en zorgomgeving. Kennelijk verdwijnt daarmee de doodswens
van de gemiddelde patiënt. En wat vindt Humanitas van de pil
van Drion? “Die pil is heel link”, aldus de voorzitter van de Raad van Bestuur”.14

Laten we eerst de ouderenzorg zo inrichten dat ook hoogbejaarden
levensvreugde kan worden geboden. Dat vereist een andere en betere
organisatie van de zorg. Het is toch een schande dat in zo’n rijk land als het
onze … Prof.dr. B. Smalhout (1927) schreef: “En uitgerekend
nu het onder het bewind van Els Borst steeds slechter gaat in
de gezondheidszorg, komt Els op de proppen met De Pil van Drion.
Dat is voor zowel religieuze als niet-gelovige mensen onacceptabel. (…). En dat is een pil
die bitterder is dan die van Drion”.15

GERUSTSTELLING?!

Levensbeëindigend handelen en hulp bij zelfdoding zijn geen medische
handelingen zoals andere medische handelingen: de indicatie verschilt
van andere indicaties doordat de patiënt niet kan rapporteren over
het effect van de behandeling. De arts kan dus nooit weten of de juiste
afwegingen zijn gemaakt.16 De pil van Drion ligt zelfs
geheel buiten het medisch domein en dus ook buiten de euthanasiewet:
op het moment dat je om de pil vraagt, mankeer je niets, laat staan dat er sprake
is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden; het middel dient ter geruststelling
voor het geval dat. Er kan dus geen toetsing plaatsvinden van de beweegredenen
het leven te willen beëindigen, want de wens is er gewoon nog niet.
Bovendien beschikt de arts over de sleutel van de medicijnkast. Om misbruik
te voorkomen denkt Drion aan een tweetrapsraket. Ook is mogelijk het
middel te bewaren achter het pincodeslot van betrokkene of te volstaan
met een op elk gewenst moment bij de apotheek inwisselbaar recept. De
NVVE denkt dat hier uitsluitend sprake is van technische problemen;
vandaar dat de algemene vergadering van de vereniging op 16 maart 2002
besloot begin 2003 bij het ministerie van VWS een vergunning aan te
vragen voor een experiment. Met farmacologen gaat de NVVE op zoek naar
een pil die ook is te hanteren voor niet-medici. Vrijwilligers spelen
een centrale rol bij de beoordeling van de vraag naar zelfmoord. Dat
betekent niet alleen wijziging van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening,
maar ook afschaffing van art. 294 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht
(dat hulp bij zelfdoding strafbaar stelt).17

Het strafrecht moet het ‘rechtsgoed leven’ beschermen. Daarom
veroorzaken opeenvolgende bressen in deze rechtsbescherming onrust:
niet alleen bij het VN-Comité voor de rechten van de mens,18 maar
ook bij mensen in kwetsbare posities en dan vooral bij ouderen (die
evenals in de samenleving als geheel een substantieel deel van
de ongeveer 75.000 leden van de Nederlandse Patiënten Vereniging
uitmaken). Naast de Euthanasieverklaring van de NVVE is er dan ook de
NPV-Levenswensverklaring: geen levensbeëindigend handelen, geen
buitensporig en zinloos medisch handelen, wel betrokken zorg tot het
einde en wel ruimte om te sterven. Wij moeten de dood niet beroven van
haar naïviteit en maken tot een zaak van keuze, van alternatieven
en van het betere argument. Wat betekent ‘kiezen’ nu als
ik kies voor de vernietiging van mijzelf als kiezer? Maar ook: waarom
menen we eigenlijk dat we het recht hebben om zelf te kiezen?

