Categorie: Thema’s aangaande Mensenrechten (PVH)

Over (on)kwaliteit van leven

19 oktober 2022 Mensen met een medische geschiedenis, chronische ziekte of handicap – zelfs mensen zoals ik, die een kind met een handicap hebben – zijn maar al te goed…

19 oktober 2022

Mensen met een medische geschiedenis, chronische ziekte of handicap – zelfs mensen zoals ik, die een kind met een handicap hebben – zijn maar al te goed bekend met het concept van kwaliteit van leven. Deze drie woorden duiken voortdurend op: in dokterspraktijken, in literatuur over bepaalde gezondheidskwesties, in alledaagse gesprekken. Als elektronen rond de kern zoemen ze rond in onze intieme omgang met afhankelijkheid en vormen ze een stilzwijgend systeem dat de manier bepaalt waarop we de kwetsbaarheid van ons bestaan conceptualiseren. Het concept lijkt echter nogal ongrijpbaar: het verschijnt zowel als een nobel doel als een verraderlijk criterium in de medische praktijk; het dient als een algemene term voor hoe goed het met individuele mensen gaat, en ook als een middel om te beoordelen hoe een samenleving functioneert. Wat is kwaliteit van leven precies?

Geschiedenis: 50 tinten vooruitgang

Het begrip kreeg bekendheid in de jaren zestig, toen de naoorlogse liefde van de samenleving voor materiële vooruitgang enkele dystopische trekjes begon te vertonen. Sociale wetenschappers en belanghebbende partijen uit de technocratische wereld wilden een antwoord formuleren op de sterk oplopende verschillen tussen technologische en economische vooruitgang enerzijds en diverse sociale vraagstukken anderzijds. Er waren vele aandachtspunten. Vervreemding, burgerlijke onrust, sektes, misdaadcijfers, drugsmisbruik.

Net als in het huidige imaginarium denkbeeld van naderend onheil, behoorden overbevolking en vervuiling tot de hot topics van de mainstream. Levenskwaliteit was dus een antwoord op de ontgoocheling van  een oprechter doel voor sociaal-economisch ontwikkeling, vaak herleid tot geluk dat voortkomt uit financiële en sociale stabiliteit, gezondheid gerelateerd welzijn, onderwijs, netheid, middelen, enz.

Vanaf dat moment splitste het concept zich in twee richtingen: de ene leidde tot verschillende metingen van sociale indicatoren die op de bureaus van welwillende technocraten werden gestapeld, terwijl de andere geleidelijk de vorm aannam van een medisch besluitvormingsinstrument dat bekend staat als gezondheids-gerelateerde levenskwaliteit.

Tegenwoordig is de eerste reeks aanwezig in talrijke vormen van algemene bevolkingsmetingen. Die van de OESO, de Wereldgezondheidsorganisatie en de Europese Unie beoordelen bijvoorbeeld allemaal factoren als opleiding, welvaart, fysieke veiligheid, natuurlijke en leefomgeving, enz.

Op het gebied van “eerst en vooral, doe geen kwaad” begon dit concept in de jaren zeventig aan belang te winnen. Sommige auteurs pleitten onomwonden voor abortus en sterilisatie om de algemene levenskwaliteit te verbeteren, terwijl anderen hun bezorgdheid deelden over gezinnen met lage inkomens die kinderen baren met handicaps en andere “stoornissen”. Het leven van mensen met het syndroom van Down, spina bifida, dementie, diabetes en geestelijke gezondheidsproblemen werd onverbloemd neergezet als “mislukkingen van succes”. Het feit dat technologische doorbraken in de geneeskunde blijkbaar leidden tot een ongecontroleerd aantal mensen wier leven afhing van de gezondheidszorg, verontrustte velen.

De medische praktijk brengt moeilijke beslissingen met zich mee, vooral als het gaat om het verlengen van het sterven van patiënten. Het dilemma of men moet doorgaan met agressieve en pijnlijke behandelingen of in plaats daarvan moet beginnen met palliatieve zorg bestaat al minstens sinds de Medische Renaissance. De Katholieke Kerk formuleerde een verfijnde doctrine van gewone en buitengewone zorg, waarbij de laatste verwijst naar behandelingen die “fysieke of morele onmogelijkheid” voor de patiënt inhouden. De voorstanders van gezondheids-gerelateerde levenskwaliteit stuitten soms op deze kwesties bij het verspreiden van hun beweegredenen. Het begrip kwaliteit wurmde zich echter een weg naar de bredere praktijk door tegelijkertijd een beroep te doen op empathie en een tolerantiedrempel voor biomedische afwijkingen te impliceren. Zo werd het al snel een algemeen kader voor het aanpakken van het doel van een medisch ondersteund leven, dat heel anders is dan het doel van klinisch verlengd sterven.

Praktijk: scores die je onderuit halen

Niet lang na de opkomst van gezondheids-gerelateerde levenskwaliteit werd de constructie zo geformuleerd als een expliciete numerieke devaluatie van een zorgbehoevend leven, verpakt en verkocht als ‘aangepaste kwaliteitslevensjaren’, afgekort QALY (naar het Engelse ‘quality-adjusted life years’).

Tegenwoordig dient QALY als een besluitvormingsinstrument voor de toewijzing van middelen voor de gezondheidszorg. Deze bizarre tool buigt het tijdruimte-continuüm om een levensjaar te verkleinen van mensen die zorg nodig hebben om te overleven. Het is heel intuïtief: als wordt voorspeld dat een technologie (medicatie, behandeling, apparatuur) u één extra levensjaar geeft bij volledig welzijn, dan is uw leven één aangepast kwaliteitslevensjaar lang. Maar alle 365 dagen van uw jaar zijn misschien niet gelijk aan één aangepast kwaliteitslevensjaar als uw welzijn in die periode niet absoluut was. In dat geval is uw jaar geen jaar van een gezond persoon – het wordt verminderd met een decimaal tussen 0 (dood persoon) en 1 (absoluut gezond  en uiterst gelukkig persoon). Hoe korter het jaar wordt (uw jaar kan bijvoorbeeld 0,36 van een ideaal persoonsjaar zijn), hoe kleiner de kans dat een specifieke gezondheidstechnologie in de algemene praktijk wordt ingevoerd.

QALY-getallen worden eerst gegenereerd via getuigenissen van patiënten die via verschillende vragenlijsten worden verzameld, gecombineerd met monitoring in klinische proeven, en worden vervolgens gegroepeerd in databanken die voor gebruik door de besluitvormers worden gepubliceerd. Van daaruit worden de QALY-getallen opgenomen in een formule voor de kosteneffectiviteit van een bepaalde gezondheidstechnologie, en het resultaat wordt vergeleken met een financiële drempel van aanvaardbare kosten. Deze drempel wordt willekeurig vastgesteld, rekening houdend met het gezondheidsbudget van het land, het sociale beleid en de sociaaleconomische politiek, enz.

In het algemeen is de gezondheids-gerelateerde levenskwaliteit, samen met de instrumenten die de scores opleveren, vaak gepromoot als een stem voor de patiënten. Maar deze stem is sterk voorgekauwd en bevat een vrijbrief voor sociale vooroordelen. Er zijn vele metingen en modellen. Bijvoorbeeld, de SF-36 vragenlijst en de Health Status Index (HSI) produceren scores afhankelijk van hoe mensen functioneren, zich voelen, socialiseren, bewegen, enz.. Zij bevatten alle een impliciete veronderstelling dat een beperkt aantal activiteiten noodzakelijkerwijs de levenskwaliteit verlaagt. Bovendien vormt de niet-beoordeelde maar reeds bestaande toestand van de omgeving – gebrek aan middelen, gebrek aan toegankelijkheid, gebrek aan beschikbare behandeling, gebrek aan acceptatie, gebrek aan steun, alomtegenwoordig validisme   (vooroordelen of discriminatie tegen mensen met een functiebeperking, noot van de vertaler) en leeftijdsdiscriminatie, met inbegrip van geïnternaliseerde discriminatie – een enorme maar als normaal beschouwd stuk in het taartdiagram van de redenen waarom mensen lager kunnen scoren, en de scores verschillen grotendeels in verband met deze factoren.

Vanuit het oogpunt van handicap worden de eigen stemmen van mensen gebruikt als versterkers van vooroordelen en stigmatisering; deze dubbele, vooraf bepaalde verlaging van de scores vermindert aantoonbaar de kans dat mensen vooroordelenvrije of betaalbare zorg krijgen – wat betekent dat dit instrument een slechte omgeving nog slechter maakt. Uiteindelijk, met vele herhalingen van de formule die de impliciete constanten van ongegronde vooroordelen en obstakels bevat, kan het hele proces alleen maar leiden tot een beperkte toegang tot levensreddende zorg en een veronachtzaming van de toegankelijkheid.

Bovenop dit alles is er ook een flagrante minachting voor de mening van mensen met een handicap die niet in het verhaal past. Zo verklaart 99% van de mensen met het syndroom van Down dat ze tevreden zijn met hun leven, en toch dringen artsen aan op beëindiging van hun leven in naam van de levenskwaliteit. Dit leidt tot een gemeenschappelijk trauma bij de ouders van kinderen met het syndroom van Down – veel voorkomend, maar verre van terecht gedocumenteerd in de arena van de onderzoeksrapporten. Voorvechters van personen met een handicap wijzen al lang op hun tevredenheid, zelfs met pijn en ongemak, en ondanks enorme sociale obstakels, met weinig of geen gevolgen voor de berekeningen van de levenskwaliteit.

Al deze zaken tonen aan dat het QALY-apparaat leidt tot een bijna niet te veronachtzamen standaardisering van het medische model van invaliditeit, dat van boven tot onder wordt verankerd in de besluitvormingsprocessen, waardoor het sociale model van invaliditeit, dat de ingewikkelde wijze waarop de samenleving de concepten van invaliditeit die over de beperkingen van mensen hangen, construeert en bestuurt, volledig buiten werking wordt gesteld.

Het valt niet te ontkennen dat er altijd een of andere rationale nodig zal zijn bij de verdeling van middelen in de gezondheidszorg, maar waarom zouden we ons niet richten op de kwaliteit van de zorg in plaats van op de “kwaliteit van het leven”? Vanaf het begin is het concept van levenskwaliteit gebruikt om de verantwoordelijkheid van het systeem voor het leveren van kwaliteitszorg te verschuiven naar de zorg-vragende mensen zelf, volgens hun biomedische “kwaliteit”. Het nut van een interventie of behandeling zal een factor blijven, maar er zijn al minder discriminerende instrumenten voorgesteld om dit aan te pakken.

Ideologische voorgrond en achtergrond: utilitarisme en bio-kracht

Vandaag de dag is er een hele reeks dodelijke medische praktijken die verband houden met kwaliteit van leven, waardoor het als een ongeleid projectiel van systemische vooringenomenheid naar voren komt: druk om gehandicapte kinderen te aborteren, het weigeren van medische zorg aan kinderen met geboren afwijkingen, het weigeren van orgaantransplantatie aan gehandicapte baby’s, neonatale euthanasie, het geven van niet-geïnformeerde bevelen om niet te reanimeren, het weigeren van medische zorg aan gehandicapten, ongeoorloofde euthanasie.

Sinds levenskwaliteit in de medische wereld ingang heeft gevonden, is het verweven met “onnodig lijden” en “maximalisatie van kwaliteit”. Beide komen overeen met de kernbeginselen van het utilitarisme, een morele doctrine die gericht is op het bereiken van het grootste geluk voor het grootste aantal mensen.

Geluk wordt gedefinieerd als plezier of gebrek aan lijden. Dus het streven naar utilitair geaggregeerd geluk via hedonische berekeningen vindt zijn medische tegenhanger in de productie van geaggregeerde biomedische kwaliteit via beoordelingsinstrumenten, die beide draaien om het “minimaliseren van lijden”. In deze epistemologisch beperkte kaders is het lijden echter zelden geanalyseerd met aandacht voor de manier waarop mensen zich verhouden tot, nadenken over en omgaan met lijden. Beide worden gekenmerkt door een aanzienlijke veronachtzaming van alles wat we weten of intuïtief aanvoelen over het menselijk vermogen om zin en vreugde te vinden ondanks of juist dankzij ons lijden. Wanneer het gaat om onvermijdelijke of vooraf gegeven omstandigheden zoals een gebrekkige gezondheid of een handicap, brengt een diepere analyse bovendien één van de meest uitgesproken blinde vlekken van deze benaderingen aan het licht: mensen worden vaak gelijkgesteld met lijden, en hun bestaan met moreel onrecht. Dat wil zeggen: mensen worden gevormd als subjecten van kwaliteit door de lijders te reduceren tot lijdende objecten. Deze objectivering is precies waarom de medische weergave van het utilitarisme zo dodelijk is, van prenatale uitroeiing tot systematische discriminatie in andere levensfasen.

Beide kaders zijn ook epistemologisch niet in staat om in te gaan op de vraag hoe lijden zijn semantiek aanneemt via verschillende machtsvectoren die de processen beheersen van het vormen van verwachtingen van ons lichaam en onze geest. Met andere woorden, hoe wij handicaps construeren en noties van lijden creëren door vooroordelen, stigmatisering, validisme en leeftijdsdiscriminatie. Het is ironisch, bijna op het punt van karikatuur, dat utilitaire popsterren (bijvoorbeeld Richard Dawkins, en de iets geraffineerdere, maar even achteloze Peter Singer) voelbaar lijden hebben veroorzaakt in de hele gehandicaptengemeenschap.

Wat is het uiteindelijke doel? Het is niet om de kosten van medisch gedefinieerde kwaliteit te beheersen – dat is slechts een deel van het mechanisme. Het is niet om geluk te maximaliseren of lijden te minimaliseren – dat is slechts een rookgordijn. In deze berekeningen is de uiteindelijke drager van geluk/kwaliteit niemand, niemand en iedereen: de sociale orde zelf. Dit inzicht stelt ons in staat deze kaders te zien voor wat ze zijn, en daarvoor moet ik nog wat lenen van Foucault: het zijn methodes van bio-kracht. Dit is macht over het leven en het lichaam van mensen: zij vormt, handhaaft en investeert in het leven, of desinvesteert erin tot de dood erop volgt, volgens het criterium van systemische geschiktheid. Individuen zijn niet alleen onderworpen aan bio-kracht, ze produceren en kanaliseren die ook. Dit is geen loze theorie, het is heel concreet. Ouders die zwangerschappen afbreken vanwege een handicap, mensen die om hulp bij zelfdoding vragen, mensen die red-mij-niet orders op het bed van cognitieve gehandicapten leggen, mensen die anderen beoordelen om te zien of de kwaliteit van hun leven slecht genoeg is voor euthanasie, willekeurige mensen die medelijden hebben met gehandicapten, filosofen die criteria verzinnen voor morele statussen binnen de soort, enzovoort.

Pleiten voor gelijkheid zal de werking van de bio-kracht niet tegengaan; het ondermijnt de relevantie van gelijkheid op minstens twee manieren: door het verspreiden van dodelijkheid naar individuele beslissingen, en door het creëren van subgroepen die verschillende morele statussen bezitten. Wijzen op de oorspronkelijke ethiek van de geneeskunde volstaat niet – op dit moment wordt deze herschreven om met de tijd mee te gaan. Wetten worden al omgebogen naar de productie van “vitale bevolking” door processen van absolute uitsluiting aan beide polen van het menselijk leven.

Maar hiervan ben ik zeker: de weg naar bevrijding begint met het opheffen van de notie van functionele uniformiteit van de mensheid. Ja, we hebben relevante abstracte eigenschappen, maar we belichamen ze allemaal in verschillende mate, terwijl onze wederzijdse afhankelijkheid, geactualiseerd in de cultuur van rechtvaardigheid, een zo breed mogelijk scala aan individuele manieren van functioneren mogelijk maakt. De denkbeeldige lijn tussen biomedische normaliteit en abnormaliteit moet worden uitgewist als we ooit een cultuur willen bereiken die radicale aanvaarding biedt in plaats van gecontroleerde inclusie. Dit pad zal worden geëffend door “niet zelfredzaamheid maar zelfbeschikking, niet onafhankelijkheid maar onderlinge afhankelijkheid, niet het functionele afscheiden maar persoonlijke verbondenheid, niet fysieke autonomie maar menselijke gemeenschap,” zoals Longmore het briljant uitdrukte. Dan zullen we bereid zijn om met de bestaanswijze van een ander om te gaan in plaats van de kwaliteit van andermans leven te beoordelen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Life Matters Journal, V.10 Issue februari 2022.

Lees ook
Kwaliteit van leven – een bruikbare term in de geneeskunst?
Kwaliteit van leven

Noten:

  1. M.J. Sirgy et al. “The Quality-of-Life (QOL) Research Movement: Past, Present, and Future”, Soc Indic Res 76, 343–466, 2006, accessed December 8, 2021,, http:// www.miqols.org/howb/wp-content/uploads/2016/06/Sirgy-et-al.-2006The-QOLResearch-Movement-SIR-1.pdf
  2. Ruut Veenhoven, “Quality-Of-Life And Happiness: Not Quite The Same”, published in Italian in: G. DeGirolamo et al. (eds), ‘Salute e qualità dell vida’, Centro Scientifico Editore, 2001, accessed December 8, 2021, https://personal.eur.nl/veenhoven/Pub2000s/2001e-full.pdf
  3. “What is Better Life Index?”, OECD Better Life Index, accessed December 8, 2021, https://www.oecdbetterlifeindex.org/about/better-life-initiative/ 4. “WHOQOL: Measuring Quality of Life”, World Health Organization, accessed December 8, 2021, https://www.who.int/tools/whoqol/whoqol-bref
  4. “Quality of Life”, European Commision, Eurostat, accessed December 8, 2021, https://ec.europa.eu/eurostat/web/quality-of-life
  5. CE Flowers, Jr. “Improving the quality of life”, Ala J Med Sci, 1970 Jul;7(3), accessed December 8, 2021, https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/5479670/
  6. Irving Abrams et al. “Improving the quality of life”, Journal of School Health, Vol. 41/6, 1971, accessed December 8, 2021, https://onlinelibrary.wiley.com/ doi/10.1111/j.1746-1561.1971.tb07067.x 8. Ernest M. Gruenberg “The failures of success”, The Milbank quarterly vol. 83/4, 1977, accessed December 8, 2021, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/ PMC2690285
  7. Francisco de Vitoria, “Lectue on Homicide”, Commentary on [Thomas Aquinas] Summa Theologiae 2A 2AE, Q64, A.5, The Ethics of Suicide Digital Archive, accessed December 8, 2021, https://ethicsofsuicide.lib.utah.edu/selections/francisco-de-vitoria/
  8. Luis H Toledo-Pereyra, “Medical Renaissance”, J Invest Surg, 2015, accessed December 8, 2021, https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/26065591/
  9. “Ethical and Religious Directives for Catholic Health Care Services”, Fifth Edition, United States Conference of Catholic Bishops, November 17, 2009, accessed December 8, 2021, https://www.usccb.org/issues-and-action/human-life-and-dignity/health-care/upload/Ethical-Religious-Directives-Catholic-Health-Care-Services-fifth-edition-2009.pdf
  10. Hales, Zimmermann and Rodin, “The Quality of Dying and Death”, Arch Intern Med. 2008;168(9), accessed December 8, 2021, https://jamanetwork.com/journals/ jamainternalmedicine/article-abstract/414216
  11. Chang Li-Cheng, “On cost effectiveness analysis and fairness: Normalizing control of and resistance to NICE technology appraisals”, Financial Accountability and Management in Goverments, Public Services and Charities, 37(1), May 2020, accessed December 8, 2021, https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1111/ faam.12235#faam12235-bib-0051
  12. Melanie Calvert, Daniel Conor and Ethan Bash, “Harnessing the patient voice in real-world evidence: the essential role of patient-reported outcomes” Nature Reviews Drug Discovery 18, 2019, accessed December 8, 2021, https://www.nature. com/articles/d41573-019-00088-7
  13. Hays, Ronald & Reeve, B.B.. (2008). “Measurement and Modeling of Health-Related Quality of Life”, International Encyclopedia of Public Health, December 2008, accessed December 8, 2021, https://www.researchgate.net/publication/285812406_ Measurement_and_Modeling_of_Health-Related_Quality_of_Life
  14. “36-Item Short Form Survey Instrument (SF-36)”, Rand Corporation, accessed December 8, 2021, https://www.rand.org/health-care/surveys_tools/mos/36-itemshort-form/survey-instrument.html
  15. S. Fanshel, J. W. Bush, “A Health-Status Index and its Application to Health-Services Outcomes”, Operations Research 18(6), December 1970, accessed December 8, 2021, https://pubsonline.informs.org/doi/10.1287/opre. 18.6.1021 18. Skotko, Brian G et al. “Self-perceptions from people with Down syndrome”, American journal of medical genetics, Part A vol. 155A, September 2011, accessed December 8, 2021, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3740159/
  1. “36-Item Short Form Survey Instrument (SF-36)”, Rand Corporation, accessed December 8, 2021, https://www.rand.org/health-care/surveys_tools/mos/36-itemshort-form/survey-instrument.html
  2. S. Fanshel, J. W. Bush, “A Health-Status Index and its Application to Health-Services Outcomes”, Operations Research 18(6), December 1970, accessed December 8, 2021, https://pubsonline.informs.org/doi/10.1287/opre.
  3. 18.6.1021 18. Skotko, Brian G et al. “Self-perceptions from people with Down syndrome”, American journal of medical genetics, Part A vol. 155A, September 2011, accessed December 8, 2021, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3740159/
  1. Charlie Jones, “Down’s syndrome: In all honesty we were offered 15 terminations”, BBC.com, October 2020, accessed December 8, 2021, https://www.bbc.com/ news/uk-england-beds-bucks-herts-51658631
  2. “On prenatal screening for Down syndrome”, Down Syndrome Australia, October 2021, accessed December 8, 2021, https://www.downsyndrome.org.au/ blog/2021/10/07/our-discussion-paper-on-prenatal-screening-for-down-syndrome/
  3. Sara Goering, “‘You Say You’re Happy, but…’: Contested Quality of Life Judgments in Bioethics and Disability Studies”, Bioethical Inquiry, May 2008, accessed December 8, 2021, http://bioethics.pitt.edu/sites/default/files/publication-images/Messer2019/Resources/Session%201%20Goering%20-%20You%20Say%20 You%27re%20Happy%20But.pdf
  4. Marie Johnston, “Models of Disability”, The Psychologist, Vol. 9 No. 5, May 1996, accessed December 8, 2021, https://www.researchgate.net/publication/262801184_ Models_of_Disability
  5. Ron Admundson, “Disability, Ideology, and Quality of Life: A Bias in Biomedical Ethics”, In: Wasserman, David; Bickenbach, Jerome, and Wachbroit, Robert, eds. “Quality of life and human difference.” Cambridge University Press, 2005, accessed December 8, 2021 https://www.researchgate.net/profile/Ron-Amundson/publication/292362100_Disability_Ideology_and_Quality_of_Life_A_Bias_in_Biomedical_Ethics/links/57bf83f808aeda1ec386c423/Disability-Ideology-and-Quality-of-Life-A-Bias-in-Biomedical-Ethics.pdf?origin=publication_detail
  6. National Council on Disability, “Quality-Adjusted Life Years and the Devaluation of Life with Disability”, November 2019, accessed December 8, 2021, https:// ncd.gov/sites/default/files/NCD_Quality_Adjusted_Life_Report_508.pdf
  7. Jehan Casinader, “’They almost broke me’: Parents fighting to give birth to children with Down syndrome”, Stuff.com, July 2021, accessed December 8, 2021, https://www.stuff.co.nz/national/health/125739984/they-almost-broke-me-parents-fighting-to-give-birth-to-children-with-down-syndrome
  8. Jacqueline H. Abernathy, “Sick and Disabled Infants Starved and Dehydrated: Britain’s Modern Baby Doe”, Charlotte Lozier Institute, December 2012, accessed December 8, 2021, https://lozierinstitute.org/sick-and-disabled-infants-starvedand-dehydrated-britains-modern-baby-doe/
  9. Cassy Fiano-Chesser, “Baby with Down syndrome dies after being denied a heart transplant”, LiveAction.com, October 2021, accessed December 8, 2021, https://www.liveaction.org/news/baby-syndrome-dies-denied-heart-transplant/ 28. Vizcarrondo, Felipe E. “Neonatal euthanasia: The Groningen Protocol.” The Linacre quarterly vol. 81,4, November 2014, accessed December 8, 2021, https://www. ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC4240050/ 29. Joseph Shapiro, “Oregon Hospitals Didn’t Have Shortages. So Why Were Disabled People Denied Care?”, NPR.org, December 2020, accessed December 8, 2021, https://www.npr.org/2020/12/21/946292119/oregon-hospitals-didnt-have-shortages-so-why-were-disabled-people-denied-care rome-dies-denied-heart-transplant/
  1. Vizcarrondo, Felipe E. “Neonatal euthanasia: The Groningen Protocol.” The Linacre quarterly vol. 81,4, November 2014, accessed December 8, 2021, https://www. ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC4240050/
  2. Joseph Shapiro, “Oregon Hospitals Didn’t Have Shortages. So Why Were Disabled People Denied Care?”, NPR.org, December 2020, accessed December 8, 2021, https://www.npr.org/2020/12/21/946292119/oregon-hospitals-didnt-have-shortages-so-why-were-disabled-people-denied-care
  3. Joseph Shapiro, “One Man’s COVID-19 Death Raises The Worst Fears Of Many People With Disabilities”, NPR.org, July 2020, accessed December 8, 2021, https:// www.npr.org/2020/07/31/896882268/one-mans-covid-19-death-raises-the-worstfears-of-many-people-with-disabilities
  4. Tuffrey-Wijne, I., Curfs, L., Finlay, I. et al. Euthanasia and assisted suicide for people with an intellectual disability and/or autism spectrum disorder: an examination of nine relevant euthanasia cases in the Netherlands (2012–2016). BMC Med Ethics 19, 17, March 2018, accessed December 8, 2021, https://bmcmedethics. biomedcentral.com/articles/10.1186/s12910-018-0257-6
  5. Hiram Crespo, “Whose Pleasure? Whose Pain? Applying the Hedonic Calculus to Public Policy”, TheHumanist.com, April 2015, accessed December 8, 2021, https://thehumanist.com/magazine/may-june-2015/up-front/whose-pleasure-whose-pain-applying-the-hedonic-calculus-to-public-policy/
  6. Foucault, Michel. “The Subject and Power.” Critical Inquiry 8, no. 4, 1982, accessed December 8, 2021, http://www.jstor.org/stable/1343197
  7. Kristina Artuković, “Nonsense and Disability: In Response to Richard Dawkins on Disability Abortion”, SavingDowns.org, May 2021, accessed December 8, 2021, http://savingdowns.org/nonsense-and-disability-in-response-to-r-dawkins-on-disability-abortion/
  8. Katie Booth, “What I learned about disability and infanticide from Peter Singer”, Aeon.com, January 2018, accessed December 8, 2021, https://aeon.co/ideas/what-ilearned-about-disability-and-infanticide-from-peter-singer
  9. Anish Chhibber, “Biopower”, GlobalSocialTheory.org, accessed December 8, 2021, https://globalsocialtheory.org/concepts/biopower/
  10. “Rights of persons with disabilities: Report of the Special Rapporteur on the rights of persons with disabilities”, Human Rights Council Forty-third session 24 February–20 March 2020, United Nations, December 2019, accessed December 8, 2021, https://www.un.org/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/HRC/43/41&Lang=E
  11. Eva Feder Kittay, “At the Margins of Moral Personhood”, Ethics, Vol. 116, No. 1, Symposium on Disability, October 2005, Chicago Journals, accessed December 8, 2021, http://evafederkittay.com/wp-content/uploads/2014/11/At-the-Margins-ofMoral-Personhood.pdf
  12. Kristina Artuković, “Normalization of Medical Violence: Conscientious Objection Under Global Threat”, Rehumanize.org, August 2021, accessed December 8, 2021, https://www.rehumanizeintl.org/post/normalization-of-medical-violence-conscientious-objection-under-global-threat
  13. “Euthanasia & Physician-Assisted Suicide (PAS) around the World”, Britannica ProCon.org, November 2021, accessed December 8, 2021, https://euthanasia.procon.org/euthanasia-physician-assisted-suicide-pas-around-the-world/
  14. Roach, T. J., “Sense and Sexuality: Foucault, Wojnarowicz, and Biopower”, Nebula. 6 (3), 20, September 2009, accessed December 8, 2021, http://www.nobleworld.biz/images/ Roach.pdf
  15.  Paul K. Longmore, “The Second Phase: From Disability Rights to Disability Culture”, DISABILITY RAG & RESOURCE, Sept/Oct 1995, accessed December 8, 2021, www.independentliving.org/docs3/longm95.html
Reacties uitgeschakeld voor Over (on)kwaliteit van leven

Down Syndroom: is abortus een mensenrecht?

Naar aanleiding van een rechtszaak over de toepassing van eugenetische abortus die voorligt bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), publiceerde het European Centre for Law…

Naar aanleiding van een rechtszaak over de toepassing van eugenetische abortus die voorligt bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), publiceerde het European Centre for Law & Justice (ECLJ) een opiniestuk met bijbehorende petitie. Hieronder vindt u de vertaling. De oorspronkelijke Engelstalige versie vindt u hier. Op deze pagina kunt u ook de petitie ondertekenen waarbij de ondertekenaars de intrinsieke waarde van elk menselijk leven bevestigen, ongeacht de ontwikkelingsstadium.

Het ECLJ is een internationale, niet-gouvernementele organisatie die zich inzet voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten in Europa en wereldwijd en waarvan dr. Grégor Puppinck de directeur-generaal is.

Deze 21e maart, op Wereld Down Syndroom Dag, vraagt een groep voormalige rechters van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens en van VN-experts aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), samen met het ECLJ, om te erkennen dat eugenetische abortus van kinderen met het Down Syndroom verboden kan worden, en zelfs verboden moet worden uit respect voor de rechten van mensen met een handicap.

Ongekende stap in geschiedenis van Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Deze stap is ongekend in de geschiedenis van het Europees Hof. Het is de eerste keer dat voormalige rechters op deze manier voor het Hof optreden en dat de kwestie van eugenetische abortus op zo’n directe manier aan de orde wordt gesteld. Het moet gezegd dat de kwestie van de eugenetica centraal staat in het debat over abortus in de Verenigde Staten, de Verenigde Naties en nu ook in Europa.

In de Verenigde Staten hebben twaalf staten medisch personeel verboden abortussen uit te voeren wanneer op discriminerende wijze om abortus wordt verzocht wegens de diagnose van het syndroom van Down. Sommige staten verbieden ook abortus op grond van het geslacht of het “ras” van het kind.

Stereotypering van handicaps als onverenigbaar met een goed leven

Toen verklaarde het VN-Comité inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD) – bestaande uit een meerderheid van personen met een handicap – dat “wetten die abortus expliciet toestaan op grond van een handicap in strijd zijn met het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap”, met name omdat dergelijke abortus “noties van stereotypering van handicaps als onverenigbaar met een goed leven bestendigt.” (2018). Als het leven van een persoon met een handicap al vóór de geboorte waardeloos is, waarom zou het daarna dan nog waardevol zijn?

Sinds 2011 heeft dit Comité ten aanzien van Spanje, Oostenrijk en Hongarije al geoordeeld dat foetale handicaps niet onder een specifieke abortusregeling mogen vallen. Het Comité heeft het Verenigd Koninkrijk aanbevolen “zijn abortuswetgeving dienovereenkomstig aan te passen”, waarbij het stelt dat “de rechten van vrouwen op reproductieve en seksuele autonomie moeten worden gerespecteerd zonder selectieve abortus op grond van foetale deficiëntie te legaliseren” (2017). Abortuswetten moeten gelijkelijk van toepassing zijn op ongeboren kinderen, ongeacht hun gezondheidstoestand, maar ook ongeacht hun geslacht, zoals het VN-vrouwenrechtencomité (CEDAW) heeft verklaard. Een voormalige voorzitter van het Comité voor de Rechten van Personen met een Handicap behoort tot de ondertekenaars van de opmerkingen van het ECLJ aan het Europese Hof.

Abortus op grond van handicap is schending menselijke waardigheid

Na de Verenigde Staten en een Comité van de Verenigde Naties oordeelde het Poolse Constitutionele Hof op 22 oktober 2020 dat abortus op grond van de handicap van een kind een schending van de menselijke waardigheid is en daarom moet worden afgeschaft. Deze uitspraak werd door sommige Europese instanties scherp veroordeeld en aan de kaak gesteld.

In Polen, net als in de Verenigde Staten, voeren dezelfde pro-abortuslobby’s daarentegen juist juridische actie om een recht op eugenetische abortus te garanderen, soms zelfs tot aan de geboorte, zoals dit in Frankrijk al het geval is. In de Verenigde Staten heeft dit gelobby ertoe geleid dat de toepassing van deze wetten in sommige staten is opgeschort en in andere staten is gehandhaafd, afhankelijk van de vraag of rechters van mening zijn dat de keuze om wettelijke voorwaarden te stellen voor de toegang tot abortus in overeenstemming is met de Amerikaanse grondwet.

Over deze kwestie zal binnenkort op federaal niveau worden beslist door het Amerikaanse Hooggerechtshof in de zaak Dobbs v. Mississippi. De uitkomst van deze zaak zou de beroemde Roe v. Wade-beslissing uit 1973, die abortus – onvoorwaardelijk tot 24 weken – tot een grondwettelijk recht maakte, op losse schroeven kunnen zetten.

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en verbod op eugenetische abortus

Bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens behandelen de rechters een zaak (M. L. tegen Polen, nr. 40119/21) die is aangespannen door een vrouw die klaagt dat zij in Polen geen abortus kon laten uitvoeren omdat zij in verwachting was van een kind met het syndroom van Down. Zij vordert een schadevergoeding voor het ongemak dat zij heeft geleden en voor de 1220 euro die zij heeft uitgegeven om naar Nederland te gaan voor een abortus. Afgezien van deze specifieke eis, is de echte vraag of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens lidstaten toestaat eugenetische abortus te verbieden, en meer nog of dit verbod een schending van de mensenrechten inhoudt.

Voorvechters voor het leven van personen met een handicap kunnen zich niet alleen beroepen op het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap, maar ook op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarop het Europees Verdrag is gebaseerd. De opstellers van de Universele Verklaring hebben namelijk geweigerd een uitzondering op de eerbiediging van het recht op leven op te nemen om “het voorkomen van de geboorte van geestelijk gehandicapte kinderen” en van kinderen “geboren uit ouders die aan een geestesziekte lijden” mogelijk te maken. De reden voor deze weigering was de gelijkenis van deze bepaling met de circulaire van 13 september 1934, waarin het naziregime heimelijk abortus toestond bij vrouwen die “erfelijk zieke nakomelingen” zouden kunnen voortbrengen.

Twee cruciale vragen…

Meer in het algemeen werpt deze zaak van eugenetische abortus twee cruciale vragen op.

Ten eerste roept het de belangrijke vraag op naar de aanvaarding van de eugenetica in onze samenleving, die wordt gekenmerkt door de ontwikkeling van de biotechnologieën. Twee opvattingen over de mens en zijn grondrechten staan tegenover elkaar: zijn de mensenrechten voor of tegen eugenetica? Moeten zij ons ertegen beschermen om onze menselijkheid te bewaren, of moeten zij er juist toegang toe verschaffen in naam van de vooruitgang van de menselijke conditie? Als het onderdrukken van een kind in de baarmoeder, omdat het genetisch onvolmaakt is, een mensenrecht is, wat is dan ons concept van mens-zijn?

Ten tweede is de kwestie van eugenetische, racistische of seksistische abortussen radicaal in tegenspraak met het “recht” op abortus, omdat het de twee grondslagen ervan ondermijnt, namelijk de miskenning van de menselijkheid van de foetus en de waardering van de wil van de vrouw. Rekening houden met het eugenetische, seksistische of racistische karakter van abortus herinnert ons er immers aan dat de foetus menselijke kenmerken heeft – een geslacht, een ras, een gezondheidstoestand – die hij deelt met geboren mensen. De erkenning van deze kenmerken in de foetus is de impliciete erkenning van hun menselijkheid. Evenzo laten eugenetische, seksistische of racistische abortussen zien dat de wil van een vrouw kan worden gedreven door discriminerende bedoelingen, bedoelingen die in het algemeen verboden zijn door de rechten van de mens.

Dus, zodra kritisch gekeken wordt naar de waarde van de wil van de vrouw en rekening wordt gehouden met de menselijkheid van de foetus, wordt de logica van een algemeen recht op abortus aan het wankelen gebracht. Dan komen de tegenstrijdigheden van het “recht” op abortus aan het licht, waaruit men zich slechts kan bevrijden door het te verabsoluteren – zoals de tendens is in West-Europa – of, integendeel, door het te relativeren, zoals de tendens is in de Verenigde Staten en bij de verdedigers van de rechten van de personen met een handicap.

Ten slotte stellen deze gevallen van eugenetische abortus ons vragen over onze eigen menselijkheid

Reacties uitgeschakeld voor Down Syndroom: is abortus een mensenrecht?

De strijd voor een internationaal recht op abortus: is die al gewonnen?

Auteur: mr. Marie-Thérèse Hengst, jurist en bestuurslid Juristenvereniging Pro Vita De verdragsorganen van de Verenigde Naties (VN), zoals het Mensenrechtencomité en het Bevolkingsfonds, werken al jaren hard aan een internationaal…

Auteur: mr. Marie-Thérèse Hengst, jurist en bestuurslid Juristenvereniging Pro Vita

De verdragsorganen van de Verenigde Naties (VN), zoals het Mensenrechtencomité en het Bevolkingsfonds, werken al jaren hard aan een internationaal recht op abortus. Het legt ze geen windeieren: hun interpretatie dat het internationale mensenrechtenrecht een recht op abortus bevat is inmiddels overgenomen door diverse grote mensenrechtenorganisaties. En in steeds meer landen worden abortuswetten versoepeld. Het afgelopen jaar vonden er ook weer diverse ontwikkelingen plaats in de strijd voor meer toegang tot abortus. Maar is daarmee een internationaal recht op abortus in zicht?

De VN-Vedragsorganen beschouwen al sinds de jaren negentig seksuele en reproductieve rechten, waaronder zij veilige abortus scharen, een onderdeel van het mensenrechtenrecht. [i] In 2018 liet het VN-Mensenrechtencomité in zijn General Comment – een document waarmee het lidstaten adviseert over de interpretatie van een mensenrecht – zelfs weten dat de toegang tot abortus valt onder het recht op leven.[ii] En het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties, de United Nations Population Funds (UNFPA), gaf in december 2020 te kennen achter een recht op abortus te staan. In de Guidance Note van de organisatie staat dat een land de plicht heeft te zorgen voor een veilige toegang tot abortus.[iii] Hoewel deze organisatie eerder in dat jaar nog liet weten dat ze abortus niet promoten of financieel steunen,[iv] blijkt uit een evaluatie uit 2016 dat de UNFPA wel degelijk bijdraagt aan de toegang tot abortus. In de evaluatie wordt de organisatie namelijk geprezen om haar “discreet leadership” door ervoor te zorgen dat het abortusveroorzakende middel Misoprostol op een lijst met essentiële medicijnen kwam te staan en dat dit een revolutie was voor een veilige toegang tot abortus.[v] En dit voorjaar hamerde de Commissie voor de Status van de Vrouw tijdens haar 65e sessie in haar Agreed Conclusions opnieuw op de universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en reproductieve rechten.[vi]

Diverse mensenrechtenorganisaties hebben inmiddels de interpretatie overgenomen dat de toegang tot abortus een mensenrecht is. Zo legde directeur Kenneth Roth van Human Rights Watch begin 2020 in zijn toespraak aan de Commission on Unalienable Rights van de Verenigde Staten van Amerika uit, waarom er een recht bestaat op abortus binnen het internationaal mensenrechtenrecht.[vii] En in september van dat jaar maakte Amnesty International haar nieuwe beleid bekend ten aanzien van abortus.[viii] Amnesty International bepleit nu een universele toegang tot abortus gedurende de gehele zwangerschap. De organisatie roept landen dan ook op om abortus te decriminaliseren. Een oproep die gehoor lijkt te vinden. Zo werd in Argentinië eind 2020 abortus mogelijk tot de veertiende week na de bevruchting. Eerder was in het land vrijwillige zwangerschapsafbreking alleen mogelijk in gevallen van verkrachting, incest of om het leven van de moeder te redden.[ix] Verder oordeelde in april 2021 het Constitutioneel Hof van Ecuador dat abortus moest worden toegestaan na elke verkrachting. Nu is dat alleen mogelijk bij een verkrachting van een vrouw met een geestelijke handicap of als de gezondheid of het leven van de vrouw in gevaar is. [x] Ook in Europa vindt er een strijd plaats voor een abortusrecht. In maart 2021 presenteerde de Kroatische Europarlementariër Perdrag Matic een conceptresolutie ten aanzien van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Daarin staat dat abortus een “reeds verworven wettelijk recht” is en dat het beroep op gewetensbezwaren afgeschaft moet worden als een zorgverlener daarom geen abortus willen uitvoeren. [xi]

Pro-choice standpunt niet vanzelfsprekend

Toch bleek het afgelopen jaar ook dat een onbelemmerde toegang tot abortus niet altijd als vanzelfsprekend wordt geaccepteerd. Zo zei minister Hugo de Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in oktober 2020 naar aanleiding van de tweede evaluatie van de Wet Afbreking Zwangerschap (WAZ) dat de bedenktijd voor een abortus van vijf dagen niet ter discussie staat.[xii] En later die maand ondertekenden maar liefst 34 landen de Geneva Consensus Declaration.[xiii] [xiv] Tot de 34 landen behoorden de Verenigde Staten van Amerika, Polen en Hongarije. Met het document kwamen de landen op voor vrouwenrechten, maar benadrukten ook dat er geen internationaal recht op abortus bestaat, noch dat landen een plicht hebben om dit mogelijk te maken of te financieren.[xv] Verder in 2020 oordeelde het Constitutioneel Hof van Polen dat abortus van een foetus met een aangeboren afwijking in strijd is met de Poolse grondwet,[xvi] paste Honduras begin 2021 de grondwet aan om abortus te verbieden[xvii] en voerden steeds meer staten van de Verenigde Staten van Amerika het afgelopen jaar strengere abortuswetten in.[xviii]

Interpretaties zijn juridisch niet bindend

Uit de bovengenoemde ontwikkelingen kan worden afgeleid dat, ondanks de boodschap van de VN-verdragsorganen, er geen wereldwijde consensus bestaat over een internationaal recht op abortus. Belangrijk daarbij is het feit dat de interpretaties van verdragsorganen ook juist dát zijn, interpretaties. Ze zijn niet juridisch bindend, maar de organen hebben uiteraard wel veel gezag. Vanwege dat gezag en de status van de verdragsorganen worden de interpretaties ook wel aangeduid als ‘authoritative interpretations’.
Daarentegen bestaan er wél bindende internationale regels die juist bepalen dat landen zelf over hun abortusregelgeving mogen beslissen. In de Programme of Action[xix] en de Beijing Declaration Platform for Action[xx] is namelijk afgesproken dat abortusregelgeving “can only be determined at the national or local level according to the national legislative process”. [xxi] Desondanks gebruiken onder meer het VN-Mensenrechtencomité en Amnesty International in hun documenten over seksuele rechten en seksuele gezondheid vaak gebiedend taalgebruik (“states must”) om landen op te roepen veilige abortus zo toegankelijk mogelijk te maken. Maar daarbij negeren ze de internationale regels die landen de juridische soevereiniteit geven om zelf te beslissen over hun abortuswetgeving.

