PVH 10e jaargang – 2003 nr. 5, p. 144-146

Door Dr. Th.A. Boer
Universitair docent christelijke ethiek aan de Theologische Faculteit van de Universiteit
Utrecht en medewerker bij het Ethiek Instituut aldaar

Het is 2035 en ik zit, zoals altijd op zondagavond, klaar voor het
programma Spoorloos. Het belooft weer een tranentrekker te
worden, beept mijn mobieltje: er is een kloon op zoek
naar zijn wortels. Alweer? Ik denk terug aan vroeger. Het
Nederlandse parlement, het Europese Parlement, de
Amerikaanse president, de Verenigde Naties, allemaal hadden
ze resoluties aangenomen. Iedereen was ertegen. Maar toen de
eerste klonen in de kinderwagen lagen te kraaien, waren de
mensen toch ontroerd. Het waren er trouwens niet veel, want één
kloon kostte een fortuin en dat bleef zo sinds Reprohum het patent op kloneren had verkregen.
En zoals altijd was de werkelijkheid complexer dan de
angstdromen. Fascinatie ging plaats maken voor realisme. De
kloon bleek minder op zijn origineel te lijken dan gehoopt.
De kloon groeide op in een andere tijd dan zijn origineel,
kreeg betere voeding, een modernere school en een duurdere
sportclub. Net zoals sommige tweelingen gingen klonen zich
afzetten tegen de 100-procents gelijkenis met hun evenbeeld.
Meewarig dacht ik aan het kloontje van Johan Cruyff dat
weigerde ooit een bal aan te raken en zich na een wanhopige
zoektocht naar zijn identiteit bij de golfclub aanmeldde,
waar hij twee jaar later wegens luiheid werd geroyeerd. Het
kloontje van het lieve overreden zusje van de buurvrouw
bleek een ergerlijk meisje en werd op haar 15e uit huis
geplaatst. Klonen bleken net mensen: ook zij hadden de
behoefte om anders te zijn, uit de band te springen, zich af
te zetten. Autonoom als zij waren, gingen velen de
megalomane autonomie van hun ouders bekritiseren. In plaats
van een leger van identieke klonen bleken er blije klonen,
gefrustreerde klonen, woedende klonen, berustende klonen,
gehoorzame klonen, creatieve klonen en vrome klonen te zijn.
En nu dus een kloon met heimwee.

Spoorloos begint. Ik lig onderuit, graai in de zak met ©rutto’s en neem een slok van mijn TimeShell Coc@Pepsi.

Er verschijnt een snelle presentator op het scherm. Vanavond
is een gekloneerde jonge man op zoek naar zijn familie.
“Spoorloos is op zoek gegaan naar Kloontjes
eiceldonormoeder,” spreekt hij ernstig. “Aan haar eicel is
Kloontje zijn naakte bestaan schuldig, in deze lege dop is
zijn bestaan begonnen. Van deze donor erfde Kloontje
bovendien niet slechts zijn bestaan, maar ook de
mitochondriale genen die de groeihuishouding van het zich
vormende embryo gingen regelen. Ons team is op zoek gegaan
en wij hebben haar gevonden!” Er loopt een bleek vrouwtje
het podium op. Maar amper heeft hij zijn moedertje hevig
snikkend in de armen gesloten, of het team blijkt een
volgend filmpje te hebben geschoten. “Kloontje”, zegt een
geëmotioneerde vrouw, recht in de camera kijkend, “ik
ben je draagmoeder. Negen maanden lang heb ik jou in mij
gedragen omdat je sociale moeder te druk was. Ze hebben me
er goed voor betaald en toch, nee juist daarom voelt het
alsof ik je heb verraden. Negen maanden lang ben ik
misselijk van jou geweest, voelde ik je eerste schopjes,
ging ik met je ouders naar het ziekenhuis voor een echo.
Toen jij na je geboorte bij me werd weggehaald, voelde ik me
een verrader. Wat wíl ik je graag zien!” Het filmpje
gaat ten einde, Kloontje komt weer in beeld, zijn ogen
betraand. “Ze is hier!” zegt de presentator zoetig en
terwijl de muziek aanzwelt gaat de deur open en daar komt
Kloontjes draagmoeder binnen. De microfoons raken beklemd
tussen de tegen elkaar aan schurende kledij en wij horen het
in linnen verstikte snikken van moeder en zoon. Twintig jaar
scheidingsleed wordt in tien seconden ontladen.

