PVH 13e jaargang – 2006 nr. 6, p. 137-141

Door Mr Dr E.H. Hulst
gezondheidsjurist bij het instituut voor Beleid en Management van de Erasmus Universiteit Rotterdam

Euthanasie en hulp bij zelfdoding blijven de gemoederen
bezighouden. In september 2006 zond de NCRV een documentaire uit
over euthanasie  in Zwitserland. Eind 2005 ontstond deining in Duitsland
toen de Zwitserse organisatie voor sterfhulp Dignitas (de naam
refereert aan ‘waardigheid’) mensen die hun leven willen beëindigen uitzicht
bood op een dodelijke  hoeveelheid slaapmiddel, die ze zelf tot zich moeten
nemen.  Het gaat daarbij dus om hulp bij zelfdoding. Alhoewel het om een
Zwitserse organisatie gaat, is meer dan de helft van de leden Duits. Dignitas
heeft de discussie in  Duitsland aangezwengeld door een ‘dependance’ te openen
in het Duitse Hannover.1  Mensen die willen sterven worden door naar Zwitserland
begeleid, alwaar de hulp bij zelfdoding wordt geboden. In Zwitserland is dat
geen strafbaar feit.  Enige voorwaarde is dat de hulpverlener geen persoonlijk
voordeel heeft bij het overlijden. De NVVE hield op 1 december 2006 een symposium
over de Zwitserse ‘hulp’ onder de  titel ‘Zwitserland in de polder…?’2 Pro Vita en
het Nederlands Artsenverbond hielden op 12 november 2005 nog een symposium
over sedatie in de laatstelevensfase.3

Om de zeker in Duitsland zo beladen discussie in goede banen
te leiden, wordt bij onze oosterburen liever gesproken van
Sterbehilfe in plaats van het uit de Tweede Wereldoorlog
zo beladen Euthanasie.4 Ook in ons land werden voorafgaand aan
de Euthanasiewet en de daaraan weer voorafgaande
meldingsprocedure Euthanasie5 pogingen ondernomen euthanasie
aanvaard te krijgen door uitdrukkelijk te refereren aan de
vrije wilsbeschikking van degene met doodswens. In het
dagelijks taalgebruik wordt echter nog steeds gesproken van
actieve euthanasie als het gaat om levensbeëindiging op
verzoek van de patiënt waaronder mede hulp bij
zelfdoding wordt begrepen, terwijl met passieve euthanasie
bedoeld wordt het staken van behandeling waardoor het proces
van sterven niet langer wordt uitgesteld.6

In december 2005 kwam de KNMG met de Richtlijn Palliatieve
Sedatie waarin verduidelijkt werd dat een arts binnen het
kader van normaal medisch handelen zijn handelen kan richten
op stervensbegeleiding. Het gaat daarbij om het opzettelijk
verlagen van het bewustzijn van de patiënt in diens
laatste levensfase met als doel het lijden zoveel mogelijk
te verzachten. Er is binnen palliatieve sedatie dus geen
levenseinde beoogd. Een en ander is in overeenstemming met
de heersende rechtspraak. Zo besliste het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch
op 19 juli 20057 dat een huisarts die in het kader van
palliatieve zorgverlening medicatie had toegediend en na het
overlijden een natuurlijke doodsoorzaak had afgegeven geen
strafbaar feit heeft gepleegd. Er was namelijk geen sprake
geweest van een beoogd naderbij brengen van het overlijden
van de patiënt.

In België werd in 2005 een euthanasiewet aanvaard
volgens welke bewuste en handelsbekwame meerderjarigen met
een ondraaglijk (psychisch) lijden als gevolg van een
ongeneeslijke aandoening euthanasie kunnen vragen. Evenals
in Nederland hoeft de patiënt niet terminaal te zijn.8
De Belgische wet is dan wel strenger dan de Nederlandse
evenknie: drie artsen moeten in dat geval instemmen, terwijl
één hunner gespecialiseerd moet zijn in de
aandoening waaraan de patiënt lijdt. In Nederland geldt
ongeacht de vraag of sprake is van terminaal lijden dat een
collega-arts de verzoekende patiënt zelf gezien heeft,
doch instemming van deze tweede arts is niet vereist. In
beide landen geldt overigens dat het verzoek tot euthanasie
vrijwillig, overwogen en herhaald moet zijn en dat de
patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand van
aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden
bevindt. De Hoge Raad bevestigde deze eis nog eens na
inwerkingtreding van de Euthanasiewet door in de zaak
Brongersma de euthanaserend arts strafbaar te stellen nu
geen sprake was van een patiënt, dat wil zeggen dat
volgens de Hoge Raad geen sprake was van de aanwezigheid van
medisch geclassificeerde somatische of psychische ziektes of
aandoeningen.9

