PVH 20e jaargang – 2013 nr. 1, p. 003

PVH 20e jaargang – 2013 nr. 1, p. 002

Door Mr drs. M.W.J. de Wildt

Beleidsmedewerker SGP-fractie Tweede Kamer

De lobbyclubs die zich inzetten voor een zelfgekozen dood hebben
het druk. Nieuwe initiatieven voor de dood op bestelling buitelen over
elkaar heen. Eerst ging het om mensen die ernstig lijden. Intussen
zijn er ook initiatieven om zelfdoding voor ieder die het leven moe
is beschikbaar te stellen. Niet alleen voor ouderen, maar ook voor mensen van 18 jaar.

Zulke pleidooien voor zelfbeschikking krijgen in politiek Den Haag
vaak een warme ontvangst. Enthousiast meldt de beknopte paragraaf over
medisch ethiek uit het regeerakkoord van Rutte-II dat het beginsel van
zelfbeschikking leidend is. Het is een ideologische stelling van het kabinet
die strijdt met de wetsgeschiedenis.

Zelfeuthanasie

Een vurig pleitbezorger van zelfbeschikking is Ton Vink, counselor
bij Stichting De Einder. Deze stichting geeft mensen informatie voor een ‘zelfgekozen
levenseinde’. Met onverhulde afkeuring wijst Vink in zijn in januari
2013 verschenen boek “Zelfeuthanasie”, op de slechte voorlichting
door de Nederlandse vereniging voor een vrijwillig levenseinde (de NVVE),
en het sterke juridische moralisme van de wetgever en de Hoge Raad en
de problemen waarvoor het burgerinitiatief Uit Vrije Wil zorgt.
Hij is van mening dat iedereen zijn eigen levenseinde moet kunnen bepalen.
Hij stelt: ‘Is het zo’n vreemde gedachte om principieel alles
wat de patiënt (…) zélf kan doen, ook door die patiënt
zelf te láten doen? En om alleen dát wat de patiënt
door zijn of haar bijzondere omstandigheden niet kan doen, door de arts
te laten doen? (…) Het gaat om een van de belangrijkste besluiten
in iemands leven, inclusief de uitvoering daarvan. Dan is er toch alle
reden om daarin de hoofdfiguur de hoofdrol te geven?’.1

Lobby voor de dood

Het burgerinitiatief ‘Uit vrije wil’ is een belangrijk voorbeeld
van ‘artseneuthanasie’. Dit burgerinitiatief wil een wet voor
stervenshulpverleners naast de bestaande Wet toetsing levensbeëindiging
op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet). Geestelijk verzorgers,
psychologen en verpleegkundigen moeten de mogelijkheid krijgen mensen
van boven de 70 die ‘klaar met leven’ zijn aan de middelen
voor zelfdoding te helpen. Een medisch classificeerbare ziekte is niet
nodig. Een ‘vrijwillig, weloverwogen en duurzaam verzoek’ volstaat.

De initiatiefnemers relativeren zelf al de wat willekeurige leeftijdsgrens.
Het is een ‘keuze die beoogt ouderen de geruststelling te geven
dat indien zij hun leven voltooid achten zij vanaf hun 70ste stervenshulp
kunnen krijgen.’2 In april van dit jaar blijkt dit nog eens nadrukkelijk
als de NVVE komt met een Coöperatie Laatste Wil om mensen van boven
de 18 jaar te helpen aan middelen om zelf hun leven te beëindigen.
Het gaat de NVVE uiteindelijk niet om ‘hulp’ voor ouderen,
maar om het afschaffen van het verbod op hulp bij zelfdoding.

De levenseindekliniek is een ander initiatief. Mensen die teleurgesteld
zijn in hun eigen arts, kunnen een beroep doen op deze kliniek als zij
hun leven willen beëindigen. Hiervan gaat de suggestie uit dat ieder
die zich aanmeldt een recht op levensbeëindiging heeft. De gedachte
is dat men binnen de ruimte van de Euthanasiewet wil blijven. De wet vraagt
onafhankelijke beoordeling aan de hand van de zorgvuldigheidscriteria.
Voor de arts van de levenseindekliniek is euthanasie geen ‘buitengewoon
medisch handelen’ maar zijn normale werk. Het beroep op een ‘noodsituatie’ is
dan wel heel dubieus.3

Het belangrijkste kritiekpunt van Ton Vink is: ‘Lof bezingen van
zelfbeschikking is iets anders dan die zelfbeschikking in de praktijk
honoreren.’4 Een ander is nog steeds nodig om vast te stellen of
aan de voorwaarden van de wet is voldaan.