Terwijl op de achtergrond nu ook de eiceldonormoeder en de
draagmoeder elkaar in de armen vallen, komt het gezicht van
de presentator weer in beeld. “Dit is nog niet alles,”
vertelt hij en wendt zich weer tot Kloontje, “jij hebt nog
drie kwartzusjes”. “Wat!” zegt Kloontje, “wat knap van
jullie! Ik heb altijd al een zusje willen hebben!” De
commentator spreekt het beeld weer in. “Toen we bij het
fertiliteitcentrum waren om de gegevens van Kloontjes
eiceldonor op te sporen,” vervolgt hij nu op
documentaireachtige toon, kwamen we erachter dat er van de
twintig eicellen die deze eiceldonormoeder heeft gedoneerd
nóg drie succesvol voor klonen zijn gebruikt!” Ook de
eiceldonormoeder zit nu weer gebiologeerd overeind. Op het
scherm verschijnen beelden van een grachtje in Almere. Drie
meisjes – één met donker haar, een blond
meisje en een meisje van Chinese komaf – zitten op een
terrasje en wisselen ervaringen uit over de mitochondriale
genen die zij delen. “Heb jij ook altijd zo’n honger?”
vraagt het blonde meisje terwijl ze aan een sorbet slurpt.
“Nooit genoeg!” antwoordt het donkere meisje met volle mond,
terwijl het Chinese meisje hoog giechelend een moorkop
verorbert. In een inzet onder in beeld kijkt Kloontje
gefascineerd toe. “Nooit genoeg”, mompelt hij, “inderdaad
altijd meer. En ik maar denken dat het aan mezelf lag!”
“Willen jullie je kwartbroertje zien?” vraagt de presentator
aan de drie meisjes. “JA!” barsten ze alle drie uit, en even
later opent de deur zich en de vier kwartjes rollen in
elkaars armen. Terwijl de muziek aanzwelt en er rook op de
vloer verschijnt, vervoegt de eiceldonormoeder zich bij het
viertal en voelt zich voor het eerst in haar leven
compleet.

Tijd voor een commercial. Ook de publieke omroep onderbreekt
zijn programma’s voor commerciële boodschappen. Omo is
nu nog beter, Palmolive heeft een vernieuwde formule en bij
de ©crutto’s kun je flippo’s sparen. Er volgen drie
reclames voor incontinentiemateriaal, één voor
Kukident en nog één voor een luxe sterfkliniek
in het Zwarte Woud, en “Spoorloos” is terug. “Kloontje,” zo
vervolgt de presentator, “je had nog een andere reden om ons
te bellen. Vertel eens.” “Nou,” zegt Kloontje, “op
tweejarige leeftijd hebben mijn ouders mij afgestaan. En nou
wil ik zo vreselijk graag weten wie mijn vader is”. “We zijn
voor je op zoek gegaan,” vervolgt de presentator, “kijk maar
even mee”. Opnieuw een filmpje. “Via het bevolkingsregister
in Utrecht kwamen wij terecht in Maastricht. Dat verwees ons
door naar de Universiteitskliniek van Aken. Uiteindelijk
bracht de zoektocht ons naar deze buitenwijk van Keulen. Een
keurige straat. We bellen aan bij een keurig huis. “Was soll
das hier?” zegt een stem door de intercom.
“Holländisches Fernsehen. Sind Sie Herr Heinrich
(Piep)?” “Ja?” “Ihr Klonsohn sucht Sie”. Het is even stil.
Nadat verschillende sloten zijn geopend gaat de deur open en
we worden binnengelaten door een verschrikte vrouw. Op de
bank zit een kale man van rond de vijftig jaar. Hij lijkt
als twee druppels water op Kloontje. In een uitsparing onder
in beeld is Kloontje te zien. “Een Duitser!” mompelt hij,
terwijl hij in zijn nog volle haardos grijpt, “ik ben een
kloon van een kale Duitser!” “Maar waarom hebt u hem
afgestaan?” vraagt de interviewer aan de man. De vrouw
antwoordt. “We konden het niet meer aan. Ik had niets met
dat kind. Het was een kind van mijn man.” Ze aarzelt even.
“Maar dan dikker. Ik werd gek van de aandacht die hij van
mijn schoonouders kreeg.” Haar man pinkt een traan weg. “Hoe
zou het met hem zijn?” vraagt hij zich af. De deur opent
zich. Kloontje, hier is je zesde verrassing. Want ze zijn
hier!” Terwijl de muziek speelt en er rook uit de vloer
komt, valt Kloontje de snikkende Duitser in de armen. “Mein
Sohn!” stamelt de man. “Vater!” roept de jongen terwijl hij
een traan wegpinkt, “mein Vater!”