1. VERSCHILLEND BEELD LEVENSBEËINDIGING

Kortom, euthanasie laat internationaal een verdeeld beeld
zien. In Zwitserland wordt strikt onderscheid gemaakt tussen
hulp bij zelfdoding en toediening van dodelijke middelen
door een arts. In België wordt onderscheid gemaakt
tussen actieve levensbeëindiging bij een patiënt
in een terminale fase en een patiënt die niet stervend
is, terwijl in Nederland een scherp onderscheid is gemaakt
tussen palliatieve zorg en actieve levensbeëindiging.
In Frankrijk is zowel actieve levensbeëindiging als
palliatieve zorg waardoor de arts weet dat het levenseinde
dichterbij komt een strafbaar feit.10 In dat land ligt
eveneens een wetsvoorstel ter legalisering van euthanasie en
palliatieve zorg.
Maar ook is vast te stellen dat actieve levensbeëindiging
gezien de enorme ontwikkelingen in de
gezondheidszorg en de toegenomen hygiëne zich steeds
meer opdringt. Joanne Roberts, een Amerikaanse
arts palliatieve zorg schreef in een editorial van het
British Medical Journal (BMJ) ontwikkelingen
in de doodsoorzaak van Amerikanen in de laatste
eeuw. Overleed begin 1900 nog ca. 80% van
de Amerikanen – veelal jong – aan een acute ziekte,
vooral longontsteking, TBC en diarree, in 2000
overleed meer dan 80% van de Amerikanen
juist aan een chronische ziekte, waaronder hartfalen,
kanker, longziekten en dementie.
Tegenwoordig is overlijden op hoge leeftijd de
norm. Ook merkt zij op dat artsen zelden de levensverwachting
van terminale patiënten goed inschatten, maar dat zij wel
wat kunnen vertellen over hoe de laatste periode zal
verlopen.11 De dokter kan daardoor een wezenlijke bijdrage
leveren aan een zo waardig mogelijk einde door
middel van de juiste palliatieve zorg. De grens
tussen palliatieve zorg en actieve levensbeëindiging zal
echter nooit haarscherp kunnen worden getrokken.12
Het gemeenschappelijke doel is echter de waardigheid
van het leven te dienen en dit voor de buitenwereld op
een zo transparant en controleerbaar
mogelijke wijze te doen. En daar mankeert het helaas nogal
eens aan, zeker in landen waarin de strafdreiging
nadrukkelijk aanwezig is, zoals bijvoorbeeld
Frankrijk. In 1999 diende de Franse senator
Pierre Biarnès een wetsvoorstel in om ‘waardig sterven’
mogelijk te maken met als basis zelfbeschikking. Hij
deed dit omdat volgens hem ‘totale anarchie’ bestaat
nu het verbod op euthanasie in Frankrijk massaal
wordt genegeerd. Artsen geven het wegens de strafdreiging
alleen niet toe.13 In 2005 werd uiteindelijk een wet aangenomen,
14 waarin de rechten van de patiënt ter zake van het weigeren van
een behandeling zijn vastgelegd.

Wat iedereen ook moge vinden van de euthanasiediscussie in
Nederland, ons land trekt wel geregeld de aandacht wegens de
openheid van de discussie en de prudente wijze waarop de
rechter steeds met deze problematiek is omgegaan.15 Zonder al
teveel overdrijving kan gesteld worden dat de Hoge Raad in
het Schoonheim-arrest in 198416 regels geformuleerd heeft die
thans internationaal navolging hebben gekregen.
Nederland trekt internationaal overigens nog
steeds de aandacht. Zo werd in BMJ de rechtszaak rond huisarts
van Oijen gememoreerd, waarin de huisarts wel strafbaar werd
geacht doch zonder oplegging van straf wegens diens consciëntieuze
handelen bij de levensbeëindiging van een 84-jarige patiënte –
17 jaar in de praktijk bij van Oijen – die uitzichtloos
en ondraaglijk leed. Er lag namelijk geen verzoek
van patiënte, waardoor niet voldaan was aan de destijds
geldende Meldingsprocedure Euthanasie. Wel werd hij gestraft
wegens valsheid in geschrifte nu hij ten onrechte een
natuurlijke dood had aangegeven. Terecht, het is onaanvaardbaar
om bij een niet-natuurlijke dood toch de buitenwereld om de tuin
te leiden.
Het wekt de indruk dat zelfs een arts, die nota bene meegewerkt
heeft aan de documentaire ‘Dood op verzoek’ (zie hieronder),
toch over de schreef is gegaan door de ware doodsoorzaak
te verzwijgen.

