Vandaag neemt Frank Koerselman afscheid als hoogleraar psychiatrie. Veel somberheid ontstaat als mensen geen zin kunnen geven aan hun leven, zegt hij. ‘Daar hebben we in de psychiatrie te weinig oog voor gehad.’

Twintig jaar geleden stond Frank Koerselman aan het ziekbed van een vrouw van 90 jaar oud. Haar poging om er met tabletten een einde aan te maken, was mislukt. Nu, daags voor zijn pensionering, ziet hij het nog voor zich. “Alsof je aan de open kist stond.” Ze had een longontsteking die haar fataal zou worden, en haar kinderen zeiden tegen de psychiater dat hun moeder niet meer behandeld wilde worden. Toen Koerselman zei dat hij dat ook even met moeder alleen wilde bespreken, protesteerden ze. “Ze dreigden direct met een klacht. Ik moest de laatste door de ziekenhuisbeveiliging laten weghalen.”

Alleen met de oude vrouw zei Koerselman: die longontsteking kan behandeld worden met antibiotica en ik vermoed bij u een ernstige depressie. Daaraan kunnen we met electroshocks heel wat doen. En dan kunt u opknappen.”

De vrouw zei toen: “En dan? Ik ben toch maar iedereen tot last.”

Koerselman wist haar ervan te overtuigen dat ze daar, verlost van een depressie, heel anders over zou denken en een maand later vertrok een statige en zeer eigengereide dame naar huis. “Toen ik haar zo zag, kon ik wel begrijpen dat de familie het niet gemakkelijk met haar had.”

Hij mag dan een zachte stem hebben en een tenger voorkomen: Frank Koerselman (64), die vandaag afscheid neemt als hoogleraar psychiatrie en psychotherapie in Utrecht en als hoofd van de afdeling psychiatrie van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis in Amsterdam, kan stevig handelen en duidelijke meningen laten horen.

Het overkwam zijn collega, psychiater Bram Bakker, die door Koerselman werd verwijderd uit het Amsterdamse ziekenhuis vanwege onprofessioneel gedrag. Het overkwam mensen bij wier diagnose – ‘chronische vermoeidheid’ of RSI – Koerselman vraagtekens stelde. Het overkwam de voorstanders van euthanasie. En in hun kielzog de genoemde familie van de oude vrouw.

“Ik noem haar geval als voorbeeld van de druk die op artsen gaat ontstaan wanneer je de mogelijkheden tot euthanasie verruimt. Ik kon die druk wel weerstaan, ik hoor dat huisartsen daar vaak moeite mee hebben.”

En als die vrouw van 90 echt niet meer behandeld had willen worden? “Dan was ze overleden aan een longontsteking. Daar had ik me natuurlijk op dat moment bij neer moeten leggen.”

Was u wel de beste behandelaar? U bent immers tegen euthanasie.

“Het hele debat over de laatste levensfase in Nederland is een tijd heel erg verengd tot euthanasie. Kijk, ik wil echt niemand in pijn laten doodgaan als palliatieve zorg niet meer toereikend is. Gelukkig is het besef doorgedrongen dat met palliatie veel meer kan dan men dacht. Het staat mij vooral erg tegen dat mensen die niet terminaal lijden, artsen medeverantwoordelijk willen maken voor hun zelfgekozen dood. Wie het echt zelf wil doen, kan tegenwoordig genoeg mogelijkheden vinden zonder het gewelddadig te doen, zoals onder een trein te springen. Die ‘pil’ van Drion, die bestaat gewoon al.

“Overigens twijfel ik nogal aan die nuchter afgewogen doodswens, de zogeheten balanssuïcide, zeker als men anderen daarop aanspreekt. Er komt altijd emotie bij.”

Waar komt die weerzin tegen het ‘voltooid leven’ – het gevoel van ‘ik ben klaar met leven en nu wil ik euthanasie’ – nog verder vandaan?
“Veertig jaar geleden had je in de Duitse psychiatrische literatuur een mooi onderscheid tussen drie niveaus van gevoelens dat helaas vergeten is. “Het begint met de ‘vitale gevoelens’ die bij iedereen min of meer hetzelfde zijn. Die hebben vooral betrekking op lichamelijke lust en onlust. Dan zijn er de ‘personale’ emoties, die iets zeggen over je eigen geschiedenis, waar je vandaan komt en wat je meemaakt met anderen. Bijvoorbeeld angst voor liefdesverlies, de behoefte erkend te worden, schuld of schaamte. Maar daarboven zijn er ook nog de existentiële emoties. Op dat niveau neem je afstand, stap je als het ware uit het gevoel van dat moment, ben je er toeschouwer van. Dat is de kern van zowel geluk als lijden.