Internationaal recht erkent menselijkheid ongeboren leven

Voor het vraagstuk van een internationaal abortusrecht mag ook niet uit het oog worden verloren dat het ongeboren kind een bepaalde mate van erkenning, dan wel rechtsbescherming geniet binnen het internationaal publiekrecht. Zo erkent het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) het belang van de ongeborene, doordat het zwangere vrouwen uitsluit van de doodstraf.[xxii] Een keuze die was “inspired by humanitarian considerations and by consideration for the interest of the unborn child”.[xxiii] Verder erkennen ook het Verdrag inzake de rechten van het kind[xxiv] en het Oviedo Biogeneeskundeverdrag[xxv] de menselijkheid van de ongeborene. En de Verdragen van Genève bieden op basis van diverse artikelen een bijzondere bescherming aan zwangere vrouwen en hun ongeboren kind.[xxvi]

Ook op Europees niveau is de menselijkheid van de ongeborene erkend door onder meer zowel het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) als het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Een belangrijke zaak van het EHRM is Vo. vs France.[xxvii] Het Hof oordeelde in deze zaak dat de embryo en foetus behoren tot het menselijk ras en ze bescherming verdienen uit naam van de menselijke waardigheid.[xxviii] Later in Oliver Brüstle vs. Greenpeace eV.[xxix] erkende het HvJEU de menselijkheid en de waardigheid van de ongeborene vanaf het moment van conceptie. Het Hof gaf een juridische interpretatie van het concept ‘menselijk embryo’[xxx] en oordeelde dat elke menselijke eicel, zodra het is bevrucht, beschouwt moet worden als een menselijk embryo.[xxxi]

Samenvatting

De strijd voor een internationaal recht op abortus ging ook het afgelopen jaar onverminderd door. De opvatting dat een recht op abortus valt onder het mensenrechtenrecht wordt door veel organisaties ondersteund, met de VN-Verdragsorganen voorop. Deze interpretatie is echter niet bindend. Ook blijkt uit diverse ontwikkelingen van het afgelopen jaar dat over deze interpretatie geen consensus bestaat. Tevens geniet het ongeboren menselijk leven binnen het internationaal en Europees recht een bepaalde mate van bescherming. Maar bij de huidige roep om een recht op abortus als mensenrecht worden de juridische bescherming en de belangen van het ongeboren kind volledig genegeerd.

Voetnoten

[i] Rights by Stealth, The Role of UN Human Rights Treaty Bodies in the Campaign for an International Right to Abortion, Susan Yoshihara and Douglas Sylva, p.3.

[ii] General comment No. 36 (2018) on article 6 of the International Covenant on Civil and Political Rights, on the right to life, aangenomen door het Comité tijdens de 124e sessie (8 oktober tot 2 November 2018), paragraaf 8

[iii] Elevating Rights and Choices for All: Guidance Note for Applying a Human Rights Based Approach to Programming, December 2020, p.20

[iv] Statement on the United States Decision to Again Withhold Critical Funding for UNFPA, amid Global Pandemic, 1 juli 2020,  paragraph 6

[v] Evaluation of the UNFPA Support to Family Planning (2008-2013), Volume 1, juli 2016, paragraaf 3.8.2.

[vi] Agreed conclusions van de 65e sessie van de Commission on the Status of Women, 30 maart 2021

[vii] Testimony of Kenneth Roth, Executive Director, Human Rights Watch, 10 januari 2020 bij de Commission on Unalienable Rights

[viii] Amnesty International releases updated policy on abortion, 28 september 2021

[ix] https://stirezo.nl/artikelen/argentini%C3%AB-neemt-vergaande-abortuswet-aan

[x] https://www.aljazeera.com/news/2021/5/7/ecuador-abortion-rights-victory-hailed-as-latest-in-tidal-wave;

[xi] Ontwerpverslag, over de situatie op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in de EU, in verband met de gezondheid van vrouwen (2020/2215(INI))

[xii] Algemeen overleg vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over Medische Ethiek, 15 oktober 2020

[xiii] Geneva Consensus Declaration on Promoting Women’s Health and Strengthening the Family, 22 oktober 2020 (Geneva Consensus Declaration)

[xiv] Begin februari 2021 heeft de Verenigde Staten zich weer teruggetrokken uit het verdrag, Center for Family & Human Rights

[xv] Geneva Consensus Declaration on Promoting Women’s Health and Strengthening the Family, 22 oktober 2020 (Geneva Consensus Declaration), pagina 2, tweede vinkje

[xvi] https://www.amnesty.nl/actueel/constitutioneel-hof-polen-perkt-recht-op-abortus-verder-in, 22 oktober 2020

[xvii] https://c-fam.org/friday_fax/honduras-bans-abortion-and-same-sex-marriage-over-objections-of-un-experts/

[xviii] Pro-life win: South Carolina lawmakers pass ‘heartbeat bill,’ expect governor to sign, 28 januari 2021, Louisiana’s Democrat governor signs ‘heartbeat bill’ into law, 30 mei 2019, Ohio Gov. DeWine signs ‘heartbeat bill’ as abortion groups plan lawsuit, 10 april 2019

[xix] Programme of Action adopted at the International Conference on Population and Development Cairo, 5–13 September 1994 (Programme of Action)

[xx] Beijing Declaration and Platform for Action, Adopted at the 16th plenary meeting, op de The Fourth World Conference on Women, 15 September 1995

[xxi] Programme of Action, adopted at the International Conference on Population and Development Cairo, September 1994, paragraph 8.25; Beijing Declaration and Platform for Action, September 1995, article 106 sub k

[xxii] Artikel 6 (5)

[xxiii] Draft International Covenants on Human Rights, A/2929, 1 juli 1955, par. 10, p. 85.

[xxiv] Paragraaf 9, preambule van het Verdrag inzake de rechten van het kind, 20 November 1989

[xxv]  Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde: Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde.

[xxvi] Artikel 14(1), 16, 23 en 38 (5), 50 (alinea 5), 89 (alinea 5) en 132 (alinea 2) Verdrag (IV) van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, 12 August 1949, en 70(1), 76 (1) en (2) van Aanvullend Protocol (I) bij de Verdragen van Genève, 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten van 8 juni 1977, en artikel 6 (4) Aanvullend Protocol (II) bij de Verdragen van Genève van 12 August 1949  betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten van 8 juni 1977

[xxvii] EHRCt, No. 53924/00, Vo. vs France, 2004

[xxviii] Vo. vs France,  para. 84

[xxix] C-34/10, Oliver Brüstle vs Greenpeace eV, [2011]

[xxx] Zoals bedoeld in artikel 6(2)(c) Richtlijn 98/44/EC van  6  juli  1998 betreffende  de  rechtsbescherming  van  biotechnologische  uitvindingen.

[xxxi] C-34/10, Oliver Brüstle vs Greenpeace eV., para. 35

Reacties uitgeschakeld voor De strijd voor een internationaal recht op abortus: is die al gewonnen?

Bescherming van kwetsbaren meer dan ooit onder druk

2 oktober 2019 Redactie PVH. Het verzoek om cassatie in het belang der wet van het Openbaar Ministerie aan de Hoge Raad eind september, inzake de levensbeëindiging van een diep…

2 oktober 2019

Redactie PVH. Het verzoek om cassatie in het belang der wet van het Openbaar Ministerie aan de Hoge Raad eind september, inzake de levensbeëindiging van een diep dementerende vrouw, vindt Juristenvereniging Pro Vita (JPV) hoopvol. Het gaat hier immers om de meest kwetsbaren in onze samenleving, zij die hun wil niet (meer) kunnen uiten. En door de uitspraak van de rechtbank in Den Haag kreeg hun bescherming tegen druk van familie of omgeving en professionals een serieuze knauw. 

Uitspraak euthanasie diep dementerenden

Op 11 september 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een arts ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van een onzorgvuldige euthanasie op een diep demente patiënt. Het Openbaar Ministerie (OM) hoopte met deze vervolging duidelijkheid te krijgen over de betekenis van de wilsverklaring met dementieclausule, bij het uitvoeren van euthanasie op wilsonbekwaam geworden dementerende personen.

De rechtsvraag

De rechtbank moest in deze zaak beoordelen of de patiënte een uitdrukkelijk en ernstig verlangen had om haar leven te laten beëindigen. Als die vraag met ‘ja’ werd beantwoord, moest de rechtbank nagaan of de arts zich bij de levensbeëindiging heeft gehouden aan alle zorgvuldigheidseisen van de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) en of zij de levensbeëindiging heeft gemeld bij de gemeentelijke lijkschouwer. Als de arts aan dat alles heeft voldaan, dan moet dat leiden tot het oordeel dat levensbeëindiging niet strafbaar is.

Het oordeel: verifiëren stervenswens niet verplicht

Volgens de rechtbank was de arts niet verplicht om met haar wilsonbekwame patiënt nog in gesprek te gaan om te bepalen of zij akkoord ging met haar initiële wilsverklaring. Zij hoefde de actuele stervenswens niet te verifiëren. De eis van het OM dat de arts moest nagaan of zij op het ogenblik van de uitvoering van de dodelijke daad nog achter haar beslissing stond, is door de rechtbank dus niet gevolgd.

De Artsenfederatie KNMG heeft zich positief uitgesproken over het vonnis. Het noemde het een grote opluchting voor de arts en alle betrokkenen.

Wilsverklaring biedt geen zekerheid voor levensbeëindiging

Een arts is weliswaar nooit verplicht om euthanasie toe te passen, er bestaat immers geen recht op euthanasie. Maar welke argumenten kan men nog inbrengen tegenover een familie die haar naaste ziet aftakelen? Een naaste die zich verward, boos of verdrietig voelt en in zijn eigen ogen een onwaardig leven leidt, ondanks de betere momenten. De wilsverklaring, hoe gedetailleerd ook, biedt echter nooit een sluitende zekerheid over het precieze moment van levensbeëindiging.

Bescherming van kwetsbaren meer dan ooit onder druk

De WtL bevat echter open en vage criteria. Zo moet de arts onder andere de overtuiging hebben gekregen ‘dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek’, ‘dat er sprake is van uitzichtloos en ondragelijk lijden’ en ‘met de patiënt tot de overtuiging zijn gekomen dat er voor de situatie ‘geen redelijke andere oplossing is’ (art.2 lid 1a, 1b en 1d van de WtL).

Als een patiënt niet wilsbekwaam is, moet de arts zelf bepalen voor zijn diepdemente patiënt of aan de vereisten van de wet is voldaan, zonder de inbreng van de patiënt zelf. Daardoor kan de arts ook niet voldoen aan de wettelijke plicht om de patiënt in te lichten over diens situatie en eventuele vooruitzichten. En ook al is de dementerende persoon schijnbaar gelukkig, dit speelt volgens het vonnis geen rol bij de beoordeling van het oorspronkelijke euthanasieverzoek. Het is dus nu de arts die over leven en dood gaat beslissen op basis van een wilsverklaring, opgetekend in een andere, vaak totaal verschillende fase van de ziekte. Daarbij zal hij zich in de praktijk eveneens laten leiden door anderen, zoals medische professionals, de nabije familie en nu ook de visie van de rechterlijke macht op deze problematiek.

Naar de mening van JPV heeft de rechter met deze uitspraak de mogelijkheid voor levensbeëindiging van wilsonbekwame, diep dementerende personen fors vergroot. Dit versterkt misschien de juridische zekerheid voor artsen, maar de bescherming van de meest kwetsbaren onder ons staat meer dan ooit onder druk. Deze bescherming die nochtans één van de fundamentele hoekstenen van elk respecterende rechtsstaat vormt, krijgt hierdoor een serieuze knauw.

Cassatie in het belang van de wet

Het OM laat het gelukkig niet bij de rechtsuitspraak van 11 september zitten. Het heeft aan de Procureur-Generaal (PG) bij de Hoge Raad gevraagd om cassatie in het belang der wet in te stellen. De PG heeft positief op dit verzoek gereageerd. Hij kan nu rechtsvragen stellen aan de Hoge Raad, die zich er vervolgens over kan uitspreken. Hiermee slaat het OM het hoger beroep over en komt de zaak voor de verpleeghuisarts zelf definitief tot een einde.

De vraag van het PG tot cassatie houdt de mogelijkheid in dat dit vonnis alsnog wordt herzien waarbij de rechten van personen die hun wil niet meer kunnen uiten worden geëerbiedigd.

De JPV hoopt dat het oordeel van de Hoge Raad zorgt voor een betere bescherming van de meest zwakkeren onder ons, ook tegen de druk van familie of omgeving en professionals die levensbeëindigende beslissingen meer en meer beschouwen als normale medische handelingen.

 

Reacties uitgeschakeld voor Bescherming van kwetsbaren meer dan ooit onder druk

Nieuwe abortuswet België: wankel evenwicht tussen zelfbeschikking vrouw en bescherming van het ongeboren leven vervelt tot quasi volwaardig recht op abortus in eerste 12 weken

Door mr. Patrick Garré  Patrick Garré is jurist bij de Belgische federale overheid Samenvatting De Belgische abortuswetgeving is in 2018 grondig hervormd. Zwangerschapsafbreking was tot dan toe een afgelijnde uitzondering…

Door mr. Patrick Garré 

Patrick Garré is jurist bij de Belgische federale overheid

Samenvatting

De Belgische abortuswetgeving is in 2018 grondig hervormd. Zwangerschapsafbreking was tot dan toe een afgelijnde uitzondering op de strafwet, waarbij een vrouw slechts onder strikte voorwaarden de ingreep kon ondergaan. Het precaire evenwicht uit de oorspronkelijke wet van 1990 tussen de nood en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw en de bescherming van het ongeboren leven, is in de vroege periode van de zwangerschap is in de nieuwe wet volledig los gelaten. Het schrappen van de voorwaarde van de noodsituatie, het invoeren van een uitzondering op de bedenktijd, de verplichte doorverwijzing van de arts bij een weigering om zelf de ingreep uit te voeren, de bestraffing van personen die een vrouw fysiek proberen de toegang tot een zorginstelling te verbieden en een beperkte verlenging van de zwangerschapstermijn hebben geleid tot een quasi volwaardig recht op abortus in de eerste 12 weken van de zwangerschap.

Summary

The Belgian abortion legislation was thoroughly reformed in 2018. Until then, termination of pregnancy was a delineated exception to the criminal law, whereby a woman could only undergo the operation under strict conditions. The precarious balance in the original 1990 law between the woman’s need and right to self-determination and the protection of unborn life is completely abandoned in the early period of pregnancy. The removal of the condition of the emergency situation, the introduction of an exception to the cooling-off period, the compulsory referral of the doctor in the event of a refusal to carry out the intervention herself, the punishment of persons who physically try to prevent a woman from entering a care institution and a limited extension of the pregnancy period have led to a quasi-full right to abortion in the first 12 weeks of pregnancy.

1. Inleiding

Bijna 30 jaar na de gedeeltelijke depenalisering van abortus[1] heeft België haar wetgeving op een aantal fundamentele punten gewijzigd. Dit gebeurde bijna geruisloos en de nieuwe wet kan rekenen op algemene instemming, zowel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers als bij de publieke opinie.

De tekst[2] bevat de overbrenging van meerdere artikelen uit het Strafwetboek naar een nieuwe bijzondere wet, de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking. Het gaat daarbij om het schrappen van de voorwaarde van de noodsituatie, het invoeren van een uitzondering op de bedenktijd, de verplichte doorverwijzing van de arts bij een weigering om zelf de ingreep uit te voeren, de bestraffing van personen die een vrouw fysiek proberen de toegang tot een zorginstelling te verbieden en een beperkte verlenging van de zwangerschapstermijn voor een abortus.

Alhoewel de meerderheidspartijen deze wijzigingen in de eerste plaats voorstellen als een modernisering en een aanpassing aan de maatschappelijke realiteit,  betekenen ze wel degelijk een fundamentele ommekeer in de wijze waarop een samenleving omgaat met dit beladen ethisch thema. De Basiswet zwangerschapsafbreking uit 1990 kwam tot stand als een broze evenwichtsoefening tussen de nood waarin de vrouw zich bevindt (en die enkel kan worden gelenigd door een zwangerschapsafbreking) en de bescherming van het ongeboren leven. De voorstanders van een gedeeltelijke depenalisering baseerden zich toen op de individuele vrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw, terwijl de tegenstanders eerbied eisten voor het ongeboren leven met rechtvaardigingsgronden in het strafrecht die een voldoende soepel beleid mogelijk maakten[3]. De Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking legt de beslissing in de eerste twaalf weken van de zwangerschap nu quasi volledig bij de vrouw waardoor er in ons land een daadwerkelijk recht op zwangerschapsafbreking ontstaat. Door middel van een aparte wet, zoals bij euthanasie of de regelgeving rond embryo’s, komt abortus uit de strafrechtelijke sfeer en zou daardoor het nog steeds bestaande stigma moeten verminderen.[4]

Dit artikel bespreekt de verschillende aanpassingen in vergelijking met de Basiswet zwangerschapsafbreking en maakt een analyse van de mogelijke gevolgen op juridisch en maatschappelijk vlak.

2. De wijzigingen aan de Basiswet zwangerschapsafbreking van 3 april 1990

Reeds kort na de gedeeltelijke depenalisering in 1990 volgden een hele reeks wetsvoorstellen om de voorwaarden voor een zwangerschapsafbreking te versoepelen, waarbij vooral de schrapping van de voorwaarde van de noodsituatie, de verkorting of de afschaffing van de bedenktijd en de verlenging van de uiterste zwangerschapsduur in het oog sprongen[5].  Enkel uit extreemrechtse hoek klonk de roep om de ingreep opnieuw strafbaar te stellen[6] of te onderwerpen aan strengere voorwaarden. Enigszins verrassend diende de toenmalige meerderheid van liberalen, christendemocraten en Vlaams-nationalisten in de zomer van 2018 een wetsvoorstel[7] in dat deels tegemoet kwam aan de verzuchtingen die reeds in de eerdere wetsvoorstellen voor een versoepeling aan bod kwamen.

Tijdens de parlementaire besprekingen van de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking bleek dat ons land nauwelijks over betrouwbare statistieken beschikt, zoals over het aantal abortussen en in welke zwangerschapstermijn deze plaatsvinden of de precieze redenen waarom vrouwen tot die ingreep overgaan. Het blijft opmerkelijk dat er hierover heel weinig wetenschappelijk onderzoek bestaat in België[8]. Het laatste rapport van de Nationale Evaluatiecommissie Zwangerschapsafbreking, opgericht om onder meer aanbevelingen tot eventueel wetgevend initiatief en/of andere maatregelen te formuleren om het aantal zwangerschapsafbrekingen te verminderen[9], dateert uit 2012 en bevat cijfermateriaal voor de jaren 2010-2011. Sommige parlementsleden vroegen zich dan ook af of dit gebrek aan wetenschappelijk materiaal geen reden kan zijn om een dergelijke grondige hervorming voorlopig uit te stellen. Door dit gebrek aan gefundeerd onderzoek zijn de hoorzittingen met uiteenzettingen van de genodigden vooral gebaseerd op de eigen ervaringen, wat mogelijk geen algemeen en objectief beeld weergeeft over de reële situatie[10]. Toch blijkt dit voor een meerderheid van de volksvertegenwoordigers geen beletsel om de abortuswetgeving grondig  aan te passen.

a. De overbrenging van de meeste artikelen uit het Strafwetboek naar een bijzondere wet

De Basiswet zwangerschapsafbreking hield vast aan de strafbaarstelling: zwangerschapsafbreking bleef uitdrukkelijk vermeld in het Strafwetboek. Slechts wanneer de arts en de vrouw voldeden aan de voorwaarden van de artikelen 348 tot en met 352, kon er ongestraft een abortus plaatsvinden. De initiële tekst trachtte twee belangen met elkaar te verzoenen: enerzijds het recht op zelfbeschikking van de zwangere vrouw en anderzijds het recht op bescherming van het embryo of de foetus.[11]

Uit onderzoek blijkt dat bijna driekwart van de Belgische bevolking zich er niet van bewust is dat abortus nog steeds in het Strafwetboek staat.[12] De volledige depenalisering is dan ook één van de strijdpunten bij de voorstanders van een zo liberaal mogelijke abortuswet. Alleen zo kan de wetgever een volwaardig recht op zwangerschapsafbreking verzekeren. Voor de linkse oppositie mag het strafrecht immers niet tot doel hebben een gevoel van schuld of stigmatisering te creëren bij een zwangerschapsafbreking: de waardigheid en de autonomie moeten worden geëerbiedigd als een recht van de vrouw.[13] Vrouwen mogen geen straffen ondergaan voor een vrijwillige zwangerschapsafbreking, ook niet als de ingreep gebeurt buiten de wettelijke voorwaarden. Sancties zouden het schuldgevoel bevorderen en hen dwingen om naar het buitenland te gaan of aanleiding geven tot clandestiene praktijken, met alle gevolgen van dien[14]. Alleen een abortus tegen haar wil zou nog in het strafrecht mogen voorkomen.

De Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking heft de artikelen 350 en 351 (die de voorwaarden stipuleerden waardoor een zwangerschapsafbreking niet strafbaar was) van het Strafwetboek op[15]. De nieuwe bepalingen en de straffen zijn nu ondergebracht in een aparte wet, net zoals er een afzonderlijke euthanasiewet of een wet op de medisch begeleide voortplanting bestaat[16]. Er blijven straffen voorzien voor vrouwen en artsen die een abortus verrichten buiten de voorwaarden uit de wet, voor wie probeert te verhinderen dat de vrouw vrije toegang krijgt tot een instelling voor gezondheidszorg die vrijwillige zwangerschapsafbrekingen uitvoert en voor abortussen die de dood tot gevolg hebben. Daarnaast zijn de artikelen 352 (gewijzigd omwille van de afschaffing van artikel 351 en de schrapping van de dwangarbeid uit het Belgisch strafwetstelsel) en 383 (gewijzigd doordat de bepalingen – die het aanbevelen, geven van aanwijzingen en het geven van publiciteit over abortus en middelen waarmee het uitgevoerd werd, strafbaar stelden- werden geschrapt) aangepast. Voor de linkse oppositie gaat dit niet ver genoeg: zij heeft het over een “copy paste” van de wet van 1990, waarbij geen sprake is van een depenalisering maar van een herdepenalisering[17].

De nieuwe bepalingen zijn een typisch politiek compromis tussen de verschillende visies op het ongeboren leven en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw, waarbij de strafbaarstelling behouden blijft als de zwangerschapsafbreking buiten de wettelijke voorwaarden gebeurt en de nieuwe abortusregeling is opgenomen in een aparte wet, los van het Strafwetboek. De voorstanders beklemtonen het feit dat abortus uit het Strafwetboek is gehaald, terwijl tegenstanders erop wijzen dat de vrouw nog steeds strafbaar blijft als zij voor een abortus kiest die niet voldoet aan de wettelijke bepalingen.

b. Het schrappen van de voorwaarde van de noodsituatie

De talrijke wetsvoorstellen[18] uit de jaren ’70 en ‘80 vermeldden de noodsituatie als voorwaarde niet, maar legden de nadruk op de autonomie van de vrouw. Soms was er sprake van medische en sociale/ethisch-sociale indicaties, waarbij met betrekking tot de eerste indicatie “slechts” twee artsen hun goedkeuring moesten geven, terwijl er voor de tweede soort redenen al drie artsen hun fiat moesten geven[19].

Pas in 1986 kwam de voorwaarde van de noodsituatie aan bod in het wetsvoorstel van R. LALLEMAND, L. HERMAN-MICHIELSENS, e.a.[20], dat later de basis zou vormen voor de uiteindelijke gedeeltelijke depenalisering. De indieners van de in 1990 goedgekeurde Basiswet omschreven de indicaties van de noodsituatie als de vaste wil van de vrouw, een bepaalde gemoedsgesteldheid of een psychologische toestand dat geen gevaar betekende voor haar gezondheid[21]. De parlementaire voorbereidingen van de Basiswet zwangerschapsafbreking maken gewag van verhitte debatten over de precieze invulling van deze voorwaarde. De Raad van State stelde zelfs voor om het begrip, dat niet nauwkeurig en objectief kon worden gedefinieerd en dus geen enkele rechtsinhoud had, uit het wetsvoorstel te schrappen[22], ook al heeft het rechtscollege dit in een later advies enigszins genuanceerd[23]. Het begrip heeft geen juridische maar een morele inhoud: de invulling en de beoordeling is de eindverantwoordelijkheid van de vrouw[24].

Al snel bleek dat deze voorwaarde niet de minste betekenis had. Ook al gaf de Belgische wetgeving de arts in principe medebeslissingsmacht over de appreciatie ervan,  in de praktijk is het vrouw die bepaalt wat zij onder een noodsituatie verstaat.. Veruit de meeste vroege zwangerschapsafbrekingen vinden plaats omwille van persoonlijke, sociale of economische redenen. Voor de abortuscentra valt de noodsituatie samen met het verzoek van de vrouw. Naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de Belgische abortuswet pleitten de abortus­centra voor een wetgeving die het recht op en de toegang tot abortushulpverlening garandeert, zodat iedereen zonder taboe en op een goede manier kan nadenken of en wanneer ze zwanger willen zijn, van wie, hoe vaak en onder welke condities[25].

Vrij snel na de goedkeuring van de Basiswet zwangerschapsafbreking in 1990 kwam er vanuit politieke en maatschappelijke hoek dan ook de vraag om de voorwaarde van de noodsituatie te schrappen. In het parlement werden in die zin voorstellen ingediend. Het aantonen van een noodsituatie belemmerde de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw: niet de arts, maar de vrouw, en zij alleen, diende te bepalen of zij al dan niet haar zwangerschap wilde voortzetten.

De noodsituatie is niet meer opgenomen in de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking, maar zowel het uiteindelijk goedgekeurde wetsvoorstel van de meerderheidspartijen als de amendementen van de oppositie geven geen grondige verklaring voor deze weglating.  Een genodigde op de hoorzitting had het over een juridisch zeer onduidelijk begrip, dat betuttelend overkomt en het schuldgevoel aanwakkert[26]. Nochtans was deze voorwaarde tijdens het politieke debat in 1990 goed voor vele pagina’s verslag in de parlementaire notulen. Het weglaten van de noodsituatie maakt in de praktijk geen verschil uit, maar dit betekent wel dat de enige inhoudelijke eis voor een zwangerschapsafbreking in de eerste 12 weken wegvalt. De vrije wil van de vrouw is nu het leidende criterium, waardoor het zelfbeschikkingsrecht nu voluit naar voren komt. Abortus op aanvraag bij een vroege zwangerschap vormt een nieuwe realiteit in de Belgische samenleving.

c. De versoepeling van de bedenktijd

Tussen de eerste raadpleging en de zwangerschapsafbreking zit een bedenktijd van zes dagen[27]. De termijn gaat in bij het eerste bezoek aan de arts die de ingreep zal verrichten en niet bij de eerste consultatie van de arts die doorverwijst (bijvoorbeeld de huisarts)[28]. De vraag rijst of die verplichte bedenktijd nog tegemoet komt aan de noden van de vrouw: voor de een is die zes dagen een marteling, voor de ander net goed genoeg en voor weer een andere vrouw niet lang genoeg[29]. Een dergelijke termijn is bovendien moeilijk te controleren, en zelfs bij een overschrijding kan een rechter zich nog baseren op de rechtvaardigingsgrond van de noodtoestand[30]. De abortuscentra, een deel van de sprekers tijdens de hoorzitting en de leden van de linkse oppositie wensten een verkorting of zelfs de afschaffing van deze termijn: zij ervaren deze voorwaarde als betuttelend en paternalistisch voor de vrouw. Zij heeft immers al de beslissing genomen en een arts moet dit respecteren zonder dat zij nog moet worden verplicht om een reflectieperiode in acht te nemen. Voor de linkse oppositie was enkel een drastische inkorting (tot 48 uur) een aanvaardbaar compromis: dit zorgt ervoor dat een vrouw de tijd krijgt om al de aspecten van haar verzoek nog eens grondig te bekijken en te overwegen.

De nieuwe wettekst behoudt de bedenktijd van zes dagen, maar een arts kan hiervan afwijken als er voor de vrouw een dringende medische reden bestaat om de zwangerschapsafbreking te bespoedigen[31]. Wat we moeten verstaan onder “een dringende medische reden”, vermeldt de nieuwe wet niet. In de praktijk zal een arts autonoom kunnen bepalen wat hij of zij als een dringende reden beschouwt. De parlementaire voorbereidingen bevatten geen definitie van dit begrip, ook al dringt de Vlaamse socialistische fractie aan op een definitie van de “dringende medische nood” in het belang van een voldoende duidelijke en nauwkeurige wetgeving zonder achterpoortjes[32]. De meerderheidspartijen bevestigen zelfs dat de bedenktijd is opgeheven[33]. De nieuwe wet biedt de mogelijkheid  om in geval van nood tijdig te handelen of een bedenktijd op maat van de concrete situatie van de betrokkene (bijvoorbeeld als de psychologische toestand van de vrouw dit noodzakelijk maakt) vast te stellen.  De arts kan in volle autonomie beslissen welke psychische en/of fysieke redenen hiervoor in aanmerking komen[34]. Met een dergelijke vage omschrijving heeft de wetgever de feitelijke beslissingsmacht over de bedenktijd bij de arts gelegd. Dit zou in de praktijk wel eens de regel kunnen worden, als de vrouw ernstige psychosociale redenen heeft om zo snel als mogelijk een abortus te ondergaan[35].

De verplichte vermeldingen van een aantal alternatieven, zoals adoptie of de opvang van kinderen en de informatieverplichting over anticonceptie, blijven behouden. Amendementen die deze verplichting wilden schrappen, omdat dit als paternalistisch en betutteld wordt ervaren, haalden de eindmeet niet[36].

d. De verplichte doorverwijzing door de weigerende arts

De behandelende arts was tot nu toe niet verplicht de zwangere vrouw naar een andere arts door te verwijzen.. Hij moest enkel de vrouw informeren over zijn weigering bij het eerste bezoek[37]. Een amendement om zo’n verwijzingsplicht alsnog in de Basiswet zwangerschapsafbreking op te nemen, haalde het niet, onder andere omwille van de vrees voor een “wrongful birth action” (een vordering, ingesteld door de ouders, om de geleden schade die voortvloeit uit de verwekking/geboorte van een kind te vergoeden)[38]. De bepaling over de gewetensclausule, waarbij geen geneesheer, geen verpleger of verpleegster, geen lid van het paramedisch personeel kan gedwongen worden medewerking te verlenen aan een zwangerschapsafbreking, blijft behouden maar de arts is nu verplicht om door te verwijzen naar een collega of een instelling die welwillend staat tegenover een dergelijk verzoek. De overheid verplicht daardoor de arts om op indirecte wijze mee te werken aan een daad die hij of zij fundamenteel afwijst omwille van morele bezwaren, iets wat als onwenselijk werd beschouwd tijdens de parlementaire debatten in 1990. Deze ethische kwestie gaat immers over een principiële keuze over leven en dood, die veel verder gaat dan een religieuze overtuiging.

Noch de wet over de gezondheidsberoepen, noch de wet van patiëntenrechten vermelden expliciet zwangerschapsafbreking als onderdeel van respectievelijk de “geneeskunde” of de “gezondheidszorg”. Toch bestaat er een consensus dat bepaalde onderdelen van de abortuswet wel degelijk onder de bovengenoemde categorieën vallen. Zo is de weigerende arts verplicht een kopie van patiëntdossier over te maken aan patiënt (Wet Patiëntenrechten) of aan de opvolgende arts (Wet Uitoefening Gezondheidszorgberoepen)[39]. De oppositie heeft tevergeefs gepoogd om abortus te verankeren als een patiëntenrecht in de nieuwe wetgeving[40] en de ingreep op te nemen in de Wet uitoefening Gezondheidsberoepen[41].

Er zijn in Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking geen strafsancties voorzien als de arts niet doorverwijst. Maar een vrouw kan zich, indien ze zich benadeeld voelt,  burgerlijke partij stellen om een schadevergoeding te eisen. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als door een gebrek aan informatie, de uiterste zwangerschapstermijn wordt overschreden en zij daardoor geen abortus meer kan krijgen.

e. De bestraffing van personen die een vrouw de toegang tot een zorginstelling beletten

Personen die de vrouw de vrije toegang proberen te verhinderen tot een instelling voor gezondheidszorg die vrijwillige zwangerschapsafbrekingen uitvoert, riskeren vanaf nu een veroordeling tot een gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en tot een geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro[42]. Deze bepaling is geïnspireerd door buitenlandse wetgeving[43] die daarmee de pro-life activisten aan de poorten van abortuscentra viseert. De toelichting van het wetsvoorstel[44] heeft het over de bestraffing van een “fysieke” verhindering. Wat onder het “verhinderen” precies wordt verstaan, verduidelijkt de wet echter niet zodat het risico bestaat dat een rechter deze bepaling op een ruime manier interpreteert. Zo zou het aanspreken van de vrouw om haar op andere gedachten te brengen, het geven van een folder met pro-life argumenten of zelfs de gewone aanwezigheid met een protestbord als intimiderend en hinderlijk kunnen worden ervaren. Zelfs het versturen van een eenvoudige e-mail om vrouwen te overtuigen om af te zien van een abortus, zou dan bij een ruime interpretatie onder deze bepaling kunnen vallen[45].

De invoering van dit misdrijf is merkwaardig, want in ons land zijn geen rechtszaken bekend zijn waarin iemand een zwangere vrouw de toegang tot een ziekenhuis of abortuscentrum belemmerd heeft[46]. Bovendien bevatten het Strafwetboek en de politiereglementen voldoende bepalingen om dergelijke feiten aan te pakken. Het gaat hier dan ook om een bepaling met eerder een symbolische betekenis die moet benadrukken dat de wetgever met alle middelen het abortusrecht wenst te garanderen.

f. De uiterste zwangerschapstermijn

Verschillende amendementen uit de oppositie bevatten een verhoging van de uiterste zwangerschapstermijn om een abortus te kunnen uitvoeren, soms tot 22 weken: de huidige periode spoort niet langer met de manier waarop de samenleving tegenover zwangerschapsafbreking staat[47]. Na deze 22 weken  zou een abortus nog mogelijk blijven voor de reeds in de Basiswet voorziene medische redenen bij zowel het kind als de vrouw, maar ook omwille van psychosociale redenen.  De belangrijkste argumentatie is hierbij dat heel wat vrouwen na de termijn van 12 weken zich naar Nederland begeven waar een uiterste termijn van 24 weken geldt. Vooral personen die zich in een sociaaleconomisch moeilijke situatie bevinden, zouden daardoor hun recht op zwangerschapsafbreking niet ten volle kunnen uitoefenen; een dergelijke ingreep kost immers heel wat geld en wordt niet terugbetaald in het buitenland. Vanuit medisch standpunt blijft elke zwangerschapstermijn voor abortus zeer arbitrair: er is geen wezenlijk, functioneel of prognostisch verschil. Zelfs het criterium van levensvatbaarheid (dat op 22 weken ligt) is discutabel, aangezien het leven van de foetus afhankelijk is van uiterst geavanceerde zorg, de prognoses heel onzeker blijven en die grens ook verandert als gevolg de medische vooruitgang[48].

Een verhoging van de zwangerschapstermijn was politiek niet haalbaar. Het principe van de progressieve rechtsbescherming, waarbij het ongeboren kind een grotere bescherming geniet naarmate de zwangerschap vordert, ligt ten grondslag aan de Basiswet zwangerschapsafbreking, die strengere eisen stelt bij een abortus na 12 weken dan voor 12 weken[49]. Na deze periode, kan de ingreep enkel plaatsvinden als de voltooiing een ernstig gevaar inhoudt voor de gezondheid van de vrouw of als het vaststaat dat het ongeboren kind zal lijden aan een uiterst zware kwaal die als ongeneeslijk wordt erkend op het ogenblik van de diagnose.  Voor sommige volksvertegenwoordigers zouden de woorden “indien vaststaat” moeten worden aangepast aan de werkelijkheid in het veld en aan de evaluaties en zou dit moeten worden vervangen door de woorden “ indien een ernstig risico bestaat”[50]. De wetgever heeft geen exhaustieve lijst opgesteld van uiterst zware en ongeneeslijke kwalen: na een tijdje zou die verouderd zijn en ook het verschil  tussen “een zware kwaal” en “ een uiterst zware kwaal” kan men moeilijk objectiveren[51]. Er bestaat tot slot geen uiterste grens: het kind kan tot aan de geboorte worden geaborteerd binnen de krijtlijnen van de huidige Belgische wetgeving.

Over het aantal zwangerschapsafbrekingen na 12 weken bestaan geen betrouwbare statistieken, wat nochtans geen obstakel bleek te zijn voor een grondige wijziging van de abortuswetgeving. Zo zou voor heel België in 2010 (het voorlaatste jaar waarvan de Nationale Evaluatiecommissie Zwangerschapsafbreking nog over cijfers beschikte) 121 abortussen zijn uitgevoerd na 12 weken, terwijl op basis van het aantal geboorten en het aantal zwangerschapsafbrekingen omwille van foetale afwijkingen, het werkelijk aantal zwangerschapsafbrekingen 4 keer hoger zou moeten zijn dan gerapporteerd. Het zou eerder moeten overeenstemmen met 570[52].

De wetgever heeft uiteindelijk gekozen voor een beperkte verlenging van de uiterste zwangerschapstermijn  in geval van een zwangerschapsafbreking in de eerste 12 weken. De termijn voor een “gewone” abortus wordt verlengd met het aantal dagen van de wachttijd als het eerste bezoek aan de arts minder is dan zes dagen voor het aflopen van deze termijn van 12 weken[53], wat in de praktijk een uitbreiding tot 13 weken betekent.

3. Conclusie

Alhoewel voor de pleitbezorgers van een volwaardig abortusrecht de nieuwe wet niet ver genoeg gaat, heeft ons land duidelijk gekozen voor een quasi volwaardig recht op zwangerschapsafbreking in de eerste 12 weken van de zwangerschap. Het verzoek en de vaste wil van de vrouw volstaan om de ingreep te rechtvaardigen. Het precaire evenwicht uit 1990 tussen de nood en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw en de bescherming van het ongeboren leven is in de vroege periode van de zwangerschap volledig losgelaten. Bij de totstandkoming van de Basiswet zwangerschapsafbreking beschreven de voorstanders de abortusproblematiek als een waardenconflict tussen het recht op leven van het ongeboren kind en de rechten van de vrouw[54]. In de huidige wet is het de vrouw en zij alleen die in de eerste 12 weken beslist over het lot van haar ongeboren kind. Een dergelijke visie wordt voorgesteld als liberaal, sociaal en vooruitstrevend, waarbij zwangerschapsafbreking thuishoort in de lijst van de meest essentiële mensenrechten. De verwijzing naar internationale en supranationale softlaw[55] zorgt ervoor dat er langzaam maar zeker een internationale consensus ontstaat die softlaw omzet in hardlaw, waardoor de materie dan een bevoegdheid van de rechtscolleges wordt waarop de Belgische wetgever weinig of geen vat meer heeft[56].

Het belang van het ongeboren kind komt in de parlementaire voorbereidingen op de nieuwe wet nauwelijks aan bod. Het onbetwistbaar recht om over het eigen lichaam te beschikken stond voorop in het politieke debat. De verschillende amendementen vanuit de linkse oppositie hadden enkel de bedoeling om de voorwaarden voor de ingreep nog verder te versoepelen. Daarbij ging het vooral om de verkorting van de bedenktermijn (tot 48 uren) en de verlenging van de zwangerschapstermijn tot 22 weken in bepaalde situaties die niet te maken hebben met een gezondheidsgevaar voor de vrouw of een zeer zware ongeneeslijke kwaal bij het ongeboren kind. Slechts een enkel parlementslid heeft het over een evenwicht tussen de belangen van de vrouw en van de foetus[57]. De enige mogelijke vooruitgang is volgens deze visie een nog ruimere zwangerschapstermijn, zelfs voorbij de arbitraire grens van levensvatbaarheid, zonder enige strafbaarheidstelling. Dergelijke praktijken gebeuren al in ons land[58] zonder dat hierover precieze cijfers bestaan of dat het maatschappelijke commotie veroorzaakt. De vereiste van een noodsituatie, de enige inhoudelijke voorwaarde, die weliswaar nagenoeg samenviel met de wil van de vrouw, is verdwenen. De overheveling van de voorwaarden van de Strafwet naar een aparte wet, geven een duidelijk signaal dat abortus meer en meer als een gewone medische handeling wordt beschouwd.  De mogelijkheid om een beroep te doen op medische hoogdringendheid, kan leiden tot een de facto afschaffing van de bedenktermijn. De gewetensclausule blijft gehandhaafd, maar artsen zijn verplicht om door te verwijzen. Tot slot zal moeten  blijken of de bepaling die straffen voorziet voor personen die vrouwen die verhinderen abortuscentra te betreden niet zal leiden tot een beperking van het recht op betogen en de vrije meningsuiting.

De verregaande liberalisering van de abortuswet heeft de bescherming van het ongeboren leven verder aangetast en is onbestaande in de eerste twaalf weken zwangerschap. De nieuwe tekst heeft het nog steeds over “het kind”, ook al heeft dat ongeboren leven minder rechtszekerheid dan in de Basiswet uit 1990.  Als de wetgever het leven tijdens de zwangerschap geen of slechts beperkte rechtsbescherming wenst toe te kennen, dan zou het logisch zijn dat ze zou kiezen voor benamingen die in de verschillende fases van de zwangerschap gebruikelijk zijn, zoals embryo (waar al een wettelijke definitie voor bestaat) en foetus.  De verwijzing naar het kind in een wetgeving over het afbreken van dat zelfde ongeboren leven toont echter aan dat onze samenleving een dubbele moraal blijft behouden in dit ethische thema. Een ongemakkelijke waarheid die ook in de komende jaren een sereen en waardig debat verdient.