“NIET zo snel!” schalt het nu ineens streng door de
luidspreker. De presentator neemt opnieuw de regie. “Kijk
even mee.” Er verschijnt een ernstig kijkende laborant in
beeld. “U moet weten dat Heinrich Kloontjes vader niet is.
Genetisch gesproken zijn zij tweelingen. De genetische
ouders van Kloontje zijn de ouders van Heinrich. Dat maakt
dit soort gevallen extra ingewikkeld.” Er volgt opnieuw een
zoektocht, ditmaal naar een bejaardentehuis in
Düsseldorf. Er wordt aangebeld, gezocht,
gemarchandeerd, er worden foto’s uitgewisseld. De deur van
de studio gaat opnieuw open, de muziek speelt en de rook
borrelt uit het podium. Daar komen twee oude mensen aan. De
oude man kijkt gefascineerd naar Kloontje. “Genauso wie
Heinrich . . . ” mompelt hij gebiologeerd, “Heinrich, aber
jünger”. Met een verveelde blik valt Kloontje zijn
geëmotioneerde genetische ouders in de armen. Het is
inmiddels druk in de studio en er hangt zoveel rook dat
sommigen van de aanwezigen beginnen te hoesten. De
presentator gaat naast hem staan. “Kloontje,” zegt hij met
een royale lach, “tijdens het voorgesprek vertelde je ons
ook nog dat je zo graag een broer had willen hebben. We
hebben ze gelijk voor je meegenomen. Uzdul en Achmed uit
Heerenveen”. De muziek speelt en verschrikt valt Kloontje
zijn snikkende halfbroers in de armen. “Kinderen uit de tijd
dat je vader op de binnenvaart zat.” “Was denn!” roept de
bejaarde vrouw. “Und das hast du mir nicht erzählt!?”
Terwijl Kloontje angstig zijn nieuw gevonden halfbroers
knuffelt, beginnen op het studiodecor de eerste
schermutselingen. De eiceldonormoeder, geholpen door het
Chinese meisje, slaat op de pleegmoeder van Kloontje in. De
draagmoeder heeft een handgemeen met de kloonvader en de
genetische moeder zit achter de Turkse broers aan. De
spermadonor van het dikke blonde meisje blijkt de halfbroer
van de pleegvader van het donkere meisje. De eerste stoelen
vliegen door de ruimte. Het alarm slaat aan en er huilt een
sirene. De presentator neemt afscheid: “Dames en heren, dit
was alweer de tiende aflevering van ‘Kloontje komt om zijn
loontje’. Blijf kijken!” Kloontje begint te hyperventileren
en probeert de sirene uit te zetten. “Nee!” gilt hij, “het
is genoeg geweest! Ik snap er niets meer van! Dit kan de
bedoeling niet zijn!” Niemand hoort hem. De sirenes loeien
in zijn oren.

Langzaam ontwaak ik uit de droom. “Lieverd!” hoor ik naast
me, “lieverd, kalmeer. De wekker staat hiér – wacht,
ik zal hem wel uitzetten. Wat ben je bezweet. Heb je naar
gedroomd?” Versuft loop ik naar de badkamer. Terwijl de
douche al aan staat, bekijk ik lange tijd mijn evenbeeld in
de spiegel.

Dr. Theo Boer

ethicus, systematisch theoloog
Faculteit Godgeleerdheid
Postbus 80.105
3508 TC Utrecht
e-mail: tboer@theo.uu.nl

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Tijdschrift
voor Gezondheidszorg & Ethiek (TGE) nr.2, jaargang 13
2003, een uitgave van Van Gorcum in Assen.