“Neem de ouder die het altijd maar druk heeft met kinderen, en dan ineens naar een kind kijkt en een geluksmoment heeft. Dat plotselinge gevoel: ‘dit is niet vanzelfsprekend’, ‘dit is een wonder’. Dat plaatst de dagelijkse beslommeringen opeens in een groter verband, geeft er als het ware een zin aan. Zo is het ook met negatieve gevoelens. Pijn is een vitaal gevoel, de angst om anderen tot last te zijn is ‘personaal’. Mensen lijden als ze daar geen zin aan kunnen geven. Het existentiële gevoel dat iets positiefs een geschenk kan zijn, heeft als keerzijde dat iets negatiefs een opdracht kan zijn. Dergelijke gevoelens gaan over zingeving. De een staat daar gemakkelijker voor open dan de ander.”

Uw afscheidssymposium gaat over zingeving in de psychiatrie. Is zingeving nuttig voor iemand in een diepe depressie?

“Wie daar diep inzit, ervaart geen zin, maar kan daar dan niet over praten. Het is dan zaak om eerst te zorgen dat de ergste depressiviteit wordt weggenomen met bijvoorbeeld medicatie. Maar daarna wel, hoor. De meeste somberheid ontstaat doordat men geen betekenis kan geven aan het leven dat men leidt. Ik denk dat we daar in de psychiatrie te weinig oog voor hebben gehad. Als ik vraag aan iemand die depressief is wat hij mist, zie je vaak hoe dat raakt. Zo’n vraag stellen wij veel te weinig.

“Kijk, depressie is een echte ziekte maar er zijn ook mensen die vooral ongelukkig zijn, maar daar alsnog ziek van worden. Maar waarom zijn ze dan ongelukkig? Die vraag maakt het vak zo interessant. Het gaat om zaken die iedereen wel een beetje heeft, maar depressieve mensen veel erger: denken dat de ander je niet wil, dat je zelf niets voorstelt. Waarom denken mensen dat zo sterk, en wat heeft dat te maken met hun levensverhaal?”

Toen u begon als hoogleraar pleitte u ervoor dat de psychiater vooral dokter moest zijn. Niks zingeving.

“De opvatting over het vak gaat als een slinger heen en weer. Natuurlijk maak ik daar ook deel van uit. Toen ik in de jaren zeventig van de vorige eeuw in opleiding was, heerste de opvatting dat medicatie geven een teken van falen was. Je had het immers moeten redden met praten. Terwijl je gewoon heel veel kunt doen met medicatie. Die opvatting is gelukkig minder dominant geworden, maar daarna dreigde het tegendeel weer door te schieten. Nu is het enorme optimisme over medicijnen dat er tien jaar geleden was, flink afgenomen.”Het stemt tot bescheidenheid als je merkt hoe moeilijk het is om als dokter niet alleen de ziekte te verklaren, maar ook de zieke te begrijpen”

Moet je 65 worden om dat bescheiden inzicht te krijgen?

“Het helpt wel. Als je jong bent, denk je dat de wereld afstevent op een groot doel. Later zie je de slingerbeweging. Net als de mode, waar spijkerbroeken met wijde pijpen om de generatie terugkomen.”

Maar gaat in uw vakgebied het inzicht niet steeds een stapje hoger?

“Lang niet altijd. Neem die inzichten over emoties die ik net noemde. Die zijn niet echt geïntegreerd in de kennis van vandaag. Nog steeds realiseert men zich niet dat betekenis geven net zo’n essentiele menselijke functie is als ademhalen of de bloeds-omloop.”

Dat is toch niet te vergelijken? Als je geen adem haalt, ga je dood

“Als je geen betekenis kunt geven aan je leven ook.”

Psychiatrische ziekte is een tekort aan betekenis geven?

“Vaak wel, maar je kunt ook te veel betekenis geven. Dat zie je bij mensen met schizofrenie. Stel je fietst langs een file, en je ziet een paar keer dezelfde auto naast je. Dan denk je: dat krijg je met een file. Iemand met schizofrenie kan aan zoiets onbelangrijks een overmatige betekenis geven, kan die auto op zichzelf betrekken: ze moeten mij hebben.”

U gaat ook met pensioen in een tijd van heftige bezuinigingen op de geestelijke gezondheidszorg.
“Ik kan me goed voorstellen dat er discussie nodig is over de collectieve financiering, dat je prioriteiten moet stellen. Ik zou zelf zeggen: laat daaronder alleen de echte psychiatrische ziektes vallen. We betalen nu ook collectief voor hulp aan mensen die alleen levensproblemen hebben. Natuurlijk is er een grijs gebied, daar moet je wat op verzinnen.