Voetnoten

[1] Wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, tot wijziging van de artikelen 348, 350, 351 en 352 van het Strafwetboek en tot opheffing van artikel 353 van hetzelfde Wetboek (1), hierna “Basiswet  zwangerschapsafbreking” genoemd.

[2] Wet van 15 oktober 2018 betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, tot opheffing van de artikelen 350 en 351 van het Strafwetboek, tot wijziging van de artikelen 352 en 383 van hetzelfde Wetboek en tot wijziging van diverse wetsbepalingen (1), hierna “Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking” genoemd.

[3] Thierry VANSWEEVELT, “Abortus”, OSS, 2011, afl. 68, p. 28.

[4] Lina OPLINUS, “ ´Nieuwe´ abortuswet ziet na 28 jaar levenslicht, De Juristenkrant, 2018, Nr. 375, 5.

[5] Zie o.a. Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking (Muriel GERKENS en Evita WILLAERT e.a.), Parl.St. Kamer, 2016-17, nr. 54-2271/001.

[6]  Zie o.a.. Wetsvoorstel (G. ANNEMANS e.a.) tot wijziging van het Strafwetboek inzake abortus, Parl.St., Kamer, 2007-08, nr.52-0424/001.

[7] Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking  (D. CLARINVAL, C. VAN CAUTER, V.VAN PEEL en E. VAN HOOF), Parl.St. Kamer, 2017-18, nr. 54-3216/001.

[8] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, uiteenzetting van de heer Pascal Borry, p. 48.

[9] Artikel 1, § 3, c van de wet van 13 augustus 1990 houdende oprichting van een commissie voor de evaluatie van  de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, tot wijziging van de artikelen 348, 350, 351 en  352 van het Strafwetboek en tot opheffing van artikel 353 van hetzelfde Wetboek.

[10] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van mevrouw Els Van Hoof,  p. 71.

[11] Thierry VANSWEEVELT, “Zwangerschapsafbreking onder morele dwang”, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht/Revue de droit de la santé, 2012/2013, p. 137.

[12] Knack, Politici hoeven zich geen zorgen meer te maken: iedereen vindt abortus een recht, 18 april 2018.

[13] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van de heer  Olivier Maingain, p. 26.

[14] Amendementen op het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, amendement nr. 17 van Mevrouw Lalieux e.a., Parl.St., 2017-2018, nr; 54-316/002, p. 17.

[15] Art. 5 van de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking.

[16]  Lina OPLINUS, “ ´Nieuwe´ abortuswet ziet na 28 jaar levenslicht”, De Juristenkrant, 2018, Nr. 375, 5.

[17] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van mevrouw Karine Lalieux, p. 17.

[18]  Zie bijvoorbeeld Wetsvoorstel betreffende de zwangerschapsonderbreking (L. DETIEGE), Parl. St., Kamer, 1977-78, 240/1.

[19]  Voorstel van wet tot opheffing van artikelen 351 en 353 en van sommige bepalingen van artikel 383 van het Strafwetboek en tot vervanging van de tekst van artikel 353 van hetzelfde Wetboek (W. CALEWAERT, e.a.), Parl. St., Senaat, 1970-71, nr. 280/1.

[20] Voorstel van wet betreffende de zwangerschapsafbreking, strekkende om de artikelen 348, 350 en 351 van het Strafwetboek te wijzigen en de artikelen 352 en 353 van hetzelfde Wetboek op te heffen (R. LALLEMAND, HERMAN-MICHIELSENS, e.a.), Parl. St.,Senaat, 1985-86, nr.189/1.

[21] Voorstel van wet betreffende de zwangerschapsafbreking, strekkende om de artikelen 348, 350 en 351 van het Strafwetboek te wijzigen en de artikelen 352 en 353 van hetzelfde Wetboek op te heffen (R. LALLEMAND, HERMAN-MICHIELSENS, e.a.), Parl. St.,Senaat, 1985-86, nr.247/1, p. 9.

[22] Advies van de Raad van State met betrekking tot het voorstel van wet over de zwangerschapsafbreking, strekkende om de artikelen 348, 350 en 351 van het Strafwetboek te wijzigen en de artikelen 352 en 343 van hetzelfde Wetboek op te heffen, 31 oktober 1989, nr. 247-8, p. 6.

[23] Advies van de Raad van State met betrekking tot het voorstel van wet over de zwangerschapsafbreking, strekkende om de artikelen 348, 350 en 351 van het Strafwetboek te wijzigen en de artikelen 352 en 343 van hetzelfde Wet boek op te heffen, 15 januari 1990, nr. 950/5, p. 6.

[24]  Gerard BODIFÉE, Trees DEHAENE, Carine DEVOGELAERE, Herman NYS, Paul SCHOTSMANS,  Abortus na de wet, Leuven, Davidsfonds, p. 17.

[25]  Françoise DEDRIE, “ Het taboe op abortus gezien vanuit de praktijk van de abortuscentra”, Ethische Perspectieven, 2016, p. 373.

[26] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, uiteenzetting van mevrouw Anne Verougstraete, p. 85.

[27] Artikel 350, lid 2, 1°, b) Strafwetboek.

[28] Thierry VANSWEEVELT, “Abortus”, OSS, 2011, afl. 68, p. 92.

[29] Bart AERTS, “ Combinatie van beperkingen maakt het soms moeilijk”, De Juristenkrant, 2010, Nr. 210, 6.

[30] Zie Rb Brugge, 7 februari 2006, Tijdschrift Gezondheidsrecht/Revue droit santé, 186.

[31] Art. 2, 3° van de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking.

[32] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St.  2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van mevrouw Monica De Coninck, p. 33.

[33] Ibid., tussenkomst van mevrouw Carina Van Cauter, p. 26.

 [34] Ibid., tussenkomst van de heer David Clarinval, p. 15.

[35] De Morgen, De nieuwe abortuswet: over symboliek en knelpunten, Thierry Vansweevelt e.a., 8 november 2018.

[36] Amendementen, ingediend in plenaire vergadering, Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St., 2017-18, nr. 54-3216/008, Amendement nr. 76 Lalieux c.s., p. 9.

[37] Art. 350, tweede lid, 5° van de Basiswet Zwangerschapsafbreking.

[38] Voorstellen van Wet betreffende de zwangerschapsafbreking, Parl. St., Senaat, 1988-89, 7 juli 1989, nr. 247-2, p. 146.

[39] VANSWEEVELT S., “Abortus”, OSS, 2011, afl. 68, 112.

[40] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, Amendementen nr 29 en 30, p. 46.

[41] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige  zwangerschapsafbreking, Parl. St.  2017-18, nr. 54-3216/003, Amendementen nr. 31 en 32, p. 46.

[42] Art. 3, tweede lid van de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking.

[43] Zie bv de Franse wetgeving: LOI n° 2017-347 du 20 mars 2017 relative à l’extension du délit d’entrave à l’interruption volontaire de grossesse (1). 

[44] Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking  (D. CLARINVAL, C. VAN CAUTER, V.VAN PEEL en E. VAN HOOF), Parl.St. Kamer, 2017-18, nr. 54-3216/001, p.  4.

[45] De Morgen, hoe de nieuwe abortuswet inhakt op ons rechtssysteem, Fernand Keuleneer, 12 juli 2018.

[46] De Morgen, De nieuwe abortuswet: over symboliek en knelpunten, Thierry Vansweevelt e.a., 8 november 2018.

[47] Amendementen, ingediend in plenaire vergadering, Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St.,  2017-18, nr. 54-3216/008, Amendement nr. 72 Lalieux c.s., p.7.

[48] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St. 2017-18, nr. 54-3216/003, uiteenzetting van mevrouw Anne Roets, p.82. 

[49] Thierry VANSWEEVELT, “Juridische aspecten van het statuut van en het onderzoek op stamcellen en embryo’s”, T.Gez/Rev.dr.santé 2007-08, p. 134.

[50] Verslag van de tweede lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St.  2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van mevrouw Muriel Gerkens, p. 35.

[51] Thierry VANSWEEVELT, “Abortus”, OSS, 2011, afl. 68, p. 112.

[52] Nationale Commissie voor de evaluatie van de wet 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking (wet van 13 augustus 1990), Verslag ten behoeve van het parlement, 1 januari 2010 – 31 december 2011, p. 77.

[53] Artikel 1, 3° van de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking.

[54] Voorstellen van Wet betreffende de zwangerschapsafbreking, Parl. St., Senaat, 1988-89, 7 juli 1989, nr. 247-2, p.  6.

[55] Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking  (D. CLARINVAL, C. VAN CAUTER, V.VAN PEEL en E. VAN HOOF), Parl.St. Kamer, 2017-18, nr. 54-3216/001, 3-4.

[56] De Morgen, hoe de nieuwe abortuswet inhakt op ons rechtssysteem, Fernand Keuleneer, 12 juli 2018.

[57] Verslag van de eerste lezing van het Wetsvoorstel betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, Parl. St.  2017-18, nr. 54-3216/003, tussenkomst van mevrouw Catherine Fonck, 28.

[58] Maarten COLETTE en Paul DE HERT, “ Waarom Individualisering abortus ons niet (helemaal) bekoort”, De Juristenkrant, 2018, Nr. 377, 15.

Reacties uitgeschakeld voor Nieuwe abortuswet België: wankel evenwicht tussen zelfbeschikking vrouw en bescherming van het ongeboren leven vervelt tot quasi volwaardig recht op abortus in eerste 12 weken

Arts met gewetensbezwaar: wat kan hij doen?

PVH 23e jaargang – 2016 nr. 2, p. 002 Auteur: mr. M.T. Hengst                                   …

PVH 23e jaargang – 2016 nr. 2, p. 002

Auteur: mr. M.T. Hengst                                                                                                                                                                mw. mr. Hengst is jurist en redacteur Pro Vita Humana

Dit artikel is een bewerking van het artikel van mw. Hengst dat eerder verscheen in het tijdschrift In Dienst der Genezing van Christian Medical Fellowship Nederland (CMF) in september 2016.

Inleiding

Wat kan een arts in Nederland doen als hij gewetensbezwaren heeft tegen een medische handeling? Welke rechten heeft hij? Hoeveel ruimte heeft hij om een behandeling te weigeren? In dit artikel zet ik kort uiteen dat deze ruimte beperkt is, maar dat er wel mogelijkheden zijn.

Fundamenteel recht

Het recht op gewetensvrijheid is een fundamenteel mensenrecht en staat beschreven in diverse internationale verdragen. Zo zegt artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dat iedereen recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit recht wordt ook genoemd in artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten en artikel 9 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.

De Nederlandse grondwet daarentegen noemt het recht op gewetensvrijheid niet specifiek, in tegenstelling tot sommige landen zoals Canada,1 Duitsland2 en Zuid-Afrika.3 Nederland ziet het geweten namelijk als iets persoonlijks en subjectiefs. Het is daardoor lastig om dit recht te objectiveren en er een juridisch terrein voor af te bakenen.

Toch biedt het Nederlands recht een arts de ruimte om te beroepen op zijn geweten. Regels hierover staan in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WBGO)4 en de KNMG Gedragsregels voor Artsen.

Het recht op gewetensvrijheid is beperkt…

De ruimte waarbinnen artsen zich kunnen beroepen op gewetensbezwaren is beperkt. Een arts is tenslotte verantwoordelijk voor de goede zorg van zijn patiënt. Deze verantwoordelijkheid vloeit voort uit de geldende professionele standaard.5 Uit rechtsspraak blijkt dat dit betekent “dat hij de zorg moet betrachten die de redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht”.6 Als gevolg hiervan mag een arts dus niet zomaar afwijken van de plicht tot goede zorg en de medische standaard op grond van gewetensbezwaren.

Daarbij moet een bezwaar principieel gericht zijn tegen de handeling en niet tegen de patiënt als persoon. Een bezwaar mag niet ingaan tegen de basisnormen en standaarden van onze democratische samenleving. Zo moeten alle patiënten gelijk behandeld worden en is discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht of op welke grond dan ook niet toegestaan.7 Een arts dient ook iedereen die bij hem of haar komt, de noodzakelijke hulp te bieden.8

Op grond van de WBGO mag een arts ook alleen bij “gewichtige” redenen een behandeling stoppen.9 Het zwaarwegende belang van de gezondheid van de patiënt en zijn afhankelijkheidspositie staan namelijk niet toe dat een behandeling zomaar wordt beëindigd. Het afzien van een behandeling wegens een gewetensbezwaar, mag een patiënt ook niet in gevaar brengen.

Tevens wordt een beroep op het geweten niet gehonoreerd als een arts van te voren had kunnen weten dat de betreffende medische handeling onderdeel zou zijn van zijn werk. Ook mag er geen ver verwijderd verband bestaan tussen de bezwaarde handeling en de handelingen die werkelijk worden verricht.

… maar er is ruimte

Toch is er ruimte voor gewetensbezwaren. Dat moet ook wel; als iemand nooit zijn recht op gewetensvrijheid kan uitoefenen, dan heeft het recht zelf geen waarde.

Het succes van een beroep op gewetensbezwaren hangt af van het type behandeling; het mag niet gaan om een handeling dat behoort tot de medische standaard. Want daarbij gaat het tenslotte om het normale werk van een arts.

Een arts mag wel weigeren te behandelen als het gaat om een medische handeling die niet behoort tot de medische standaard. Bekende voorbeelden zijn euthanasie en abortus. De eerste noemt het KNMG overigens een bijzonder medische handeling; deze valt niet alleen buiten de medische standaard, ze is zelfs in beginsel strafbaar.10, 11

Voor een succesvol beroep op gewetensbezwaren spelen daarnaast nog een aantal factoren een rol. Zo kan men kijken naar de omvang van de eventuele schade aan de zorginstelling bij het honoreren van het beroep. Een gewetensbezwaar mag bijvoorbeeld niet het voortbestaan van de instelling in gevaar brengen. Ook is het van belang of de zorginstelling een zekere loyaliteit van zijn werknemers verwacht. Bij een rooms-katholieke instelling bijvoorbeeld, mag een arts een IVF-behandeling (in-vitrofertilisatie, ook wel reageerbuisbevruchting genoemd) weigeren aan een lesbisch stel. Tenslotte spelen de omvang van een taak en de mogelijkheden voor alternatieve werkzaamheden een rol. Wil een verpleegkundige niet meewerken aan euthanasie in haar ziekenhuis? Dan moet haar ander werk worden aangeboden. Als dat er niet is, mag haar werkgever haar ontslaan, in weerwil van haar beroep op gewetensvrijheid.12

Wordt een beroep op een gewetensbezwaren gehonoreerd? Dan moet de arts uitleggen aan de patiënt waarom hij afziet van de behandeling en hem of haar doorverwijzen.13 Tevens moet hij meewerken aan het overdragen van de patiëntgegevens aan de nieuwe behandelaar.14 Uiteraard moet hij bij acute nood wel de medisch noodzakelijke hulp verlenen.

Noten

Artikel 2 sub a Canada Act 1982
2. Artikel 4 lid 1 Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland
3. Artikel 15 lid 1 The Constitution of the Republic of South Africa
4. Burgerlijk Wetboek Boek 7, artikelen 446 – 468
5. 7:453 Burgerlijk Wetboek(WBGO): “De hulpverlener moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners voortvloeiende standaard”.
6. Toelichting Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), juli 2013, p.22
7. Artikel II.6 KNMG Gedragsregels voor artsen
8. Artikelen I.1 en I.2 KNMG Gedragsregels voor artsen
9. Artikel 7:460 BW
10. Bij veel mensen bestaat het idee dat euthanasie en abortus legaal zijn of dat men er zelfs recht op heeft. Maar euthanasie en abortus zijn in beginsel strafbaar gesteld, op grond van artikel 293 resp. 296 Wetboek van Strafrecht. De behandelingen zijn wel toegestaan onder strikte voorwaarden. Voor euthanasie staan deze in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, en voor abortus in de Wet Afbreking Zwangerschap.
11. Artsenfederatie ziet euthanasie als bijzonder medisch handelen (standpunt federatiebestuur knmg inzake euthanasie 2003, p. 3. Voor meer uitleg zie federatiebestuur-knmg-standpunt-euthanasie-nadere-uitleg.pdf).
12. De rechtspositie van gewetensbezwaarden in de gezondheidszorg, prof.mr.dr. M.A.J.M. Buijsen, Pro Vita Humana 10e jaargang – 2003 nr. 3-4, p. 97-101
13. Deze verwijsplicht bestaat niet bij euthanasie. Wel moet de arts passieve hulp verlenen, zoals het doen van suggesties of het geven van namen en telefoonnummers van collega-artsen. Maar de bezwaarde arts hoeft niet zelf actief een collega te benaderen. Uiteraard dient de arts wel relevante informatie te leveren aan de nieuwe arts. Standpunt Federatiebestuur KNMG inzake euthanasie 2003, paragraaf 3.2.1 Principiële bezwaren
14. II.17 KNMG Gedragsregels voor artsen

Bronnen

Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (Burgerlijk Wetboek Boek 7, artikelen 446 – 468)                                                Gewetensbezwaren in de gezondheidszorg: gelijke ruimte voor arts en patiënt? prof.mr. A.C. Hendriks, 2008
De rechtspositie van gewetensbezwaarden in de gezondheidszorg, prof.mr.dr. M.A.J.M. Buijsen, Pro Vita Humana 10e jaargang – 2003 nr. 3-4, p. 97-101
KNMG Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst, 2010
KNMG Gedragsregels voor artsen, 2013
KNMG Toelichting op ‘Gedragsregels voor artsen’ 2002
Toelichting Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), juli 2013
Gewetensbezwaren in de zorg?, column van Gert van Dijk, ethicus bij de KNMG en het Erasmus MC, 11 juli 2013
(https://www.knmg.nl/actualiteit-opinie/columns/column/gewetensbezwaren-in-de-zorg.htm)
Ruimte voor gewetensbezwaren is beperkt, Gert van Dijk, Ineke Bolt, Nr. 07 – 12 februari 20110, Medisch Contact
(http://www.medischcontact.nl/archief-6/tijdschriftartikel/148399/ruimte-voor-gewetensbezwaren-is-beperkt.htm)
http://www.thelocal.se/20140711/anti-abortion-nurse-takes-firing-case-to-court[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row]

Reacties uitgeschakeld voor Arts met gewetensbezwaar: wat kan hij doen?

Meer gespecialiseerde hulpverlening nodig na onbedoelde zwangerschap

PVH 24e jaargang – 2017 nr. 2, p. 1.  Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Tijdschrift TGE, Jrg. 27 – nr. 1 – 2017   Auteur: drs. Ward…

PVH 24e jaargang – 2017 nr. 2, p. 1. 

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Tijdschrift TGE, Jrg. 27 – nr. 1 – 2017

 

Auteur: drs. Ward Biemans SJ STL

Dhr. Biemans  is priester en moraaltheoloog

Met een reactie van Olga E. Loeber, voormalig abortusarts, nu werkzaam als arts seksuele gezondheid en nawoord van drs. Ward Biemans

Inleiding

In het Kamerdebat van 3 maart 2016 heeft minister Schippers van Volksgezondheid een nieuwe evaluatie van de Wet Afbreking Zwangerschap toegezegd (Tweede Kamer, 2016, 23). In dit debat werd een pleidooi gehouden voor de uitbreiding van gespecialiseerde hulpverlening na onbedoelde zwangerschap, zoals momenteel al op bescheiden schaal gebeurt door organisaties als FIOM en Siriz. Het aantal aanvragen voor zorgfaciliteiten voor vrouwen en meiden die onbedoeld zwanger zijn geraakt, is al jaren groter dan het beschikbare aanbod   (Biemans, 2016, 303). In het debat betoogde minister Schippers dat wat haar betreft de huisarts de bevoegdheid moet krijgen om de abortuspil voor te schrijven. Inmiddels heeft zij hiertoe een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2017).

Dit voorstel zou een verdere verruiming betekenen van de mogelijkheden om tot abortus over te gaan. In dit artikel betoog ik dat het zinvoller is om de gespecialiseerde hulpverlening na onbedoelde zwangerschap aanzienlijk uit te breiden. Allereerst wordt een korte situatieschets gegeven van het vóórkomen van abortus in Nederland. Daarna wordt een beschrijving gegeven van het huidige gespecialiseerde hulpaanbod aan onbedoeld zwangere vrouwen. Vervolgens wordt gekeken naar de mogelijke effecten van abortus op de mentale en fysieke gezondheid van vrouwen. Tenslotte wordt een aantal ethische argumenten naar voren gebracht ten gunste van de uitbreiding van de gespecialiseerde hulpverlening na onbedoelde zwangerschap.

Het vóórkomen van abortus in Nederland

Sinds de legalisering van abortus in 1981 is het aantal abortussen in Nederland sterk gestegen. Figuur 1 laat zien dat deze stijging zich vooral heeft voltrokken tussen 1990 en 2002, daarna is het aantal gestabiliseerd tot zo’n 30.000 per jaar.