De traditie leert ons dat, daar waar in positieve zin wordt gesproken
over autonomie, dit steeds een vorm van gehoorzaamheid betekent: van
gehoorzaamheid aan de wet van de goden bij Griekse filosofen zoals Sophokles
(496-406), tot gehoorzaamheid aan de wet van de rede bij Immanuël
Kant (1724-1804). Maar waaraan gehoorzaamt eigenlijk de moderne autonome
mens? Aan zijn eigen gevoelens, dat wil zeggen: aan datgene wat volgens
Kant juist nooit een rechtvaardiging van keuzes kan opleveren. Hoe dan
ook, het is zeker te gemakkelijk om de dood te behandelen als een zaak
waaromtrent rationele mensen zelf kunnen kiezen, en doen alsof er geen
taboe bestaat, aldus de Nijmeegse filosoof prof.dr. P.J.M. van Tongeren
(1950).19 De humanistische Poolse cultuurfilosoof prof.dr.
Leszek Kolakowski (1927) constateert zelfs bezorgd: “Het loslaten
van het principe van de absolute en onvervangbare waarde van elk mensenleven
is culturele zelfmoord”.20 Het is dus onjuist
om vanuit sofistische drogredenen tegenstanders van
de pil van Drion op voorhand fanatisme te verwijten en suggestief te
trakteren op vermeende angst voor een destructieve kracht in zichzelf,
waardoor zij uiteindelijk zichzelf niet vertrouwen.21
In dit verband wil ik vanuit een andere context nog een citaat van Kolakowski
geven, dat binnen het kader van dit themanummer van belang is. In zijn
essay over tolerantie stelt hij dat er geen enkel goed principe bestaat,
dat niet ten kwade kan worden aangewend. Bovendien “ligt in ieder
van ons een potentieel van intolerantie. De neiging je eigen beeld van
de wereld aan anderen op te dringen, is over het algemeen erg groot.
We willen graag dat iedereen hetzelfde gelooft als wij, want dan voelen
we ons psychologisch veilig en hoeven we onze eigen overtuiging niet
in twijfel te trekken of te confronteren met andere overtuigingen. (…).
De lof des gewelds kan niet bestreden worden met de lof der algehele
onverschilligheid” waarbij niemand meer ergens in gelooft, waarbij
het niemand meer ergens om gaat, als het leven maar leuk is.22

Het gaat mij wel ergens om en dáár geloof ik ook in. Ten
aanzien van de zorg – die steeds meer neigt naar ‘stopwatch-zorg’ –
pleit ik voor basale zorgverlening.
Daarin fungeren professionele palliatieve kennis en kunde als krenten
(voor liefhebbers: rozijnen) in de pap. Dan is er echte aandacht, betrokkenheid
en adequate zorgverlening, goede pijnbestrijding (N.B. 45 procent van
de terminale kankerpatiënten krijgt een pijnbehandeling die door
medische experts als volstrekt onvoldoende wordt beoordeeld23),
ruimte ook voor de spirituele kant van het leven en praktische en empathische
ondersteuning voor de omstanders van de eerst betrokkene. Al deze elementen
kunnen wonderen doen.

Laten we daarom eerst voldoen aan het een ieder toekomende recht op
basale zorgverlening en beseffen dat zorgverlening een relationeel gebeuren
is, waarin niemand zich overbodig of zelfs teveel hoeft te voelen! Dat
is het beste vangnet en werft bovendien medewerkers voor een beroep
binnen de gezondheidszorg. Dat versterkt het gevoel van welbevinden
en vertrouwen van zorgvragers: een geruststelling waartoe de gezondheidszorg
en alle professionals vanwege goed hulpverlenerschap jegens de zorgvrager
verplicht zijn. Zij bestaat en bestaan immers bij de gratie van de zorgvrager?

MENS-ONTMOETEND

Levensmoeheid, taedium vitae (Lebensüberdruß, weariness
of life) is een dagelijks gebruikte psychiatrisch-psychologische indicatie
en de behandeling ervan wordt frequent gehanteerd. Dit is echter geen
indicatie voor terminale medicatie, want dan ontstaat mogelijk het risico
dat wachtlijsten in de psychogeriatrie en de geestelijke gezondheidszorg
in het algemeen adembenemend snel zijn opgelost. Dat klinkt dramatisch,
maar levensmoeheid, depressie, lijden aan het leven, verveling, zich
overbodig en zelfs een last voelen en zo meer dreigen sociale indicatoren
te worden voor het eerst accepteren van en later aandringen op een ultiem
vertrek uit de verzorgingsstaat die juist onze ouden hebben opgebouwd.
Er is dus een risico dat sociale wenselijkheid het tijdstip van de dood
gaat bepalen. Bedrevenheid in de omgang met de dood is een twijfelachtige
(politieke) ambivalentie. Laten we vermijden dat we terechtkomen in
een executiecultuur die tragiek uit het vocabulaire verwijdert en morele
dilemma’s in genadeloze wetgeving regelt, aldus de Nijmeegse pastoraaltheoloog
dr. H. Schilderman.24