“Ik hou niet van de term geestelijke gezondheidszorg. De georganiseerde GGZ is een olievlek geworden, is vooral ook aan hulpverlening en probleemoplossing gaan doen. Nu er minder geld is, hoor ik mensen uit die GGZ roepen dat ze zich ook concentreren op de echte psychiatrische patiënten. Maar ze zijn toch heus zelf begonnen hun patiënten cliënten te noemen. Kortom niet mensen die ziek zijn, maar mensen die een dienst verlangen. Dat hoef je niet collectief te betalen. De GGZ heeft deze discussie ook aan zichzelf te wijten.”

“Die uitbreiding van de zorgvraag heeft ook te maken met culturele veranderingen. Mensen accepteren het lijden niet meer. Ze kunnen er geen doel aan geven. Vroeger verloor een soldaat zijn been voor het vaderland, dat gaf zin en erkenning. Ik denk niet dat een militair in Afghanistan dat nu nog zo ervaart. Als een vrouw vroeger haar pasgeboren kind verloor, zei de geestelijke ‘dat is Gods wil’. Daarover worden we nu heel boos. Hoe durfde hij dat te zeggen. Was dat dan een straf die deze vrouw had verdiend? Maar wat die geestelijke eigenlijk bedoelde te zeggen was: ‘dit is onderdeel van het grotere geheel’. Dat kan juist troost geven. Dat hebben we niet meer.”

“We menen nu recht te hebben op zo min mogelijk lijden. Het idee dat je leeft ‘for better and for worse’ is verdwenen. Je trouwt tegenwoordig alleen ‘for better’ en als het ‘worse’ wordt, ga je scheiden. Je leeft ‘for better’, en als het ‘worse’ wordt, wil je dood. Dat het nu eenmaal zo gelopen is, dat kunnen we maar moeilijk accepteren. Dan word je verbitterd als je niet meer kunt lopen, in plaats van je te verdiepen in de vraag wat de beste rolstoel is.

“Ik zie dat ook in de psychiatrie: uitzichtloos is het vooral voor mensen die maar niet kunnen accepteren wat hun is aangedaan, door een ander of door het lot. Ze voelen zich miskend en zien niet dat ze door die houding situaties oproepen die dat weer bevestigen. Die hang naar slachtofferschap zie je ook in de cultuur terug. En we beseffen niet wat ik al eerder zei, dat het leven niet vanzelfsprekend is. Dat het zowel een geschenk als een opdracht is.”

Van wie eigenlijk?

“Ja, dat zal voor de een God zijn, voor de ander niet.”

En voor u?

“Ik ben liberaal opgevoed, helemaal niet religieus. Maar nu… ik stel me wel die vraag, maar weet het antwoord niet. Daar word je overigens direct op vastgepind. Ook in de discussie rond euthanasie. Zo van: oh, hij gelooft vast in God, daarom mag het van hem niet.

“Ik werd laatst gebeld door een redacteur van een actualiteitenprogramma die zei: ‘U bent de enige die bij ons vermeld staat als: tegenstander, maar niet religieus’. Laat ik het er maar op houden dat ik het niet weet.”

Wat is voor u het belangrijkste in het leven?

“Dat je wanneer het einde daar is, kunt zeggen: het is volbracht. Dat is overigens wel heel mooi weergegeven in het passieverhaal. Als Jezus zegt ‘Mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ kan hij aan zijn pijn geen enkele zin meer geven. Dat is het echte lijden, veel erger dan de krui- siging zelf. Maar als hij later kan zeggen ‘Het is volbracht’, zijn context en betekenis terug. Dan krijgt het allemaal weer zin. Of je nou gelovig bent of niet, voor mij is de kern dat je het leven ziet als geschenk en je opdracht waard probeert te zijn .”

Student van P.C. Kuiper

Frank Koerselman werd op 9 juni 1947 geboren in – toen nog – Nederlands Indië. Hij groeide op in Nederland, begon een studie Sanskriet maar switchte naar geneeskunde en studeerde psychiatrie bij P.C. Kuiper, de psychiater die in het boek ‘Ver heen’ schreef over zijn eigen depressie. Met zijn vrouw Anne heeft Koerselman twee kinderen.

Hij is liefhebber van de schilder Wim Schuhmacher en zijn lievelingsboek is ‘Les Misérables’ van Victor Hugo: ‘Ook daar een hoofdpersoon die vasthoudt aan zijn engagement, in voor- en tegenspoed’. Na zijn pensionering wil Koerselman meer tijd aan cultuur besteden. Hij blijft deskundige in rechtszaken en is van plan zijn tuin tot grotere bloei te brengen.