2. PERMANENTE DISCUSSIE GEWENST

Van Oijen kreeg in 1994 internationale publiciteit
met genoemde documentaire ‘Dood op verzoek’, waarin
voor het eerst actieve levensbeëindiging werd gefilmd.17
In 2004 berichtte BMJ dat er in twee testcases uitspraak
was gedaan. De Hoge Raad had zich inmiddels over
de strafbaarheid van huisarts van Oijen uitgesproken en de
strafbaarheid van diens handelen bevestigd, terwijl
in een andere rechtszaak een arts die morfine en midazolam had
toegediend vrijgesproken werd van moord nu dit
volgens de rechter plaatsgevonden had in het kader van palliatieve
zorg, omdat volgens medische normen geen sprake
was van een excessieve medicatie. Daarmee erkende de rechter (wederom)
de leidende rol in dit soort kwesties van de
medische wetenschap. Daarmee is tevens aangegeven dat
medici het voortouw hebben in de discussie rond euthanasie en
dat de maatschappij een groot vertrouwen stelt in de
artsengemeenschap. Maar anderzijds eist dat wel
uiterste prudentie en transparantie. Medici moeten hun handelen
en motivering van dat handelen zo inzichtelijk mogelijk
maken. Een goede optie is daarbij een permanente discussie. Zoals
gezegd, actieve levensbeëindiging zal nooit –
zoals voormalig minister Borst van VWS ten onrechte
meende – een discussie zijn die ‘volbracht’ is. Evenmin
is het aanvaardbaar om de discussie en de uitkomsten
te laten leiden door een heersende publieke opinie. Het is niet
voor niets dat in elke regelgeving en rechtspraak
rond actieve levensbeëindiging er enkel ruimte bestaat voor
straffeloze euthanasie en hulp bij zelfdoding
wanneer hier een arts bij betrokken is. Verder is erkend dat actieve
levensbeëindiging geen normaal medisch handelen is. Dat
werd reeds in genoemde Schoonheimzaak uit 1984
beslist. Maar ook op internationaal gebied is dat in wezen uitgesproken.
In de zaak van mevrouw Pretty eiste zij voor het Europese
Hof van de Mensenrechten (EHRM) dat de Britse
staat het haar mogelijk moest maken om euthanasie te ondergaan.
Het mensenrechtenhof wees de vordering echter af:
art. 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waarin
het recht op leven is geformuleerd houdt niet tevens
in een recht om volstrekt over je eigen leven te beschikken, ook
als je dat wilt beëindigen. Daarentegen is bijvoorbeeld
wel erkend dat iemand niet tegen zijn wil mag
worden behandeld.

3. WAARDIGHEID VAN HET MENSELIJK LEVEN, NIET DE ULTIEME ZELFBESCHIKKING

Actieve levensbeëindiging wordt (onbewust) nog steeds
geassocieerd met de weerzinwekkende misdaden die door de
nazi’s in de concentratiekampen in de Tweede Wereld
oorlog zijn gepleegd. In 1941 verscheen de nazi-film ‘Ich
klage an’, waarin gespeeld wordt dat een arts euthanasie heeft
gepleegd en zijn handelen op een ‘moderne’ manier verdedigt
met verwijzing naar barmhartigheid en de kwaliteit van leven
die onherstelbaar is aangetast en zo slecht is dat de dood verkieslijker is.