De opvatting dat zelfdoding meestal is te voorkomen door adequaat handelen,
berust niet op wetenschappelijke evidentie.25 Toch
kun je “heel goed niet doden en toch je patiënt niet in de steek laten, door
hem bij te staan tot het einde, aldus de Amsterdamse psychiater prof.dr.
G.F. Koerselman (1947).26 Hij stelt dat de discussie
over euthanasie en hulp bij zelfdoding in sterke mate wordt bepaald
door emoties en pseudo-rationaliteit in de arts-patiëntrelatie. Die brengen de
arts-patiëntrelatie op een hellend vlak. Dat gevaar is levensgroot,
omdat het gaat over een onomkeerbaar einde. Het gesprek tussen arts
en patiënt is minder mens-ontmoetend dan weleer en wordt meer bepaald
door een verlanglijstje van de patiënt. In het christelijke perspectief
was de zieke broeder/zuster. Hij werd patiënt: object van medische
en verpleegkundige zorg en behandeling. In de huidige begrippen ‘klant’ en ‘consument’ is
het aspect van het lijden, het patiënt-zijn (homo patiens)
geheel verdwenen. De zieke is momenteel een consument die vrij en bewust
op de gezondheidsmarkt zijn keuze maakt naar gelang zijn fysieke behoefte.

Koerselman gaat in op de gevoelens die een verzoek van een patiënt
kunnen oproepen bij een behandelend arts. Wanneer artsen zich opstellen
als ‘hulpverleners’ en niet als ‘behandelaars’ of ‘zorgverleners’,
wanneer artsen mede-lijden in plaats van invoelen, lopen zij het gevaar
te worden meegezogen in de draaikolk van gevoelens van wanhoop en machteloosheid
die bij lijden naar boven komen. Dat is een slecht kompas. De enige
remedie tegen deze verleiding is werken aan professionele distantie;
die sluit empathie in! Te doen wat medisch gezien redelijkerwijs kan
en niet te doen wat ten onrechte redelijk lijkt is de enige bescherming
tegen de verlokking van een dodelijke omhelzing in het arts-patiënt
contact.27

Het onderscheiden van goed en kwaad is het werk van een morele intuïtie,
zo stelt de eerder genoemde Poolse cultuurfilosoof.28 We
raken niet vertrouwd met morele kennis, doordat iemand ons ervan overtuigt dat
Immanuël Kant (1724-1804), Edmund Husserl (1859-1938) of Plato
(427-347) gelijk had, maar omdat we ons schuldig kunnen voelen en ook
daadwerkelijk voelen, als we regels overtreden waarvan we weten dat
ze geldig zijn, aldus Kolakowsky. Met B.E. Chabot zeg ik vanuit een
ander uitgangspunt tot slot: de huiver moet blijven!

NOTEN:

1. Relevant jrg. 28 nr. 1 (2002)
2. K. Exalto, De dood ontmaskerd – de voorbereiding op de dood
in de late middeleeuwen, in de reformatie en in de gereformeerde
theologie in de 17e en begin 18e eeuw. Uitg. Ton Bolland – Amsterdam
1975
3. vergaderjaar 2000-2001, 26 691, nr. 137
4. vgl. B. van der Wal, Zelfdoding – Jacob Kohnstamm (D66) en
de vergulde pil. In: CV KOERS jrg. 3 nr. 11 pag. 7-11 (2001)
5. K. van der Velde, Naar de kerk met Huib Drion. In: Trouw d.d.
6 augustus 2001; A.Visser, Mevrouw, ik heb geen pillen. In:
Trouw d.d. 19 januari 2002
6. H. Drion, Het zelfgewilde einde van oudere mensen. In: NRC
Handelsblad d.d. 19 oktober 1991
7. H. van Dam, De pil van Drion als geruststelling. In: Relevant
jrg. 28 nr. 1 pag. 4-6 (2002)
8. G.J. Ligthart, M.B.H.G.E. Eyck, A.J.F.M. Kerkhof, Ouderen vragen
zelden om de dood. In: Trouw d.d. 12 mei 2001
9. J. Kennedy, Een weloverwogen dood
– euthanasie in Nederland. Uitg. Bert Bakker
– Amsterdam 2002; B. van der Wal, De naïviteit
van de geplande dood – Amerikaane historicus James C. Kennedy
over euthanasie en de pil van Drion. In CV KOERS jrg. 3 nr.
8 pag. 18-22 (2001); B.J. Spruyt, Het gesprek en de dood – Amerikaanse
historicus James Kennedy publiceert boek over de geschiedenis
van het Nederlandse euthanasiedebat. In Reformatorisch Dagblad
d.d. 16 januari 2002; E. Brandt, De dood is niet zo’n
goede gesprekspartner. In: Trouw d.d. 1 februari
2002
10. W.H. Velema, Veranderingen in de ethiek- ieder mens mag er
zijn’. Lezing tijdens het symposium ‘Patiënt/cliënt
uit zich(t)!’ ter gelegenheid van het afscheid
van G. van den Berg als directeur van de NPV d.d. 3
november 2000.
11. B. Keizer, Het refrein is Hein – dagen uit een verpleeghuis.
Uitg. SUN – Nijmegen 10943
12. W. Algra, E. Brandt, De mens is geboren om te leven. In:
Trouw d.d. 25 april 2001
13. R. Seldenrijk, Palliatieve zorg van levensbelang – “de
meeste ouderen snappen niet veel van onze euthanasieregeling”.
In: Reformatorisch Dagblad d.d. 17 maart 2001; vgl.
J. Koelewijn, Ach moeder – de laat-maar-waaiencultuur
van overbelast personeel in het verpleeghuis. In: NRC
Handelsblad d.d. 16 juni 2001
14. B. van der Wal, Welzijn in plaats van de pil. In: CV KOERS
jrg. 3 nr. 6 pag. 48-53 (2001)
15. B. Smalhout, Een bittere pil. In: De Telegraaf d.d. 21
april 2001; vgl. J. Inen, Vier ‘Waarheden’ van
de zorg. In: Intermediair d.d. 29 maart 2001
16. W.G. van Dorp, Het onbewezen effect van euthanasie – niemand
kan getuigen hoe het is om dood te zijn. In: Medisch
Contact jrg. 56 nr. 21 pag. 819-820 (2001)
17. vgl. eindnoot 1 pag. 7-10
18. Concluding observations of the Human Rights Committee: Netherlands
(20/07/2001. CCPR/CO/72/Net. Seventysecond session;
zittingen op 9 en 10 en op 19 en 23 juli 2001)
19. P van Tongeren, Argumentatie of taboe? – over de discussie
over professionele hulp bij zelfmoord. In: Trouw d.d.
17 januari 1995; vgl. J. Goud, Ethische ficties. In:
H. Achterhuis e.a., Als de dood voor het leven – over
professionele hulp bij zelfmoord. pag. 29-38 Uitg. G.A.
van Oorschot – Amsterdam 1995
20. L. Kolakowski, Het doden van gehandicapte kinderen als
het fundamentele probleem van de filosofie. In: Rekenschap,
humanistisch tijdschrift voor wetenschap en cultuur
jrg. 19 pag. 8-15 (1972)
21. J. Kohnstamm, Commentaar – “Pil van Drion”.
In: Relevant jrg. 27 nr. 3 pag. 21 (2001)
22. L. Kolakowsky, Over het alledaagse leven. pag. 7-12 Uitg.
Boom – Amsterdam 2000
23. M.J.E. de Rond, F.S.A.M. van Dam, R. de Wit, In: Tijdschrift
voor Gezondheidswetenschappen jrg. 77 nr. 8 pag. 502
(1999)
24. H. Schilderman, Er moet geen ‘executiecultuur’ ontstaan.
In: NRC Handelsblad d.d. 18 april 2001
25. B.J. Beerthuis, H.H. Harnas, Bewust gekozen dood – psychiater
kan zelfdoding niet voorkomen. In: Medisch Contact jrg.
56 nr. 35 pag. 1244-1245 (2001)
26. W. Algra, E. Brandt, Slotdebat euthanasie – de dood voor
het lijden. In:Trouw d.d. 17 mei 2001
27. G.F. Koerselman, In dodelijke omhelzing. In: H. Achterhuis
e.a., a.w. pag. 39-54
28. L. Kolakowsky, a.w. 2000 pag. 136-140