Geen zelfbeschikking

Volgens het regeerakkoord is er een brede maatschappelijke discussie
nodig over de nieuwe medische vragen rond voortschrijdende mogelijkheden,
een toenemend zelfbewustzijn bij burgers en de definiëring van nieuwe
ziekten. Stellig poneert het akkoord: ‘Leidend is het beginsel van
zelfbeschikking, altijd in samenhang met menselijke waardigheid, goede
zorg en beschermwaardigheid van het leven. (…) De maatschappelijke
discussie over het vrijwillige levenseinde zal worden voortgezet en kan
leiden tot aanpassing van wet- en regelgeving.‘5

Deze stelling uit het regeerakkoord sluit naadloos aan bij de maatschappelijke
initiatieven, maar zet feitelijk de wet en de parlementaire geschiedenis
aan de kant. Tijdens de parlementaire behandeling van de op 1 april 2002
in werking getreden Euthanasiewet doet de regering juist zijn best om
duidelijk te maken dat er bij euthanasie helemaal geen sprake is van zelfbeschikking.
Minister van Justitie Korthals zei destijds: ‘Wij menen niet dat
eenieder die geen levenswil meer heeft dan ook de gereguleerde mogelijkheid
moet hebben om het leven te (doen) beëindigen. Wel is het zaak dat
in de samenleving aandacht wordt besteed aan dergelijke signalen waarachter
een vraag om hulp of aandacht kan schuilgaan.‘6

Het doel van de wet is de arts een strafuitsluitingsgrond te geven
als hij ‘gehoor te geven aan de uitdrukkelijke en weloverwogen wens
van een uitzichtloos en ondraaglijk lijdende patiënt om te sterven.
Dit uitgangspunt kan evenwel naar ons oordeel, waar het gaat om levensbeëindiging
op verzoek en hulp bij zelfdoding, nooit worden uitgelegd als een recht
op zelfbeschikking.‘7 Juist vanwege de beschermwaardigheid van het
leven, blijven euthanasie en hulp bij zelfdoding voluit strafbaar op grond
van artikel 293 en 294 van het Wetboek van strafrecht. Daarmee beoogt
de regering een balans te vinden tussen de verantwoordelijkheid van de
burger om eigen keuzes te maken en de verantwoordelijkheid van de overheid
om bescherming te bieden tegen de aantasting van het leven.

Volgens Vink is dit ‘juridisch moralisme’ van de overheid.
Het is echter een poging van de strafwetgever om uitdrukking te geven
aan de universele moraal dat het menselijk leven beschermwaardig is. Zonder
morele basisnoties als het ‘Gij zult niet doden’, heeft het
strafrecht geen grondslag.

In een noot bij een euthanasiearrest van de Hoge Raad uit 19868 brengt
G.E. Mulder een aantal belangrijke overwegingen rond zelfbeschikking als
achtergrond van het wettelijk verbod naar voren: ‘Men kan dit aldus
samenvatten dat hulp bij zelfdoding de jegens menselijk leven geboden
eerbied schendt, ook al wordt het persoonlijk recht op leven niet geschonden.
Met de term eerbied voor het leven zal (…) te denken zijn aan de
hoge rang van het leven als rechtsgoed. Omgaan met dit rechtsgoed zal
dan inhouden schroom om dat rechtsgoed aan te tasten ongeacht de goede
reden die men daarvoor zou kunnen hebben. (…) Binnen het rechtsgoed
van het leven tekenen zich dus twee waarden af: enerzijds de waarde die
het voor de gemeenschap heeft, anderzijds de waarde die het voor de individu
heeft (…) Maar zeker is dat de Wetgever het leven de bescherming
waard heeft geacht, al heeft het geen waarde meer voor het individu. Het
is ook de taak van de medicus om het leven als gemeenschapswaarde te hoeden.
Zijn dienst aan de patiënt is mede dienst aan de gemeenschap. Dat
zal ook zijn houding jegens de patiënt die aan het leven wanhoopt
moeten beïnvloeden.’

De keuze tussen leven en dood is dus niet alleen een individuele keuze,
maar ook een keuze die de gemeenschap als geheel raakt. Nog in 2002 wordt
de kern hiervan door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in de zaak-Brongersma9
naar voren gebracht. Zonder strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding
bestaat naar zijn mening het gevaar dat het verbod tot levensberoving
in het algemeen gemakkelijker zal worden overtreden.

Oprekken van criteria

Ook los van de meest recente initiatieven is veel veranderd rond euthanasie.
Het aantal gevallen is sterk toegenomen. De ruimte ervoor is – mede
door de druk op artsen om euthanasie te kunnen ondergaan – groter geworden.
De wettelijke normen zijn verder opgerekt voor mensen met psychiatrische
problemen of dementie of mensen die een ‘opeenstapeling van ouderdomsklachten’ hebben.