Men kan er echter niet omheen dat er angst is
voor het kunstmatig rekken van het leven ongeacht de kwaliteit
van dat leven. Niet voor niets houdt de hevigheid
van de discussie rond actieve levensbeëindiging gelijke tred
met medisch-technische ontwikkelingen. Tot circa
zestig jaar geleden was de mens niet in staat een comateuze patiënt
in leven te houden en werd leven nog niet gerekt
met moderne middelen als stralingstherapie en ingewikkelde operaties.
Dat is nu wel radicaal veranderd. Via het concept
van zelfbeschikking is het onderwerp bespreekbaar
gemaakt, maar de ondertoon is en mag ook niet anders zijn dan
de waardigheid van het menselijk leven. Geen enkele
beslissing hoort hiermee in strijd te zijn. Elke beslissing rondom
actieve levensbeëindiging raakt eigenlijk iedereen,
vanwege het feit dat er een impliciet oordeel
over de kwaliteit van dat leven wordt geveld in die zin dat er
een vergelijking wordt gemaakt met niet meer leven.
En dat is wezenlijk anders dan de normale medische behandeling
die in principe een strikt persoonlijke zaak is tussen
patiënt en arts. De Wet Toetsing Levensbeëindiging bestaat
vooral dankzij de politieke wens tot erkenning
van het zelfbeschikkingsrecht.18 Rechtszekerheid en
rechtvaardigheid waren niet de echte drijfveren De kans immers
om na actieve levensbeëindiging voor het strafgerecht te moeten
verschijnen was al heel laag.19 Dat gaven de toenmalige
ministers van Justitie en VWS in het blad Medisch
Contact ook toe.20 Bij 15.289 gevallen van in de jaren
negentig gemelde actieve levensbeëindiging en waarschijnlijk
zeker zoveel niet-gemelde gevallen werd in slechts
20 gevallen strafvervolging ingesteld.21 Die wet had
er dus niet hoeven te komen. Wat veel meer aan de orde is, is
het nog steeds ontbreken van voldoende transparantie
in het medisch handelen rondom mensen, waarbij discussie bestaat
over de kwaliteit van leven. Het zijn wellicht de artsen
die hier het voortouw kunnen en moeten nemen door de openheid
te bevorderen. Vanuit de Nederlandse Vereniging
voor Kindergeneeskunde zijn daartoe enkele pogingen gedaan. In
1992 met de Nota ‘Doen of Laten’,22 en
thans door de discussie rond het ‘Gronings Protocol’,23
waarmee opnieuw openheid wordt beoogd, maar waar
toch die rechtszekerheid voor artsen weer nadrukkelijk de kop
opsteekt.24 Het heeft geleid tot de instelling van
multidisciplinair samengestelde commissies naar
het voorbeeld van de toetsingscommissies bekend van de WTL en
een analoge wijze van beoordeling van de zorgvuldigheid
van het handelen.25 Op het eerste gezicht valt natuurlijk
op dat anders dan bij de WTL hier geen sprake is van
zelfbeschikking van de patiënt. Een ernstig gebrekkige
pasgeborene kan immers niets zeggen en is nog
onbewust van alles. Er is dan niet te ontkomen aan een oordeel
over de kwaliteit van leven.26 En daarbij speelt de vraag of
het kind ernstig pijn zal lijden. Op hetzelfde vlak bevindt zich
trouwens de kwestie van de late zwangerschapsafbreking,
dat wil zeggen nadat de ongeborene door de medische
wetenschap levensvatbaar wordt geacht. Niet voor niets werden
al deze onderwerpen in een schriftelijk overleg op 6
juni 2006 allemaal achtereenvolgens behandeld.27

