2 oktober 2019

Redactie PVH. Het verzoek om cassatie in het belang der wet van het Openbaar Ministerie aan de Hoge Raad eind september, inzake de levensbeëindiging van een diep dementerende vrouw, vindt Juristenvereniging Pro Vita (JPV) hoopvol. Het gaat hier immers om de meest kwetsbaren in onze samenleving, zij die hun wil niet (meer) kunnen uiten. En door de uitspraak van de rechtbank in Den Haag kreeg hun bescherming tegen druk van familie of omgeving en professionals een serieuze knauw. 

Uitspraak euthanasie diep dementerenden

Op 11 september 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een arts ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van een onzorgvuldige euthanasie op een diep demente patiënt. Het Openbaar Ministerie (OM) hoopte met deze vervolging duidelijkheid te krijgen over de betekenis van de wilsverklaring met dementieclausule, bij het uitvoeren van euthanasie op wilsonbekwaam geworden dementerende personen.

De rechtsvraag

De rechtbank moest in deze zaak beoordelen of de patiënte een uitdrukkelijk en ernstig verlangen had om haar leven te laten beëindigen. Als die vraag met ‘ja’ werd beantwoord, moest de rechtbank nagaan of de arts zich bij de levensbeëindiging heeft gehouden aan alle zorgvuldigheidseisen van de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) en of zij de levensbeëindiging heeft gemeld bij de gemeentelijke lijkschouwer. Als de arts aan dat alles heeft voldaan, dan moet dat leiden tot het oordeel dat levensbeëindiging niet strafbaar is.

Het oordeel: verifiëren stervenswens niet verplicht

Volgens de rechtbank was de arts niet verplicht om met haar wilsonbekwame patiënt nog in gesprek te gaan om te bepalen of zij akkoord ging met haar initiële wilsverklaring. Zij hoefde de actuele stervenswens niet te verifiëren. De eis van het OM dat de arts moest nagaan of zij op het ogenblik van de uitvoering van de dodelijke daad nog achter haar beslissing stond, is door de rechtbank dus niet gevolgd.

De Artsenfederatie KNMG heeft zich positief uitgesproken over het vonnis. Het noemde het een grote opluchting voor de arts en alle betrokkenen.

Wilsverklaring biedt geen zekerheid voor levensbeëindiging

Een arts is weliswaar nooit verplicht om euthanasie toe te passen, er bestaat immers geen recht op euthanasie. Maar welke argumenten kan men nog inbrengen tegenover een familie die haar naaste ziet aftakelen? Een naaste die zich verward, boos of verdrietig voelt en in zijn eigen ogen een onwaardig leven leidt, ondanks de betere momenten. De wilsverklaring, hoe gedetailleerd ook, biedt echter nooit een sluitende zekerheid over het precieze moment van levensbeëindiging.

Bescherming van kwetsbaren meer dan ooit onder druk

De WtL bevat echter open en vage criteria. Zo moet de arts onder andere de overtuiging hebben gekregen ‘dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek’, ‘dat er sprake is van uitzichtloos en ondragelijk lijden’ en ‘met de patiënt tot de overtuiging zijn gekomen dat er voor de situatie ‘geen redelijke andere oplossing is’ (art.2 lid 1a, 1b en 1d van de WtL).

Als een patiënt niet wilsbekwaam is, moet de arts zelf bepalen voor zijn diepdemente patiënt of aan de vereisten van de wet is voldaan, zonder de inbreng van de patiënt zelf. Daardoor kan de arts ook niet voldoen aan de wettelijke plicht om de patiënt in te lichten over diens situatie en eventuele vooruitzichten. En ook al is de dementerende persoon schijnbaar gelukkig, dit speelt volgens het vonnis geen rol bij de beoordeling van het oorspronkelijke euthanasieverzoek. Het is dus nu de arts die over leven en dood gaat beslissen op basis van een wilsverklaring, opgetekend in een andere, vaak totaal verschillende fase van de ziekte. Daarbij zal hij zich in de praktijk eveneens laten leiden door anderen, zoals medische professionals, de nabije familie en nu ook de visie van de rechterlijke macht op deze problematiek.

Naar de mening van JPV heeft de rechter met deze uitspraak de mogelijkheid voor levensbeëindiging van wilsonbekwame, diep dementerende personen fors vergroot. Dit versterkt misschien de juridische zekerheid voor artsen, maar de bescherming van de meest kwetsbaren onder ons staat meer dan ooit onder druk. Deze bescherming die nochtans één van de fundamentele hoekstenen van elk respecterende rechtsstaat vormt, krijgt hierdoor een serieuze knauw.

Cassatie in het belang van de wet

Het OM laat het gelukkig niet bij de rechtsuitspraak van 11 september zitten. Het heeft aan de Procureur-Generaal (PG) bij de Hoge Raad gevraagd om cassatie in het belang der wet in te stellen. De PG heeft positief op dit verzoek gereageerd. Hij kan nu rechtsvragen stellen aan de Hoge Raad, die zich er vervolgens over kan uitspreken. Hiermee slaat het OM het hoger beroep over en komt de zaak voor de verpleeghuisarts zelf definitief tot een einde.

De vraag van het PG tot cassatie houdt de mogelijkheid in dat dit vonnis alsnog wordt herzien waarbij de rechten van personen die hun wil niet meer kunnen uiten worden geëerbiedigd.

De JPV hoopt dat het oordeel van de Hoge Raad zorgt voor een betere bescherming van de meest zwakkeren onder ons, ook tegen de druk van familie of omgeving en professionals die levensbeëindigende beslissingen meer en meer beschouwen als normale medische handelingen.