Bij de totstandkoming van de Wet Afbreking Zwangerschap (WAZ) heeft de wetgever verondersteld dat abortus toegestaan dient te worden voor vrouwen die zich, als resultaat van een ongewenste zwangerschap, in een noodsituatie bevinden. De wetgever heeft evenwel geen criteria gegeven voor wat onder een noodsituatie moet worden verstaan. De WAZ schrijft wel voor in Artikel 5 dat alternatieven voor abortus dienen te worden besproken. Uit de evaluatie van de WAZ van 2005 is echter naar voren gekomen dat in een meerderheid van de consulten in de abortuskliniek en in het ziekenhuis alternatieven niet werden besproken (Visser e.a., 2005, 85). Het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) geeft in haar richtlijn voor de begeleiding van vrouwen die een zwangerschapsafbreking overwegen aan dat het niet de taak van de hulpverlener is om eventueel bestaande andere problematiek op te lossen (NGvA 2011, 57). Mijns inziens doet dit standpunt geen recht aan de noodsituatie waarin deze vrouwen zich bevinden.

Het huidige hulpaanbod

Uit de evaluatie van de WAZ blijkt dat ca. 63% van de vrouwen die een abortus overwegen, door de huisarts zijn doorverwezen naar een abortuskliniek of ziekenhuis (Visser e.a., 2005, 56). Recent onderzoek van Maaike Goenee e.a. heeft vastgesteld dat bij een bezoek aan de huisarts vijf van de zes vrouwen die abortus provocatus wilden, een verwijzing kregen naar de abortuskliniek, zonder dat alternatieven besproken waren (Goenee e.a., 2014, 4). Toch gaat na het bezoek aan de huisarts de verplichte bedenktijd van vijf dagen al in, voorafgaand aan een eventuele abortus. Dat een bezoek aan de huisarts belangrijk kan zijn, blijkt uit een andere bevinding van Goenee e.a.: van de vrouwen die aanvankelijk niet twijfelden over hun initiële keuze, veranderde 8% van mening na het eerste consult bij de huisarts. De meeste vrouwen die hun plan veranderden, besloten de zwangerschap te continueren.

Tegelijkertijd is het zo dat een huisarts over het algemeen slechts enkele keren per jaar te maken krijgt met een hulpvraag van een onbedoeld zwangere vrouw. Hierdoor mist hij, aldus huisarts en seksuoloog Peter Leusink, vaak de routine om onbedoeld zwangere vrouwen te begeleiden (Fiom, 2013, 21). Tirza van Laar- Jochemsen concludeert op basis van kwalitatief onderzoek dat er in de huisartsenpraktijk slechts zelden een expliciete uitwisseling plaatsvindt van ethische opvattingen met een onbedoeld zwangere vrouw (Van Laar-Jochemsen e.a., 2006, 99). Een gebrek aan tijd voor de benodigde begeleiding kan een ander knelpunt vormen in de huisartsenpraktijk. Dit heeft alles te maken met de grote diversiteit onder onbedoeld zwangere vrouwen, gecombineerd met de complexiteit van de hulpvragen. Het gaat immers om grote levensvragen, waarbij talloze factoren komen kijken. Te denken valt aan de emotionele aspecten van een zwangerschap, de relatie met de partner/verwekker, het al dan niet hebben van een kinderwens, maar mogelijk ook praktische zaken zoals financiën, scholing, de mogelijke ondersteuning vanuit het netwerk van de vrouw, de sociale zekerheid, de combinatie met het werk of het regelen van huisvesting.

Circa een kwart van de vrouwen die na een onbedoelde zwangerschap een abortus heeft laten uitvoeren, heeft te maken met een hoge mate van twijfel over het afbreken van de zwangerschap (Van Ditzhuizen e.a., 2016, 42). Vrouwen die deze twijfels kennen, geven aan dat de periode van de onbedoelde zwangerschap zelfs een van  de moeilijkste periodes in hun leven is. Wat de beslissing na onbedoelde zwangerschap zwaar kan maken, is onder meer de onomkeerbaarheid van het besluit, de beperkte tijd waarin dit besluit genomen moet worden en dat het gaat om een beslissing over leven en dood (Brauer e.a., 2012, 66)

Om deze redenen pleiten auteurs zoals Monica O’Reilly ervoor dat de praktijk van niet-directieve, alomvattende counseling richtinggevend zou moeten zijn voor alle counselors bij onbedoelde zwangerschap. Deze counseling houdt in dat zaken als ouderschap, pleegzorg of adoptie besproken dienen te worden (O’Reilly, 2009, 596–602). Goede counseling leidt tot aantoonbaar minder psychologische problemen na een abortus provocatus (Lie e.a., 2008).

Na onbedoelde zwangerschap verlenen onder andere de Fiom en Siriz counseling aan vrouwen die dit wensen. De Fiom meldt dat in Nederland jaarlijks zo’n 67.000 vrouwen onbedoeld zwanger raken. 15,6% van deze vrouwen heeft behoefte aan professionele hulp om een goed besluit te kunnen nemen. Dit betreft dus ruim 10.000 vrouwen per jaar (Fiom 2013, 21). Als gevolg van bezuinigingen en de decentralisaties naar gemeenten zagen Fiom en Siriz zich echter sinds 2015 genoodzaakt om de keuzebegeleiding aan vrouwen af te bouwen. Het gevolg hiervan is dat Fiom in 2015 292 face-to-face besluitvormingsgesprekken voerde, tegenover rond de 2500 besluitvormingsgesprekken in eerdere jaren. Siriz voerde in 2015 134  face-to-face keuzegesprekken, tegenover rond de 300 besluitvormingsgesprekken in eerdere jaren (Van der Staaij, 2016, 9). Dit is een zeer zorgwekkende ontwikkeling.

Een kracht van gespecialiseerde hulpverleners zoals Fiom en Siriz is dat zij verdiepende vragen stellen en op zoek gaan naar de vraag achter de vraag. Daarbij wordt ingegaan op alle relevante aspecten die van invloed zijn. Dit houdt in dat ook onderwerpen aan de orde komen die van toepassing zijn op haar situatie, zoals de rol van de partner/verwekker en de haalbaarheid van alternatieven voor abortus. Doordat met de vrouw wordt gesproken op een neutrale plaats wordt haar keuze bovendien niet beïnvloed door de locatie waar zij zich bevindt. Het merendeel van de vrouwen zegt na de online begeleidingsmodule van de Fiom minder last te hebben van hun klachten (Fiom 2013, 18)

Mentale en fysieke risico’s en effecten

Een overhaaste beslissing om tot abortus over te gaan kan leiden tot ernstige mentale gezondheidsproblemen bij meiden en vrouwen. Recent onderzoek van Rutgers Kenniscentrum Sexualiteit (‘In een klap volwassen. Over tienerzwangerschap’) geeft enkele tragische verhalen van meiden die een verminderde eigenwaarde en (seksuele) weerbaarheid kennen, als gevolg van een thuissituatie die gekenmerkt wordt door conflicten, scheidingen, geweld, verslavingen en psychische problematiek van de ouders. Na een abortus kan hun zwijgen over de ingreep en hun eenzaamheid hierin een goede psychische verwerking belemmeren (Cense en Dalmijn, 2016). De vraag of abortus een aantoonbaar negatief effect heeft op de mentale gezondheid van vrouwen, is al jaren onderwerp van onderzoek. De recente studie van Jenneke van Ditzhuijzen e.a. zegt hierover: ‘de algemene consensus in internationaal onderzoek lijkt dus te zijn dat een abortus op zichzelf niet tot een significant hoger risico op psychische aandoeningen leidt’ (Van Ditzhuijzen e.a., 2016, 15). Hierbij zijn verschillende opmerkingen te maken die dit beeld nuanceren. Zo hebben Van Ditzhuijzen e.a. de prevalentie van Posttraumatische Stressstoornis (PTSD) niet meegenomen in hun onderzoek. Diverse recente studies tonen een verband aan tussen abortus en PTSD (Curley en Johnston, 2013, 279-293) . Lydia Hamama et al. onderzochten het effect van zowel gekozen als spontane abortus op de mentale gezondheid ten tijde van de volgende zwangerschap. Hun resultaten laten zien dat van de 405 vrouwen die zijn geïnterviewd, 32,6% hun abortuservaring indeelde als hun ergste of op een na ergste traumatische ervaring. De beoordeling van zowel gekozen als spontane abortus als traumatisch kende een significante associatie met PTSD en depressie. Er is hierbij gecontroleerd op traumageschiedenis en de status van de mentale gezondheid aan het begin van de zwangerschap (Hamama e.a., 2010, 699-707). De Nederlandse studie van Van Emmerik e.a. naar posttraumatische stress laat zien dat 19,4% van de vrouwen die een abortus hebben ondergaan, zodanige verhoogde niveaus van herbeleven en vermijdingsgedrag melden dat een klinische grens overschreden wordt (Van Emmerik e.a., 2008, 378-385).

David Fergusson e.a. concluderen op grond van longitudinaal onderzoek verricht in Nieuw-Zeeland dat het ondergaan van een abortus voor vrouwen een verhoogd risico op mentale gezondheidsproblemen met zich meebrengt van circa 30%. Het krijgen van een kind werd daarentegen niet geassocieerd met een significante toename in mentale gezondheidsproblemen (Fergusson e.a., 2008, 444-451). Deze bevinding staat haaks op de Deense studie van Trine Munk-Olsen e.a. Zij constateren geen significant verschil in psychiatrische contacten na abortus, terwijl na de geboorte van het eerste kind er wel een toename is in nieuwe psychiatrische contacten (3.9 (95% CI, 3.7 to 4.2) voor de geboorte tegenover 6.7 (95% CI, 6.4 to 7.0) na de geboorte). Het grote verschil tussen beide studies is dat Fergusson e.a. de gezondheidstoestand van vrouwen hebben gemeten
over een periode van 15 jaar, terwijl Munk-Olsen e.a. naar een periode van twee jaar hebben gekeken, zowel voor als na de geboorte of de abortus. Blijkbaar kunnen zich na de geboorte aanvankelijk complicaties voordoen, maar op de lange termijn wordt de mentale gezondheid niet negatief beïnvloed door het krijgen van een kind.

De verdienste van het onderzoek van Van Ditzhuijzen e.a. is dat het de aandacht vestigt op vrouwen die een abortus meemaken en die als gevolg van een psychische aandoening in het verleden zich in een kwetsbare situatie bevinden. Dit cohortonderzoek toont geen blijvend significant verband aan tussen abortus en het ontstaan van psychische aandoeningen over een periode van ruim 5 jaar. Hierbij moet worden opgemerkt dat in de onderzoeksgroep meiden tussen de 15 en 18 jaar ontbraken. Bovendien was de groep vrouwen die meerdere abortussen heeft ondergaan sterk ondervertegenwoordigd (Van Ditzhuijzen, 2016, 23). Er zijn dan ook op basis van dit onderzoek geen harde conclusies te trekken ten aanzien van de relatie tussen abortus en mentale gezondheidseffecten.

Naast mentale gezondheidsrisico’s zijn ook mogelijke fysieke gezondheidsrisico’s van abortus onderwerp van onderzoek en discussie. Zo tonen diverse studies een verhoogd risico aan van vroegtijdige bevallingen bij zwangerschappen volgend op abortus provocatus. De Finse landelijke studie van Reija Klemetti e.a. heeft geboorte-uitkomsten vergeleken van Finse vrouwen die tussen 1996 en 2008 voor het eerst moeder werden. Ze vergeleken moeders die één of meer abortussen hadden gehad met moeders die geen abortusgeschiedenis kenden. Zij vonden een odds ratio (OR) van 1,19 (confidence interval (CI) = 0,98-1,44) bij 0 versus 1 abortus, een OR van 1,69 (CI = 1,14-2,51) bij 0 versus 2 abortussen en een OR van 2,78 (CI = 1,48- 5,24) bij 0 versus 3 of meer abortussen. Deze odds ratios geven de waarschijnlijkheid aan op een zeer vroege geboorte (<28 weken) (Klemetti e.a., 2012, 3315-3320). De Amsterdamse gynaecoloog Pim Ankum suggereert na een metastudie dat met name de abortusbehandeling door curettage het risico op vroegtijdige geboorte bij een volgende zwangerschap vergroot (Ankum e.a., 2015, 74).

Vroegtijdige geboorte wordt geassocieerd met een hogere prevalentie van ernstige afwijkingen bij de geboorte,  in het bijzonder aan het centrale zenuwstelsel (Honein e.a., 2009, 164-175). Klemetti e.a. bevelen dan ook aan dat seksuele voorlichting informatie zou moeten bevatten met betrekking tot de mogelijke gezondheidsrisico’s van abortus provocatus voor volgende zwangerschappen (Klemetti e.a., 2012, 3320). Tot op heden zwijgt de NGvA in zijn richtlijn over de wenselijkheid vrouwen te informeren over een verband tussen een abortusgeschiedenis en vroeggeboorte

Intrinsieke waardigheid

Tot dusverre zijn enkele voornamelijk feitelijke redenen naar voren gebracht om te pleiten voor meer mogelijkheden tot gespecialiseerde hulpverlening na onbedoelde zwangerschap. Er zijn echter ook drie onderliggende uitgangspunten aan te wijzen die een rol spelen bij de vraag naar deze hulpverlening, namelijk de intrinsieke waardigheid van het menselijk embryo, het gelijkheidsbeginsel en de autonomie van de vrouw.

De ethische discussie in het abortusdebat gaat al decennialang over de status van het menselijk embryo. Het is bekend dat menselijke ontwikkeling begint na fertilisatie, wanneer een zaadcel samen komt met een eicel om één afzonderlijke cel te vormen, de zygote. Deze zeer gespecialiseerde, of zoals sommige embryologen zeggen ‘totipotente’ cel, markeert het begin van ieder van ons als uniek individu (Moore e.a., 2013, 13). Dat onbedoeld zwangere vrouwen en meiden zich terdege bewust zijn van het gegeven dat zij beslissen over leven of dood van een menselijk wezen, komt keer op keer terug in de counseling (o.a. Cense en Dalmijn, 2016, 5-6).

Daniel Sulmasy betoogt dat het ongeboren menselijk leven een intrinsieke waardigheid kent, vanwege  de soortspecifieke capaciteiten voor taal, rationaliteit, liefde, vrije wil, morele handelingsbekwaamheid, creativiteit, esthetische gevoeligheid en de bekwaamheid  om het eindige en het oneindige conceptueel te vatten (Sulmasy, 2008, 469-501). De intrinsieke waardigheid van de menselijke soort is, aldus Sulmasy, niet gebaseerd  op de actieve expressie door een individu. Pasgeborenen, personen met een ernstige mentale beperking of comateuze patiënten ontberen één of meer van de genoemde capaciteiten, maar zij delen in dezelfde menselijke waardigheid.

Het gelijkheidsbeginsel

Dit uitgangspunt brengt ons bij het zogenaamde gelijkheidsbeginsel.  Uit dit beginsel vloeit bijvoorbeeld voort dat ieder individu recht heeft op gezondheidszorg en andere vormen van zorg, ongeacht de verschillen in behoefte. Door diverse auteurs is het gelijkheidsbeginsel  naar voren gebracht ten aanzien van selectieve abortus na prenatale diagnostiek. De realiteit in Nederland (en in andere Westerse landen) laat zien dat na de ontdekking van bijvoorbeeld het syndroom van Down of spina bifida 80 à 95% van de ouders kiest voor het afbreken van de zwangerschap (Tymstra e.a., 2004, 91-96). Uiteraard betekent de keuze waar ouders voor staan na de ontdekking van een foetale afwijking vaak een enorm dilemma, te meer daar het kind aanvankelijk meestal (zeer) gewenst was. Het probleem, waar onder meer Erik Parens en Adrienne Asch op wijzen, is dat selectieve abortus niet alleen een negatieve houding uitdrukt tegenover de handicap an sich, maar eveneens naar de dragers van deze handicap (Parens en Asch, 1999, 1-22). Parens en Asch noemen als risico van prenatale diagnostiek dat één kenmerk symbool gaat staan voor het hele menselijke wezen. De intrinsieke waardigheid van het individu komt dan in gevaar.

Concreet kan dit betekenen dat bij de counseling in het ziekenhuis na prenatale diagnostiek de nadruk te eenzijdig ligt op de medische aspecten van de diagnose en te weinig op de beschikbare opties voor het kind en de mogelijkheden tot ondersteuning van het gezin. In zulke situaties kan gespecialiseerde hulpverlening eveneens een waardevolle aanvulling zijn op de counseling in het ziekenhuis.

Autonomie

De derde onderliggende waarde in de discussie omtrent abortus betreft de autonomie van de vrouw. In Nederland en in vele andere Westerse landen wordt als het beoogde gunstige effect van de abortuspraktijk de realisatie van de autonome beslissing van de vrouw genoemd. De vraag is echter of in veel gevallen gesproken kan worden van een werkelijk autonome beslissing. 19% van de vrouwen die kiezen voor abortus, ervaart weinig steun van de partner/verwekker tijdens de besluitvorming (Van Ditzhuijzen e.a., 2016, 42). Binnen de huidige wetgeving plaatst dit de vrouw meteen in een kwetsbare positie. Zij heeft immers juridisch gezien de keuze om voor abortus te kiezen. De man kan zeggen: ‘Het is jouw beslissing’ en zo het signaal afgeven dat hij niet de verantwoordelijkheid wil dragen. De vrouw kan zich hierdoor sterk onder druk gezet voelen, zeker wanneer zij het gevoel heeft moeilijk alleen voor haar kind zorg te kunnen dragen. In zulke gevallen kan het zinvol zijn om de partner/ verwekker van het ongeboren leven formeel te betrekken in het besluitvormingsproces, onder begeleiding van een gespecialiseerde hulpverlener.

Er zijn ook situaties bekend waarin een jonge vrouw twijfelt over een abortus, omdat zij zelf het kind wenst, maar haar ouders en/of de ouders van haar partner grote bezwaren hebben. 12% van de vrouwen die kiezen voor abortus, ervaart sociale druk van vader, moeder, een vriend of  vriendin rond het moment van de abortus (Van Ditzhuijzen e.a., 2016, 42). Dit kan voor de vrouw soms dramatische gevolgen hebben. Uit het evaluatieonderzoek bleek bovendien dat van de vrouwen die twijfelen een meerderheid deze twijfels niet laat merken in de kliniek of het ziekenhuis (Visser e.a. ,2005, 84). Het is dan ook van groot belang dat standaard de tijd wordt genomen om alle relevante opties tijdens de besluitvorming aan bod te laten komen, inclusief de voor- en nadelen die de vrouw hierbij ziet. Ook in dergelijke situaties kan counseling buiten de abortuskliniek of het ziekenhuis van grote waarde blijken te zijn.

Conclusie

In dit artikel heb ik betoogd dat om diverse redenen een aanzienlijke uitbreiding van de gespecialiseerde  hulpverlening aan onbedoeld zwangere vrouwen nodig is. Genoemd zijn de stijging van het aantal abortussen in de afgelopen 25 jaar, de knelpunten in het huidige  hulpaanbod, de mogelijke mentale en fysieke gevolgen van abortus voor de vrouw, de intrinsieke waardigheid van het menselijk embryo, de gelijkwaardigheid van personen met een bepaalde beperking en de belemmeringen voor een autonome keuze. In de huidige politieke en maatschappelijke discussie wordt mijns inziens aan al deze argumenten onvoldoende recht gedaan.

Literatuur

Ankum WM e.a. Does dilatation and curettage (D&C) increase the risk of preterm birth in the subsequent pregnancy? A systematic review and meta-analysis. Human Reproduction 2015; 30: Supp 1, 73-74.

Biemans W. The Heart and the Abyss. Preventing Abortion. Ballarat: Connor Court, 2016.

Brauer M, Nijnatten C van, Vollebergh, W. Besluitvorming rondom ongewenste zwangerschap. Utrecht, 2012.

Cense M. & Dalmijn E. In één klap volwassen. Over tienerzwangerschap. Utrecht: Rutgers, 2016.

Curley M & Johnston C. The Characteristics and Severity of Psychological Distress After Abortion Among University Students. Journal of Behavioral Health Services & Research 2013; 279-293.

Ditzhuijzen J van e.a. Abortus en psychische gezondheid. Een longitudinale cohortstudie naar de psychische gezondheid van vrouwen die een abortus meemaken. Utrecht, 2016.

Emmerik AAP van, Kamphuis JH en Emmelkamp P. Prevalence and Prediction of Re-Experiencing and Avoidance after Elective Surgical Abortion: A Prospective Study. Clinical Psychology and Psychotherapy 2008; 15: 378-385.

Fergusson DM, Horwood LJ & Boden JM. Abortion and mental health disorders: evidence from a 30-year longitudinal study. British Journal of Psychiatry 2008; 193: 444-451.

Fiom. Choice. Jaarmagazine 2013

Goenee MS e.a. Beslissen over een ongewenste zwangerschap: wat is de rol van de huisarts? Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2014; 158: A8243

Hamama L e.a. Previous experience of spontaneous or elective abortion and risk for posttraumatic stress and depression during subsequent pregnancy. Depression and Anxiety 2010; 27(8): 699–707.

Honein MA e.a. The Association Between Major Birth Defects and Preterm Birth. Maternal and Child Health Journal 2009; 13: 164-175.

Klemetti R. e.a. Birth outcomes after induced abortion: a nationwide register-based study of first births in Finland. Human Reproduction 2012; 27 (11): 3315-3320.

Laar-Jochemsen TW van, Zijp-Zuidema CE & Jochemsen H. Psychische problematiek bij vrouwen na abortus provocatus en de rol van de huisarts. Ede: Prof. dr. G.A. Lindenboom Instituut,2006.