4. BESCHOUWING

Een ding wordt onderhand duidelijk: euthanasie is heus geen
nationaal probleem meer, de omgang met leven is op zijn
minst Europees breed. Met de vorming van de Europese Unie
zijn de landsgrenzen opengegaan. Dat geldt ook voor medische
behandeling. Op zich is deze internationalisering een goede
zaak omdat dan vaak het beste uit twee werelden tot norm zal
worden verheven. Maar het is wel zaak dat er altijd gestreefd wordt
naar de hoogst mogelijke medische standaard
en ethiek en elke hoek van omstreden medisch handelen in de
schijnwerpers komt te staan.28 De problematiek rond
levensbeëindiging zal nooit een afgesloten hoofdstuk
zijn. Het zal zelfs zo zijn dat regelgeving per land zal
blijven verschillen. De medische wetenschap is geen exacte
wetenschap met exacte antwoorden. Hetzelfde geldt trouwens
voor ethiek en recht.
Maar hoe meer medische kennis bijeengebracht wordt en hoe
meer discussie wordt gevoerd omtrent de ethische en
juridische aspecten van actieve levensbeëindiging en de
consistentie in deze besluitvorming des te meer zal de
waardigheid van het leven zijn gediend. Eens zullen we het
waarschijnlijk allemaal nooit worden, maar naarmate de
kwaliteit van de argumentatie op een hoger peil komt, des te
meer inzicht we zullen krijgen in de ethische aspecten en
beweegredenen rond een gewild levenseinde. Het is daarbij
van eminent belang dat er transparantie wordt geschapen rond
de dagelijkse praktijk. Zoals er thans een voorstel in
Nederland ligt om bij elk overlijden van een kind onderzoek
naar de oorzaken te verrichten29 (het gaat daarbij om 1600
minderjarigen die jaarlijks overlijden, waarbij er zo’n
200 worden begraven of gecremeerd zonder dat hun
doodsoorzaak vaststaat)30 zo zou het aan transparantie
eveneens bijdragen dat gespecialiseerde medewerkers van de
Inspectie voor de gezondheidszorg onbeperkt inzage krijgen
in het dossier van de overleden patiënt en overige
documenten die daarbij van belang zouden kunnen zijn.31
Daarbij gaat het niet om een heksenjacht op artsen, maar om
inzicht te krijgen in de dagelijkse praktijk, ook daar waar
levensbeëindiging plaatsvond op het grensvlak van
palliatieve zorg en een gewild einde. De eerder gememoreerde
zaak van Oijen laat zien dat dergelijke transparantie zelfs
bij de meest consciëntieuze (huis)artsen geboden is. De
euthanasiewet heeft daar vooralsnog niet aan bijgedragen. Er
zijn kennelijk andere maatregelen voor nodig.32

5. CONCLUSIE

Het wordt de hoogste tijd dat de Europese Unie de
problematiek rond levensbeëindiging op de agenda zet.
Daarbij zou op zijn minst een streven moeten bestaan naar
minimumeisen geformuleerd vanuit de waardigheid van het
menselijk leven. Organisaties van artsen, juristen en ethici
zouden de problematiek permanent op de Europese agenda
moeten zien te plaatsen.