Dit oprekken is een gevolg van de voor meer uitleg vatbare criteria
van de wet. De wettelijke normen zijn open normen die door de medische
en maatschappelijke ontwikkelingen in de loop van de jaren anders ingevuld
kunnen worden. Volgens de eind 2012 uitgekomen tweede evaluatie van de
Euthanasiewet gaat het hierbij niet om een oprekken, maar om ‘zich
ontwikkelende opvattingen met betrekking tot de strekking en reikwijdte
van de ‘open’ normen die in de wet zijn opgenomen.’10

Hetzelfde evaluatierapport constateert dat er in de achterliggende
jaren consensus is ontstaan dat er binnen de wet meer ruimte is voor
medisch-professioneel handelen van de arts dan eerder werd aangenomen.
Dat is bijvoorbeeld ook te zien bij de visie van de KNMG dat er binnen de wet ruimte is voor
mensen die ‘klaar met leven’ zijn. De KNMG zegt hierover: ‘Kwetsbaarheid,
inclusief dimensies als functieverlies, eenzaamheid en verlies van
autonomie mogen verdisconteerd worden in de beoordeling door artsen van
een verzoek om euthanasie. Deze niet-lineaire optelsom van medische en niet-medische
problemen, die dikwijls op zich niet levensbedreigend of fataal zijn,
kan leiden tot uitzichtloos en ondraaglijk lijden in de zin van de
Euthanasiewet.’ Wel moet er ‘mede sprake zijn van medische grondslag’.11

Hoe je het ook wendt of keert: het blijft een oprekken van de oorspronkelijk
strikte normen van wet en jurisprudentie. Vooral het criterium dat
er sprake moet zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt
is zodanig subjectief, dat er behoorlijk veel ruimte is om te beargumenteren
waarom er in een concreet geval sprake van is. Ook het criterium dat
er geen sprake is van een redelijke andere oplossing laat ruimte om bepaalde
(palliatieve) mogelijkheden al dan niet als redelijk te zien.

Het leven ingeruild

Bij de Euthanasiewet zie je hetzelfde gebeuren als wat eerder al gebeurde
rond de Wet afbreking zwangerschap. Het in de wet benoemde ‘besef
van de verantwoordelijkheid voor het ongeboren leven’ verdwijnt
nagenoeg uit zicht. Daarvoor in de plaats komt een visie zoals van minister
Bussemaker, die in de discussie rond het ziekenhuis Ede over toepassing
van abortus bij kinderen met Down zonder aarzeling sprak over een ‘recht
op zelfbeschikking’ van de vrouw.

In toenemende mate is het begrip zelfbeschikking een dogma geworden.
Formeel wordt er bij zowel euthanasie als abortus niet gesproken over
een recht op zelfbeschikking. Dat is ook volkomen terecht in het licht
van de wetsgeschiedenis én in het licht van het gegeven dat het
in beide gevallen om een in principe strafbare daad gaat. Maar in de praktijk
zien we dat heel eenvoudig wordt geponeerd – tot in het regeerakkoord
toe – dat er wél recht op zelfbeschikking is. Het bijzondere
is dat dit argument juist gebruikt wordt voor momenten waarop mensen óf
hun eigen zelfbeschikking óf dat van hun ongeboren kind vernietigen.

Nieuwe ideeen, oude vragen

Het regeerakkoord verwijst naar nieuwe medische ontwikkelingen. Maar
precies dezelfde argumenten en ideeën rond het ‘klaar met leven’ zijn
en de zogenoemde ‘pil van Drion’ komen in de debatten voluit
aan bod. Zo nieuw zijn die vragen dus niet. Het zijn precies dezelfde
vragen die steeds weer gesteld worden om maar te bereiken dat de bescherming
van het leven aan de kant gezet kan worden.

De concrete stappen van het kabinet op medisch-ethisch gebied zijn
nog onduidelijk. Het lijkt onvermijdelijk dat het dogma van de zelfbeschikking
zich nog sterker zal innestelen in het politieke en maatschappelijke debat
over euthanasie en abortus. Dat er wellicht vanuit medisch-wetenschappelijke
en juridische invalshoek forse kanttekeningen zijn te maken bij dit geloofsartikel,
doet daarbij niet ter zake. Het geloofsartikel is zelfs zo sterk dat het
regeerakkoord zelfs elke aanpassing van de leeftijdsgrens voor abortus
uitsluit
.
Bij de ‘nieuwe’ vragen gaat het feitelijk om variaties op
veel oudere thema’s. Een voorbeeld van de kerkvader Clemens van
Alexandrië uit de tweede eeuw na Christus: ‘Veel filosofen
in mijn tijd staan aan de zedelijke goede mens de mogelijkheid toe
van een met het verstand overeenkomende vrijwillige scheiding uit het
leven, wanneer hij door wat dan ook beroofd is van de vrijheid om te behandelen.’
Daar tegenover stelt hij met een beroep op Plato dat ‘mensen op aarde
in een wachtpost leven en zich daar niet zelfstandig van mogen bevrijden’.12