Lie MLS, Robson SC & May CR, Experiences of abortion: A narrative review of qualitative studies. BMC Health Services Research 2008; 8: 150.

Moore KL, Persaud TVN & Torchia MG. The Developing Human: Clinically Oriented Embryology. Philadelphia: 9th Edition, 2013.

Munk-Olsen T e.a. Induced First-Trimester Abortion and Risk of Mental Disorder. The New-England Journal of Medicine 2011; 364: 332-339.

Nederlands Genootschap van Abortusartsen. Richtlijn begeleiding van vrouwen die een zwangerschapsafbreking overwegen. Utrecht, 2011.

O’Reilly M. Careful counsel: Management of unintended pregnancy. Journal of the American Academy of Nurse Practitioners 2009; 21: 596–602.

Parens E & Asch A. The Disability Rights Critique of Prenatal Genetic Testing. Reflections and Recommendations. The Hastings Center Report 1999; 29,5: S1-S22.

Staaij K van der. Initiatiefnota van het lid Van der Staaij ter verbetering van de ondersteuning aan onbedoeld zwangere vrouwen. Tweede Kamer, 2016-2017, nr. 34600.

Sulmasy D. Dignity and Bioethics: History, Theory and Selected Applications. In: President’s Council on Bioethics. Human Dignity and Bioethics. Washington D.C., 2008: 469-501.

Tweede Kamer der Staten-Generaal. Wet Afbreking Zwangerschap, 30371, nr. 31, Verslag van een algemeen overleg van 3 maart 2016 van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tweede Kamer der Staten-Generaal. Wijziging van de Wet Afbreking Zwangerschap houdende het mogelijk maken van de medicamenteuze zwangerschapsafbreking bij de huisarts, 2017, 34673, nr. 1.

Tymstra T, Bosboom J & Bouman K. Prenatal diagnosis of Down’s Syndrome: Experiences of women who decided to continue with the pregnancy. International Journal of Risk & Safety in Medicine 2004; (16): 91-96.

Visser MRM e.a. Evaluatie Wet afbreking zwangerschap. Amsterdam: ZonMW, 2005.

Reactie: Een gekleurde visie op de abortuspraktijk – Enkele kritische kanttekeningen

Auteur: Olga E. Loeber, voormalig abortusarts, nu werkzaam als arts seksuele gezondheid

Ik heb dit artikel zorgvuldig gelezen en het is duidelijk dat de auteur er veel werk  aan heeft besteed. Verder denk ik dat we geen verschil van mening hebben over de doelstelling, die, vertaald in mijn eigen  woorden, aldus luidt: zoveel mogelijk gewenste kinderen;  goede besluitvorming en nazorg voor vrouwen met een onbedoelde zwangerschap; jammer dat de hulp  van FIOM en Siriz is wegbezuinigd. Ook zijn we het niet wezenlijk oneens over de onderliggende waarden, namelijk een balans te vinden tussen bescherming van het ongeboren leven en hulpverlening aan een vrouw die in nood verkeert door een ongewenste zwangerschap. Centraal daarin is het gevoel van respect, zowel voor de vrouw als voor het ongeboren leven.

Onvoldoende gefundeerd

Maar daarmee houden onze overeenkomsten op, omdat Biemans enerzijds de uitkomsten van goed onderzoek en de kwaliteit van de abortushulpverlening niet accepteert en respecteert en anderzijds een heel andere opvatting heeft van hoe men het voorkomen van onnodige abortussen zou kunnen bewerkstelligen.

De artsen in de vergunninghoudende centra baseren zich in hun praktijk op de normen volgens de democratisch vastgestelde wet, in casu de Wet afbreking  zwangerschap (WAZ) en de wetenschap. Ook houden zij zich aan professionele normen die vastgelegd zijn in evidence-based richtlijnen, zoals de multidisciplinaire landelijke richtlijn ‘Begeleiding van vrouwen die een zwangerschapsafbreking overwegen’.1 Tot dusver is door de evaluatie in 2005 en de beoordeling door de Inspectie in 2014 telkens vastgesteld dat de hulpverlening zorgvuldig wordt gedaan. Nu stelt Biemans, op onvoldoende gefundeerde gronden, dat dit niet het geval is.

Op grond van de inhoud van het artikel wil ik het volgende toelichten.

  1. Figuur 1 geeft het abortuscijfer weer over de jaren. Tussen 1990 en 2002 (12 jaar) is sprake van een stijging. Vanaf dat moment tot nu (14 jaar) zien we een vlakke lijn. Er wordt bij de interpretatie voorbijgegaan  aan de veranderende demografie, die deels deze stijging verklaart. Tussen 1990 en 2002 vond een grote toename van niet-westerse immigranten plaats, vooral door gezinshereniging. Na 1990 is er een bevolkingsaanwas van 44% geweest van niet-westerse immigranten. Op dit moment is ongeveer 20% van de bevolking niet-westers allochtoon. In de klinieken is 50% van de cliënten niet-westers allochtoon: een sterke oververtegenwoordiging dus. Onder autochtoon Nederlandse vrouwen is het abortuscijfer 5,4 en dat is vrijwel hetzelfde gebleven sinds de jaren negentig. In internationaal perspectief is dit cijfer opmerkelijk laag, mede doordat het overgrote deel van de zwangerschappen gepland en gewenst is. Als het doel is het aantal abortussen te verminderen, kan beter gepleit worden voor het verminderen van het aantal niet westerse vrouwen…

Dan de knelpunten in het huidige hulpaanbod.

  1. Evenals Biemans vind ik het jammer dat het FIOM en Siriz minder hulp kunnen bieden. Ook de abortusklinieken worden gekort op begeleiding en nazorg. Toch wordt met iedereen uitvoerig gesproken voorafgaand aan het besluit en bij twijfel wordt er geen abortus uitgevoerd. In 2015 werd bovendien slechts 10% van alle besluitvorming via het FIOM gedaan.Dat gold met name voor vrouwen die gespecialiseerde maatschappelijke zorg nodig bleken te hebben. De klinieken hebben nu andere verwijsadressen voor vrouwen die twijfelen gevonden. Het is zeker niet zo dat alle vrouwen die een afspraak hebben bij een kliniek ook een abortus krijgen. Ongeveer 20% van de vrouwen verlaat de kliniek zonder behandeld te zijn.
  2. Verder is door Brauer (2012) heel duidelijk aangetoond dat vrouwen die een abortus ondergaan meer psychische problemen hebben, dan vrouwen die dat niet hebben ondergaan. Het zou wenselijk zijn als zij meer ondersteuning zouden krijgen in hun leven, maar dat heeft niet te maken met de abortus, zoals Van Ditshuizen (2016) heeft aangetoond in een langjarig (meer dan 5 jaar!) onderzoek. Biemans dingt op een aantal punten af op de conclusies, maar de aangehaalde literatuur heeft veel methodologische bezwaren (met name de vergelijking met de psychische gezondheid voorafgaand aan de abortus, en de psychische problemen van deze vrouwen die toegeschreven kunnen worden aan de abortus). Verder stelt hij dat PTSS niet wordt meegenomen, maar dat is onjuist: dat valt onder as1 stoornissen. Hij stelt dan ook ten onrechte dat uit dit zeer zorgvuldige promotieonderzoek GEEN harde conclusies zijn te trekken.
  3. Biemans pleit voor het standaard bespreken van alternatieven voor abortus, zoals adoptie. Door het Fiom is op verzoek van VWS in 2011 onderzoek gedaan naar afstandsmoeders, zie ‘In een klap moeder en toch weer niet’.2 Hierin worden de traumatische gevolgen voor de afstandsmoeder aangetoond. Uit het rapport: ‘Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat ATA geenszins een alternatief is voor abortus. Aanleiding tot dit onderzoek was het politieke debat (2007-2010) in Nederland om afstand ter adoptie als mogelijke oplossing te zien voor vrouwen die besluiten tot een abortus. Uit dit onderzoek blijkt dat ATA een zeer specifiek proces is met grote en vaak pijnlijke gevolgen. Het is daarom niet aan te raden ATA voor te stellen als alternatief voor abortus’ (ATA= afstand ter adoptie, OL). Daaromwordt dit alleen tijdens de counseling besproken als daar een directe aanleiding toe is.
  4. Kortgeleden (in 2015) is aangetoond dat curettages bij miskraam of abortus, vanwege de instrumentele verwijding van het baarmoederhalskanaal, fysieke problemen kunnen opleveren. Dat gaat nu niet meer op, omdat sinds een jaar alle curettages voorafgegaan worden door behandeling met een medicijn dat de verwijding overbodig maakt of vergemakkelijkt. Deze complicatie treedt trouwens ook niet op na de medicamenteuze abortus.
  5. De intrinsieke waardigheid van het ongeboren leven wordt door de abortushulpverleners erkend en vraagt om een respectvolle afweging. Uit de aanbevelingen die Biemans doet, blijkt dat hij weinig inzicht heeft in de praktijk. Abortus op grond van prenatale diagnostiek is een zeer moeilijk en zwaar besluit voor de ouders; zij moeten immers besluiten tot het afbreken van een gewenst zwangerschap. Ik vind het bijna een belediging dat de auteur denkt dat hier nu onzorgvuldig mee wordt omgegaan.
  6. Een besluit voor een abortus kan zeer moeilijk zijn. Soms is er druk van familie of partner, maar dat wordt niet opgelost door juridische zeggenschap van de partner. Zeker niet als deze daarna dan uit haar leven verdwijnt, als de relatie toch al niet geweldig was. Ook nu al is de verwekker verplicht om bij te dragen in het onderhoud van een kind. Een onmogelijke ethische consequentie van juridische zeggenschap van de verwekker zou zijn dat deze kan beslissen of de vrouw al dan niet een behandeling zou moeten ondergaan.

Conclusie

Concluderend: Zorg voor goede hulpverlening, maar dan door betrokken abortushulpverleners, in bijzondere gevallen ondersteund door gespecialiseerd maatschappelijk werk en vooral aan niet-westerse immigranten.

Noten

1 Zie http://www.ngva.net/public/dokter_info/
2 http://media.leidenuniv.nl/legacy/pien-bos-eindrapportage-090511.pdf

Nawoord: Naar een open en respectvol debat

Auteur: drs. Ward Biemans

De hoofdstelling van mijn artikel is dat de gespecialiseerde hulpverlening na onbedoelde zwangerschap aanzienlijk uitgebreid zou moeten worden. Het verheugt mij dat abortusarts Olga Loeber deze doelstelling onderschrijft, al verschillen onze visies over hoe dit zou moeten gebeuren. Ik licht een paar punten uit haar betoog er uit.

ad 1) De constatering klopt dat de stijging van het aantal abortussen in de afgelopen 25 jaar in Nederland deels te maken heeft met de veranderde bevolkingssamenstelling. Het is tevens duidelijk dat de tragiek van autochtone en allochtone onbedoeld zwangere vrouwen en meiden niet wezenlijk verschilt. Daarom is deze stijging wel degelijk zorgwekkend.

ad 3) Het is inderdaad zo dat vrouwen die een abortus hebben ondergaan vaker een psychiatrische voorgeschiedenis hebben dan vrouwen die geen abortus hebben meegemaakt. Dit is juist een van de redenen waarom ik pleit voor meer gespecialiseerde hulpverlening. Overigens blijkt uit navraag bij Jenneke van Ditzhuijzen dat PTSS om methodologische redenen niet is meegenomen in haar onderzoek.

ad 4) Het standaard bespreken van alternatieven voor abortus zou nu al moeten gebeuren op grond van artikel 5 lid 2a van de Wet Afbreking Zwangerschap. In verreweg de meeste gevallen zal dit niet gaan om adoptie, maar om het ondersteunen van het ouderschap, met behulp van professionele, vrijwillige en/of financiële middelen.

ad 5) Het feit dat er nu een medicijn beschikbaar is voorafgaand aan curettage neemt helaas eerder ontstane fysieke problemen niet weg, die het risico op (zeer) vroegtijdige geboorte bij een volgende zwangerschap kunnen vergroten (Lemmers e.a., 2016, 40).

ad 7) In mijn artikel heb ik niet gesproken over juridische zeggenschap van de mannelijke verwekker. In  Duitsland functioneert al jaren een systeem, waarbij de man weliswaar geen strikte juridische zeggenschap heeft, maar waar iedere man of vrouw wel recht heeft op informatie en counseling na constatering van onbedoelde zwangerschap. Deze counseling is gericht op de bescherming van het ongeboren leven. De grens voor het strafbaar stellen van een abortus ligt in Duitsland bij 12 weken zwangerschap zonder counseling, ofwel bij 22 weken zwangerschap na counseling (par. 218a Strafgesetzbuch). In Nederland wordt daarentegen standaard een grens van 24 weken gehanteerd. Het abortuscijfer (5,5 in 2014) ligt in Duitsland aanmerkelijk lager dan in Nederland (Inspectie Gezondheidszorg, 2015, p 18). De discussie over de preventie van abortus zal zeker worden voortgezet. Het is te hopen dat in Nederland het debat op een open, wetenschappelijk verantwoorde en respectvolle wijze kan worden gevoerd.

Literatuur

Lemmers M e.a. Dilatation and curettage increases the risk of subsequent preterm birth: a systematic review and meta-analysis. Human Reproduction 2016; 1; 34-45.[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row]

Reacties uitgeschakeld voor Meer gespecialiseerde hulpverlening nodig na onbedoelde zwangerschap

Over de waarde en morele status van de foetus

PVH 21e jaargang – 2014 nr. 4    p. 002 Door Mr Bart Bouter advocaat bij Janssens Den Boef Advocaten en Ronald Zoutendijk directeur Siriz en Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink directeur NPV-Zorg…

PVH 21e jaargang – 2014 nr. 4    p. 002

Door Mr Bart Bouter advocaat bij Janssens Den Boef Advocaten en
Ronald Zoutendijk directeur Siriz en Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink directeur NPV-Zorg voor het leven

Het interview met Ann Furedi over abortus heeft al veel reacties los gemaakt. Met haar boodschap dat bij een abortus alleen de moeder telt en een foetus geen bescherming verdient, ziet zij een aantal juridische en morele argumenten over het hoofd. Het uitgangspunt voor Furedi is deze vraag: Welk leven is belangrijker? Furedi vindt abortus normaal en het leven van de vrouw is absoluut belangrijker dan dat van een foetus. Zo worden ongeboren kinderen vogelvrij verklaard. Zij voldoen niet aan de door haar gehanteerde criteria; het moet gaan om iemand die beseft dat hij/zij leeft, die geschiedenis heeft, zich bewust is van de omgeving en zichzelf en dromen koestert voor de toekomst. Gelukkig is het ongeboren leven juridisch beschermd.

Foetus geen persoon met rechten

Voor Furedi speelt het zelfbewustzijn en het ontbreken daarvan bij ongeboren kinderen een belangrijke rol. Foetussen bestaan wel als biologische wezens, maar zijn volgens haar geen personen aan wie rechten toekomen. Wanneer wordt een levend wezen daadwerkelijk een persoon aan wie rechten toekomen? Furedi spreekt zich in de vorm van een vraag uit dat een foetus geen kind is met bepaalde rechten. Is dat zo? Dan zou een foetus vogelvrij worden.

Menselijke waardigheid

Het fundament van de mensenrechten is binnen onze cultuur de bescherming van de menselijke waardigheid. Dit wordt cultuurfilosofisch algemeen erkend en komt juridisch onder meer tot uitdrukking in de meeste internationale mensenrechtenverdragen. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1947 is sterk gekleurd door de recente oorlogservaringen. Er moest een nieuwe basis worden gevonden van wat en wie we hebben te respecteren en wat nooit kan en mag verdwijnen.

Geen mensenrechten voor ongeborenen?

De vraag is vanaf welk moment er juridische bescherming toekomt aan het menselijk leven. Artikel 3 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) kennen aan ieder mens het recht op leven toe. De vrucht wordt daar over het algemeen niet onder begrepen. Beide artikelen moeten worden geïnterpreteerd in het licht van artikel 1 van de Universele Verklaring waarin staat dat ‘all human beings are born free’. De vastgelegde rechten zien in hoofdzaak op geboren mensen. Maar daarmee is niet alles gezegd.

Rechtsbescherming voor de geboorte

De Nederlandse wetgeving kent ook al (rechts)gevolgen toe in de periode voor de geboorte. Na het moment van innesteling van de vrucht in de baarmoeder, spreekt de wetgeving over een vrucht waarvan een vrouw zwanger is. Artikel 1:2 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een dergelijke vrucht als reeds geboren wordt aangemerkt zo dikwijls als zijn belang dit vordert. Immers, als de vrucht dood ter wereld komt, dan wordt hij geacht nooit te hebben bestaan. In het Romeinse recht was dit al met zoveel woorden vastgelegd. De ingenestelde vrucht werd wel de status nascendi genoemd: een vrucht op weg naar de geboorte. Vanaf dat moment kwam er dan ook een grotere mate van bescherming toe aan ongeboren kinderen. De gedachte daarachter is dat het ongeboren menselijk leven meer bescherming verdient naarmate het zich ontwikkelt. Het criterium van zelfstandige levensvatbaarheid van het ongeboren kind is hier van belang.

Doden van ongeborene is strafbaar

Verder bepaalt artikel 82a Wetboek van Strafrecht dat ‘het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven’ valt onder het een ander van het leven beroven. Waar gaat het dan concreet over? Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet afbreking zwangerschap moet bij het moment van zelfstandige levensvatbaarheid worden gedacht aan een vrucht van 24 weken. De termijn van 24 weken komt ook terug in de wetgeving rondom abortus. Zo is het op dit moment toegestaan abortus te laten plegen bij een vrucht tot niet ouder dan 24 weken. Na het verstrijken van 24 weken is abortus ‘normaliter’ niet meer geoorloofd.

Een moeder die uit vrees voor de ontdekking van de bevalling haar kind bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven berooft, is dan ook schuldig aan doodslag of moord. Daaronder valt ook het doden van een vrucht waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat deze buiten het lichaam van de moeder in leven kan blijven.

De wetgever kent dus een groot gewicht toe aan de bescherming van het ongeboren leven vanaf het moment van levensvatbaarheid. Ook rechters treffen soms maatregelen ter bescherming van een nog ongeboren kind, bijvoorbeeld als het gaat om een verplichte opname van de zwangere vrouw in een kliniek.

Opvatting Furedi strijdig met het recht

De opvatting van Furedi dat het ongeboren kind geen rechten heeft, is kortom in strijd met de menselijke waardigheid, internationale mensenrechtenverdragen en de Nederlandse wetgeving.

Furedi vindt dat het vermogen om morele keuzes te maken iets is wat ons mensen mens maakt. Daarom zou de keuze over het voortzetten of afbreken van haar zwangerschap dus altijd aan haar (de vrouw) zijn. De morele status van het ongeboren en pasgeboren kind wordt daarbij over het hoofd gezien. De kinderen krijgen geen stem. Dat is niet alleen een gevaarlijke gedachte. Het ziet ook over het hoofd dat in wetgeving en internationale verdragen veel waarde toekomt aan de bescherming van het leven. Ook naar iemand waar nog niets vanuit gaat, moet geluisterd worden. Elke fase van het leven is een fase van het leven dat respect en bescherming verdient.

Reacties uitgeschakeld voor Over de waarde en morele status van de foetus

Bio-ethiek in wetsevaluaties

PVH 21e jaargang – 2014 nr. 2,    p. 007

Door Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink
Directeur van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) en oud-Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie

Dit artikel is een bewerking van een bijdrage aan het Jaarsymposium van de Nederlandse Vereniging van Bio-ethiek, 24 februari 2014, Utrecht

1. Achtergrondinformatie

In de jaren negentig is een groot aantal gezondheidswetten tot stand gekomen, of grondig herzien. Vrijwel al deze wetten bevatten een bepaling die de verantwoordelijke minister verplicht om binnen enkele jaren verslag aan het parlement uit te brengen over de doeltreffendheid en de effecten van de betreffende wet in de praktijk. Via wetsevaluaties kan de wetgever wetstechnische en uitvoeringsproblemen opsporen en nagaan of een wet de beoogde effecten heeft gesorteerd. Wetsevaluaties vormen daarmee een belangrijk instrument ter waarborging van de kwaliteit van wetgeving.

De uitvoering van de wetsevaluaties gebeurt door onafhankelijke, multidisciplinaire onderzoeksgroepen, die per onderzoek worden geselecteerd. In dit onderzoek speelt de bio-ethiek een belangrijke rol. Maar wat is de bijdrage van de bio-ethiek nu precies aan deze evaluaties? Wat is er ‘ethisch’ aande beleids- en politiek gerichte evaluatie van bestaande wetten? Om dit thema te onderzoeken wijdde de Nederlandse Vereniging van Bio-ethiek de jaarvergadering 2014 aan de rol van de bio-ethiek in wetsevaluaties van gezondheidswetten. Ethici met ervaring met wetsevaluatie deelden hun rolopvatting en gaven een kritische reflectie op hun rol in de wetsevaluatie. Als oud-Kamerlid en in die rol gebruiker van de wetsevaluatie deelde ik mijn ervaringen.