NOTEN

1. Peter van Dam, Duitslandweb, 25 november 2005 (http://www.duitslandweb.nl/actueel/trefwoorden/1/actueel/uitgelicht/2005/11/Sterbehilfe.html)
2. http://www.nvve.nl/nvve.
3. Achterblad Pro Vita Humana 2005, nr. 4.
4. Berucht uit de Nazi-propagandafilm Ich klage an uit 1941 (zie Hulst 2006, p. 243).
5. Besluit steunend op de Wet op de Lijkbezorging.
6. Zie uitvoerig hierover E.H. Hulst, Begin en einde van het leven,
in: H.E.G.M. Hermans en M.A.J.M. Buijsen, Recht en gezondheidszorg,
Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen 2006, p. 242-273.
7. Zoals o.a. Hof ‘s-Hertogenbosch, 19 juli 2005 (LJN:AUO211).
8. Dat werd al beslist in de zaak Chabot (HR 21 juni 1994, NJ 1994/656).
9. HR 24 december 2002, NJ 2003/167.
10. Remy Gaarthuis, Channa Samkalden en Hadewina Snijders, Een rechtsvergelijkend
onderzoek naar strafbaarstelling en rechtsmacht in enkele
Europese landen ten aanzien van actieve euthanasie door hun
onderdanen in Nederland verleend, Amsterdam International
Law Clinic, 20 augustus 2001, p. 22-24.
11. Joanne Roberts, Describing the road to death, BMJ 2005;331:E364-365 (9 July).
12. Illustratief is het schriftelijk overleg, Kamerstuk 30300 XVI, nr. 146,
Vergaderjaar 2005-2006, zie o.a. p. 3-4.
13. Marc Chavannes, Zoeken in de wereld van de gewenste dood, NRC
23 november 2000.
14. Loi relative aux droits des malades et à la fin de vie (loi du 22 avril 2005).
15. Remy Gaarthuis, Channa Samkalden en Hadewina Snijders, Een rechtsvergelijkend
onderzoek naar strafbaarstelling en rechtsmacht in enkele
Europese landen ten aanzien van actieve euthanasie door hun
onderdanen in Nederland verleend, Amsterdam International
Law Clinic, 20 augustus 2001. Er worden voorbeelden aangehaald
uit Spanje (p. 10); Eduard Verhagen, M.D., J.D., and Pieter
J.J. Sauer, M.D., Ph.D. The Groningen Protocol — Euthanasia
in Severely Ill Newborns, New England Journal of Medicine,
Volume 352:959-962. Tik dit begrip in op internet en er komt
een hele reeks Engelstalige publicaties hierover.
16. HR 27 november 1984, NJ 1985/106.
17. Death on Request (BMJ 1994;309:1107).
18. EK 10 april 2001 (behandeling wetsvoorstel WLV) bij monde van
Eerste Kamerlid Dees van de VVD noemt dit als een der grondslagen:
zie p. 9 en EK 9 april 2001 (behandeling wetsvoorstel WLV),
p. 29; dit is overigens wel wat afgezwakt door de toenmalige
bewindslieden van Justitie en VWS, MvA, Kamerstuk 26.691 (23 febr. 2001), p. 49; J.K.M. Gevers,
‘Zelfbeschikking rond het levenseinde’, TvGR 2003, p. 314 en 315 noemt
dit als drijfveer van Leenen om tot een concept-wetstekst
te komen. Het eerste ontwerp was van diens hand.
19. J. Remmelink, Mr. D. Hazewinkel-Suringa’s Inleiding tot de
studie van het strafrecht, Arnhem: Gouda Quint, 15e druk 1996, p. 367-368.
20. W. Sorgdrager en E. Borst-Eilers, Euthanasie, Medisch Contact 1995, p. 382.
21. Cijfers zijn ontleend aan ‘Cijfers euthanasie in Nederland’, gebaseerd
op onderzoek van G. van der Wal en P.J. van der Maas en daadwerkelijke
meldingen. Sinds 1990 bestaat er een meldingsproce-dure euthanasie,
welke in 1995 wettelijk werd geregeld; geraadpleegd op 14
januari 2004 op de internetsite van het Ministerie van Justitie (http://www.justitie.nl).
22. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Doen of Laten. Utrecht: NVK 1992.
23. E.H. Hulst, Euthanasiewet: geen einde aan een lijdensweg, in:
André den Exter (red.), De Euthanasiewet: grondrechten onder druk, Damon, Budel 2006, p. 91 e.v.
24. Gerard Beverdam, Nederlands Dagblad 5 juli 2005: angst voor strafvervolging:
de NVK benadrukt echter de gewenste openheid, Standpunt NVK ‘Procedure
actieve levensbeëindiging pasgeborenen’, Utrecht, 10 maart 2005.
25. Kamerstuk 30371, nr. 6 Evaluatie Wet afbreking zwangerschap, brief staatssecretaris VWS.
26. Kamerstuk 30300 XVI, nr. 146, Vergaderjaar 2005-2006, p. 4 e.v.
27. Kamerstuk 30300 XVI, nr. 146, Vergaderjaar 2005-2006.
28. Zoals de kwestie van de late zwangerschapsafbreking in een Spaanse
kliniek waar eind oktober 2006 ophef over kwam en waar ook
Nederlandse artsen bleken te werken, die overigens in merendeel
althans betrokkenheid bij late zwangerschapsafbreking ontkenden.
29. PvdA Tweede-Kamerlid Khadija Arib wil dat elk overleden kind door
een speciale forensisch arts wordt onderzocht, 20 maart 2006.
Ze diende een wijzingsvoorstel in op de Wet op de Lijkbezorging,
Kamerstuk 30564, nr. 3, vergaderjaar 2005-2006. Minister
Remkes van Binnenlandse Zaken zinspeelde al op iets dergelijks
door het inzetten van de zogeheten NODO-procedure (nader
onderzoek naar de doodsoorzaak) bij minderjarigen, Kamerstuk
25864, nr. 4, Vergaderjaar 2005-2005.
30. Bijzijn (Blad voor verpleegkundigen en verzorgenden), 20 okt. 2006
noemt als bron de Volkskrant.
31. E.H. Hulst, Euthanasiewet zet druk op grondrechten. Versterk rol
en bevoegdheden van de Inspectie voor de Gezondheidszorg,
NJCM-Bulletin nr. 3, april/mei 2005, p. 259-275.
32. Willem Eijk, Hoe maken we de Euthanasiewet transparant?, in: André den
Exter (red.), De Euthanasiewet: grondrechten onder druk,
Damon, Budel 2006, p. 48-58, heeft in zijn geheel geen vertrouwen
daarin, mede vanwege het ontberen van voldoende kennis van
artsen over palliatieve zorg als alternatief