Anno Domini 2013 gaat het bij de vragen over gezondheid, leven en dood
door de medische ontwikkelingen over andere aandoeningen en ziekten.
De kernvragen blijven wél hetzelfde. Is het wel gewenst om zelf
de mogelijkheid te hebben een einde aan je leven te maken? Het gaat dus
niet om een achterhaald idee over het leven, maar om een de eeuwen door
uitgekristalliseerde visie op leven en dood.

Ander perspectief

In politiek en media zijn vaak vooral de valse noten van het zelfbeschikkingslied
te horen. Het is hartverwarmend dat organisaties als de Nederlandse
Patiënten Vereniging (NPV), Juristenvereniging Pro Vita en de Reformatorisch
Maatschappelijke Unie al sinds jaar en dag actief zijn om de waarde van
ieders mensenleven te benadrukken. Die hebben niet de promotie van een ‘waardige zelfdoding’
centraal staan, maar zorg voor een waardevol levenseinde. In de achterliggende
jaren is bijvoorbeeld de palliatieve zorg sterk ontwikkeld. In moeilijke
omstandigheden is het juist nodig daadwerkelijk hulp en alternatieven
te bieden.

Op diverse fronten benadrukken ook nieuwe initiatieven de waarde van
ieders mensenleven. Concrete recente voorbeelden zijn het Europees
burgerinitiatief rond menselijke waardigheid, de acties rond het ziekenhuis
in Ede en de website www.ik-wil-euthanasie.nl. Juist tegenover de toenemende druk
om (zogenaamde) zelfbeschikking centraal te stellen, is een krachtig tegenoffensief
en laagdrempelige beschikbaarheid van goede informatie noodzakelijk.

Het besef dat aftakeling hoort bij het ouder worden ontbreekt vaak.
Juist het besef dat het einde van het leven vaak gepaard gaat met lijden,
maakt het noodzakelijk voluit aandacht te geven aan gevoelens van eenzaamheid
en overbodigheid. Wanneer het leven als zinloos wordt ervaren is het
belangrijk dat familie, omgeving, zorginstellingen, kerken en wellicht
ook de overheid juist proberen zinvolle invulling te geven aan het leven van ouderen.
In veel zorginstellingen is ook te zien dat vrijwilligers zich hiervoor
inzetten. Wie vanuit het geloof in Jezus Christus leeft, kan en mag
zijn ouders, grootouders, gemeenteleden of andere mensen die hulp nodig
hebben niet in de kou laten staan.

Het recht op leven is één van de kernwaarden van de democratische
rechtsstaat. De klacht van Ton Vink dat er sprake is van juridisch
moralisme is dan ook volkomen onterecht. In de praktijk is er juist
veel te weinig oog voor juridisch moralisme bij de bescherming van het menselijk leven.
Het leven van ieder mens is het waard beschermd te worden, of het nu
nog voor de geboorte is of aan het einde van het leven. Niet hulp bij
het sterven, maar hulp bij het leven, moet het uitgangspunt zijn.

Noten

1. Ton Vink, Zelfeuthanasie, Een zelfbezorgde goede dood onder eigen regie, 2013, blz. 69 en 70.

2. www.uitvrijewil.nu.

3. Ton Vink, Zelfeuthanasie, blz. 120.

4. Ton Vink, Zelfeuthanasie, blz. 99 e.v.

5. Kamerstukken II, 33410, nr. 15.

6. Handelingen II, 22 november 2000, blz. 26-2120.

7. Kamerstukken II, 26691, nr. 6, blz. 17.

8. Hoge Raad, 21 oktober 1986, NJ 1987, 607.

9. Hoge Raad, 24 december 2002, LJN: AE8772, 00797/02.

10. Agnes van der Heide c.s., Tweede evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, december 2012, blz. 228.

11. KNMG-standpunt ‘De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde’, 2011, blz. 27, 44 en 45.

12. Theo Boer en Stef Groenewoud, Vroegchristelijke denkers en hedendaagse morele zorgdilemma’s’, ZonMw, december 2011, blz. 39 en 42.