2. Inleiding

Toen ik in de Tweede Kamer zat vroeg ik me regelmatig af hoe het kwam dat sommige wetswijzigingen regelmatig werden geëvalueerd en andere wetten niet. De in 2007 ingevoerde Wet Maatschappelijke Ondersteuning werd bijvoorbeeld regelmatig besproken aan de hand van voortgangsrapportages die meerdere keren in een jaar verschenen. De alfahulp constructie werd besproken en aangepast, aanbestedingsconstructies werden uitgeplozen en door het Kabinet nader toegelicht, er waren spoeddebatten over Meavita en ga zo maar door. Op een evaluatie van de euthanasiewet hebben we jaren moeten wachten en ook de abortuspraktijk in Nederland blijkt steeds weer moeilijk bespreekbaar. Het zijn twee voorbeelden van medisch-ethische discussies. Wat is dat toch met ethiek en wetsevaluaties? Een aantal dingen spelen in de Tweede Kamer een rol: ideologie, de mate van kennis over ethiek en de gevoelsmatige afwegingen.

3. Ideologie

Medisch ethische discussies zijn over het algemeen zwaar ideologisch geladen en de behaalde wetsresultaten zwaar bevochten. Het wetsresultaat wordt ideologisch gekoesterd als een verworven recht. Kritiek en suggesties voor inperking en bijstelling van de wet worden vaak ideologisch bestreden en vermeden, zeker als de kritiek vanuit religieuze hoek geleverd wordt en zelfs als er maar een ‘verdenking’ van religieuze ideologie is. Volgens mij was dat recent zichtbaar bij de evaluatie van de euthanasiewet.Waarom zijn een meerderheid in de Kamer en een minister zo afhoudend waar het gaat om toetsing van de toetsingscommissies? In de praktijk blijkt er van de individuele en vooral procesmatige toetsing door de toetsingscommissies een normerende werking uit te gaan: uit de beoordeling van de toetsingscomissies blijkt euthanasie bij dementerenden en psychiatrische patiënten te kunnen. Effect is een toename van euthanasie bij deze doelgroepen. Het oordeel van de toetsingscommissie neemt kennelijk terughoudendheid en twijfel bij artsen weg. Het is dan toch heel natuurlijk om met de artsenorganisatie en het liefst ook nog een patiëntenorganisatie daarover in gesprek te gaan? Op dit moment is er niets of niemand die op dit terrein gezag
heeft en richting geeft. Jaarrapportages geven enkel cijfers weer. Ethiek heeft vaak een splijtende werking in een debat. Het brengt eerder mensen verder bij elkaar vandaan dan dichter bij elkaar. En dat kunnen we moeilijk verdragen in ons poldermodel. Misschien speelt dat simpelweg ook een rol bij de agendering van medisch-ethische onderwerpen in de Tweede Kamer.

4. Kennis van ethiek

In onze samenleving zijn mensen nauwelijks bewust bezig met ethiek en de ethiek in het eigen handelen. ‘Ethiek is de wijsgerige bezinning op de moraal op het geheel van de traditionele en heersende gewoonten of gebruiken (de zeden).’ 1 Op het moment dat onze levenswijze niet meer vanzelf spreekt, kan het niet anders dan dat we de vraag beantwoorden hoe we het beste kunnen leven, hoe we moeten leven om het goed te doen. Van het feit dat er verschillende vormen van ethiek zijn, zijn nog minder mensen zich bewust. De doelethiek is in onze samenleving het meest gangbaar. Deze ethiek is gericht op het hoogste geluk of op het nut van het grootste aantal mensen.
In de zorg is de deugdenethiek van grote waarde. De nadruk ligt bij deze ethiek op de persoonlijke verantwoordelijkheid. Het accent ligt op de morele houding en gezindheid van de handelende persoon. In de zorg is deze ethiek een belangrijke tegenstem tegen het contractdenken, en zijn empathie, onderlinge betrokkenheid en omzien naar elkaar van grote waarde. In godsdienst en levensbeschouwing is de deontologische ethiek nog steeds van grote betekenis: deze ethiek gaat uit van vaste normen, geboden en regels. Dat vaste kader biedt een handvat bij ethische vragen. Op het moment dat we het hebben over bio-ethiek in wetsevaluaties is het maar net vanuit welke ethiek wetsteksten worden opgesteld, onderbouwd en in het debat worden becommentarieerd. Ik denk even terug aan het debat over embryoselectie (preïmplantatie genetische diagnostiek) een aantal jaren geleden. Waar ik namens de ChristenUnie vooral redeneerde vanuit deontologische ethiek, het kader van het menselijk leven door God geven en de beschermwaardigheid van dat leven vanaf het prilste begin, bleek in het debat een meerderheid te redeneren vanuit de doelethiek: het geluk en het nut dat werd gezocht voor mensen. Vanuit de deugdenethiek heb ik geprobeerd bruggen te slaan in het debat en het overleg met de staatssecretaris.

5. Gevoelsmatige afwegingen

Een andere tendens wat het medisch-ethische debat in de Tweede Kamer extra complex maakt, is dat mede onder invloed van de media de individuele voorbeelden en aangrijpende verhalen een belangrijke rol spelen in de politieke beoordeling van wetsevaluaties. Zowel het gevoel als goede bedoelingen worden gewaardeerd boven de kritische vraag. Je zag het terug bij de ‘kwestie Tuitjenhorn’. Huisarts Tromp was op bizarre manier te goeder trouw, is de beleving. Zijn optreden getuigt van compassie, maar was ook impulsief en onverstandig.

Waar het gaat om wetsevaluaties op het terrein van bio-ethiek zouden politici zich niet enkel moeten laten leiden door emotie en gevoel. Politici dienen zich af te vragen wat iets betekent voor het publieke belang en de samenleving. Deugt een wet? Door als politicus deze vraag te stellen, stel je per definitie een ethische vraag. Je wilt een waarde-oordeel vormen. Een antwoord op deze vraag betekent voor veel politici en politieke partijen zoeken. De tijd van de grote ‘verhalen’ lijkt voorbij te zijn. Uiteindelijk zijn ideologische waarden voor elke politicus onontbeerlijk. Het is daarom van grote waarde dat er ethici betrokken worden bij wetsevaluaties om daarmee de relevante maatschappelijke vragen op tafel te krijgen van politiek en samenleving.

De vraag is of we met de huidige manier van evalueren de relevante maatschappelijke vragen op tafel krijgen van politiek en samenleving. Bij een evaluatie moet je de context en omgevingsfactoren meenemen. De evaluatie van de euthanasiewet bijvoorbeeld levert veel cijfers op, maar geeft op een aantal vragen geen antwoord: Hoe gezond of schadelijk is het bestaan van euthanasie voor de waarde die wij aan het leven hechten? Hoe gezond of schadelijk is het bestaan van euthanasie voor hoe wij omgaan met lijden? Hoe gezond of schadelijk is de gedachte dat euthanasie een af te dwingen recht is, en een oplossing voor al het menselijke lijden?

6. Suggesties om tot goede evaluaties te komen

Politici redeneren vanuit verschillende ideologieën, ethische referentiekaders en persoonlijke emotie. Hoe kom je dan tot heldere en werkbare politieke besluiten?
Het afwegingskader bij embryoselectie is een goed voorbeeld:
a. de ernst van de ziekte (de mate waarin de ziekte de kwaliteit van
leven of de levensverwachting aantast),
b. de kans dat de aandoening zich zal manifesteren,
c. de leeftijd waarop de aandoening zich zal manifesteren, en
d. de mogelijkheid van preventie en behandeling.

Sommige medici vragen zich af of dat wel nodig is binnen de geneeskunde, maar het afwegingskader heeft juist een brug kunnen slaan in de controversiële discussie destijds en is ook waardevol voor het kunnen blijven volgen en toetsen van de praktijk. Commissies die wetten evalueren kunnen toetsen of een wettelijke regeling ‘deugt’. Laten we ook niet vergeten dat er op het terrein van embryoselectie aanvankelijk een regeling werd voorgesteld door het Kabinet waar een stigmatiserende werking vanuit ging: lijstjes met aandoeningen waar pgd toegestaan werd.
Ik ben het met iedereen eens die de vraag stelt waarom een dergelijk afwegingskader wel bij pgd wordt toegepast en niet bij prenatale diagnostiek en abortus. Het zou een geweldige stap voorwaarts zijn als een dergelijk afwegingskader ook op het terrein van abortus zou worden toegepast. Binnen de abortuswetgeving is echter de noodsituatie van de vrouw het criterium: alles wat een vrouw als noodsituatie ervaart, biedt grondvoor abortus.

Een politicus is bij een evaluatie met name geïnteresseerd in de maatschappelijke effecten. De Tweede Kamer is feitelijk de wetgevende macht; haar leden zijn echter geen juristen, maar politici/volksvertegenwoordigers. Hun verantwoordelijkheid is te kijken of een wet goed, zoals bedoeld, uitpakt voor de samenleving. Een antwoord op deze vraag overstijgt het antwoord op de zorgvuldige naleving van procedures en richtlijnen. Uiteraard moet die vraag over procedures gesteld worden, maar die vraag alléén is te smal om van een goede wetsevaluatie te kunnen spreken.

Het is van belang dat ethici niet alleen de relevante maatschappelijke vragen op tafel krijgen van politiek en samenleving, maar ook opties en afwegingskaders uitwerken die als ‘brug’ kunnen functioneren in het politieke debat. Het is daarbij van grote waarde dat er rekening wordt gehouden met de volle breedte aan ethische opvattingen in de samenleving. Dat past bij een democratie waar het niet slecht draait om het recht van de meerderheid, maar ook om het horen en ruimte geven aan de stem van de minderheid. In een echte democratie is het de kunst zoveel mogelijk recht te doen aan zoveel mogelijk (medisch-ethische) opvattingen.

Noot

1. Seldenrijk: Waardevol leven. Een praktische handreiking bij medisch-ethische keuzes P.273

Reacties uitgeschakeld voor Bio-ethiek in wetsevaluaties

Waardevol Leven

PVH 21e jaargang – 2014 nr. 1 p. 006 Door Willem Jacobus kardinaal Eijk Aartsbisschop van Utrecht Opgegeven stellingen: 1. Praten over zingeving? Dat moet je niet willen in de…

PVH 21e jaargang – 2014 nr. 1 p. 006

Door Willem Jacobus kardinaal Eijk
Aartsbisschop van Utrecht

Opgegeven stellingen:
1. Praten over zingeving? Dat moet je niet willen in de zorg.
2. Met mijn keuzes over leven en dood zeg ik ook iets over het leven
van anderen.

Wij mensen vragen van nature naar de zin van ons leven, al doen we dat niet elke dag even bewust. Over zingeving moet daarom gesproken worden, ook in de zorg. De vraag is niet of we over zingeving moeten spreken. De fundamentele vraag is een heel andere, namelijk over welk type zingeving we het hebben. Gaat het om een universele zin van het leven, een waardigheid die geldt voor alle mensen zonder uitzondering? Of gaat het om de individuele waardigheid, de zin die het individu aan zijn eigen leven geeft en waarover niemand anders zich een oordeel kan vormen dan alleen hijzelf?

Het laatste is de vaste overtuiging van de huidige seculiere cultuur, die door sociologen en filosofen worden gekarakteriseerd als het expressief individualisme.1 Deze cultuur is een massafenomeen geworden in de Westerse Wereld door de snelle groei van de welvaart vanaf het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw, die het individu in staat stelt te leven in relatieve onafhankelijkheid van anderen. Deze cultuur impliceert niet alleen het recht, maar zelfs de plicht van het individu om zich van anderen te onderscheiden door zijn uiterlijk, zijn levensbeschouwing, religie en de zelf gekozen ethische waarden en normen. Populair gesproken is het ideaal: ‘ik wil mezelf zijn’. Voor gemeenschappelijk gedeelde overtuigingen, zoals de christelijke levensbeschouwing, is er daardoor weinig ruimte.

Het sterke accent, gelegd op de autonomie van het individu, gaat gepaard met een door en door dualistische visie van de mens. Men ziet het rationele bewustzijn, feitelijk gereduceerd tot gecompliceerde functies van de hogere hersenstructuren, die voor de mens specifiek zijn, als de eigenlijke menselijke persoon. Daarentegen wordt het lichaam ervaren als iets secundairs dat niet specifiek tot de menselijke persoon als zodanig behoort en waarover hij een vergaand beschikkingsrecht heeft. Deze combinatie van factoren maakt dat men de waarde en de zin van het leven beschouwt als iets waarover alleen het individu zelf zich een oordeel kan vormen. Binnen deze cultuur geldt een ziekte of handicap al gauw als een inperking van de autonomie en daardoor van de menselijke waardigheid. Dit is een van de redenen waarom een groeiend aantal zieken het verzoek richt tot de arts om
het leven te beëindigen in de vorm van euthanasie of medische hulp bij suïcide.

Tegen de achtergrond van de huidige cultuur is het verre van gemakkelijk de christelijke mensvisie uit te dragen. Volgens deze visie heeft het menselijk leven een zin en waardigheid, die de waarde overstijgt die het individu in kwestie aan het eigen leven hecht. Deze universele waardigheid vloeit volgens de Heilige Schrift voort uit het gegeven dat de mens
is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis (vgl. Gen. 1,26-27; 9,6). Dit betreft de menselijke persoon in zijn totaliteit, dat wil zeggen in zijn geestelijke en zijn lichamelijke dimensie. Het lichaam behoort essentieel tot de mens en deelt daarom in diens waardigheid (vgl. (Gaudium et spes nr. 14).2 In de encycliek Evangelium Vitae benadrukte paus Johannes Paulus II dat het menselijk leven altijd een goed of een waarde is:

“Het leven dat God aan de mens geeft is geheel verschillend van het leven van alle andere levende schepselen, omdat de mens, ofschoon gevormd uit het stof van de aarde (vgl. Gen. 2,7; 3,19; Job 34,15; Ps. 103 [102],14; 104 [103],29), een manifestatie is van God in de wereld, een teken van Zijn aanwezigheid, een spoor van Zijn heerlijkheid (vgl. Gen. 1,26-27; Ps. 8,6).” (Evangelium vitae nr. 34).3

Dit geldt altijd en overal, hoe zeer het leven ook mag zijn ontluisterd in onze ogen door een ziekte of een handicap. Hierin ligt het fundament van de universele waardigheid van het leven van de mens.

Zo vinden we ook het antwoord op de tweede vraag: als iemand van mening is dat zijn leven een zin en waardigheid heeft die alleen hij als individu kan bepalen, dan gaat hij ervan uit dat dat ook geldt voor andere individuen. Mensen oefenen in dit opzicht trouwens een grote invloed uit op elkaar. We zien dit ook in de praktijk gebeuren. In het begin van de jaren
tachtig ging de discussie alleen over het toestaan van euthanasie in de terminale fase van het leven. Later werd die discussie uitgebreid tot levensbeëindigend handelen bij chronische aandoeningen, psychiatrische aandoeningen en dementie. Een bijzondere doorbraak betekende het Gronings Protocol uit 2005, een regeling voor levensbeëindigend handelen bij pasgeborenen, dat wil zeggen bij mensen die zelf hun wil niet kenbaar kunnen maken.

Het christelijk geloof voegt aan de discussie over de zin de waardigheid van het leven nog een bijzondere dimensie toe door haar visie op het lijden. Het lijden kan het vermogen van de zieke danig beproeven om de zin en de waardigheid van het eigen leven nog te zien. Toch kan zich in het lijden een diepere zin van het menselijk leven openbaren in de vorm van
een roeping door Jezus. Hierover schreef paus Johannes Paulus II zijn apostolische brief Salvifici doloris:

“Christus geeft geen abstracte, zakelijke verklaring van de redenen van het lijden, maar zegt op de eerste plaats: ‘Volgt Mij!’ Kom, neem door uw lijden deel aan dit werk voor het heil van de wereld, dat door Zijn lijden bewerkt wordt! Door Mijn kruis. Terwijl de mens zijn kruis op zich neemt en zich zo op geestelijke wijze met het kruis van Christus verenigt, openbaart zich aan hem de heilsbetekenis van het lijden.
De mens ontdekt deze zin niet op menselijk niveau, maar op het niveau van het lijden van Christus. Maar tegelijk daalt deze heilsbetekenis van het lijden vanuit het niveau van Christus af op menselijk niveau en wordt in zekere zin zijn persoonlijk antwoord. Dan vindt de mens in zijn lijden innerlijke vrede en zelfs geestelijke vreugde” (nr. 26).4

De grote vraag is hoe we de zieke en gehandicapte medemens kunnen overtuigen van de essentiële zin en waarde van zijn leven.

In dit opzicht ligt er een taak weggelegd voor de zieke en gehandicapte zelf om anderen te overtuigen van de waarde van het menselijk leven onder alle omstandigheden. Men zou misschien kunnen denken dat deze opdracht vooral de werkers in de gezondheidszorg betreft en dat is natuurlijk ook een belangrijk onderdeel van hun taak. Echter, dat een aantal activiteiten voor een zieke of gehandicapte niet meer mogelijk is, veroordeelt dat hem nog niet tot pure passiviteit. Als de zieke zelf de waarde en de zin van zijn leven ziet, kan hij daar een krachtige getuige van zijn.

In dit verband zou ik willen wijzen op paus Johannes Paulus II, wiens woorden ik zojuist heb geciteerd. In de laatste jaren van zijn leven leed hij aan de ziekte van Parkinson, die hem het vermogen om zich voort te bewegen en te spreken belette en de mimiek van zijn gezicht deed verstarren.
Desondanks aarzelde hij niet om in het openbaar te verschijnen. Door te laten zien dat ook een gehandicapte leider op wereldniveau kan zijn, heeft hij veel zieken en ouderen bemoedigd om de waarde van het leven niet uit het oog te verliezen onder de omstandigheden waaronder zij leven.
Aan het einde van zijn leven paste Johannes Paulus II zijn boven geciteerde apostolische brief over het lijden op zichzelf toe. Een Italiaanse journalist sprak daarom van een “geleefd leergezag.” In zijn preek bij gelegenheid van de viering van het Millenniumjaar 2000 voor
zieken en medewerkers in de gezondheidszorg riep hij alle zieken op om hetzelfde te doen:

“ De Kerk treedt het nieuwe millennium binnen terwijl zij het Evangelie van het lijden aan haar hart drukt, dat de aankondiging is van verlossing en heil. Zieke broeders en zusters, jullie zijn bijzondere getuigen van dit Evangelie. Het derde millennium verwacht van lijdende christenen dit getuigenis.”5

Het spreekt voor zich dat het ook voor de medewerkers in de gezondheid een belangrijke opdracht is om zieken en gehandicapten te helpen de waardigheid van hun leven te ontdekken of herontdekken. Wat betreft deze opdracht van de medewerkers in de gezondheidszorg zou ik drie punten willen aanstippen:

1. Zij moeten op de eerste plaats interesse hebben in de zieke mens in zijn totaliteit door een echt menselijke interesse te tonen die verder gaat dan de puur medisch-technische aspecten. Als zij zich teveel focussen op het laatste, dan kan dat bij hen een gevoel van falen teweegbrengen, als zij bij chronische en ongeneeslijke aandoeningen niets meer kunnen
uitrichten. In dat geval lopen zij het risico vanwege het gevoel te falen de zieke te ontlopen en deze bijgevolg te weinig aandacht te schenken. Een algemene ervaring in centra voor palliatieve zorg is dat mensen met een ongeneeslijke aandoening die er zijn opgenomen, dikwijls opbloeien.
Zij voelen zich door een bejegening die zich richt op alle facetten van hun leven – medisch, psychisch, sociaal en pastoraal – bevestigd in de zin en de waardigheid van hun leven.

2. Op de tweede plaats geldt dat vooral de medewerker in de gezondheidszorg die zelf heeft geworsteld met de erkenning van de zin en de waardigheid van zijn eigen leven, zieken daarbij het meest behulpzaam kan zijn. We kunnen ons niet zomaar totaal in een ander verplaatsen. Dit vereist een ervaring en een rijpheid die de medewerker in de gezondheidszorg
in staat stelt de eigen worsteling met de zin en waardigheid van het leven onder ogen te zien. In dit opzicht kan hij trouwens veel leren van zieken en gehandicapten die de zin en waardigheid van hun leven erkennen, ook al wordt dat nog zo op de proef gesteld.

3. Op de derde plaats – en dit is het voornaamste – hebben medewerkers in de gezondheidszorg, zoals alle mensen, behoefte aan een icoon. Een icoon in het oosters-orthodoxe christendom is een afbeelding die iets van de afgebeelde persoon present stelt. Naar analogie hiervan wordt ook een persoon een icoon genoemd die in zijn zijn en in zijn handelen
een bijzondere excellente eigenschap present stelt en daarom wordt gezien als een voorbeeld om na te volgen binnen een specifiek terrein. Voor de medewerkers in de gezondheidszorg houdt de christelijke traditie van oudsher als icoon bij uitstek de Barmhartige Samaritaan voor uit de gelijknamige parabel van Jezus in het Evangelie volgens Lukas (10,25-37).6

De Barmhartige Samaritaan gaat – in tegenstelling tot de priester en de leviet – niet met een grote boog om de gewonde en gekwetste medemens heen, maar ontfermt zich over hem, omdat hij medelijden heeft (Luk. 10,33). Het gaat hier niet om een oppervlakkig medelijden, maar om diep gevoel van barmhartigheid. Het werkwoord hiervoor in de originele tekst van het Evangelie is afgeleid van het Griekse woord voor ingewanden. Het is een medelijden die je innerlijk raakt, wat de Nederlandse term barmhartigheid goed weergeeft: een erbarmen, dat wil zeggen een zorg bieden vanuit je hart.

Opvallend in de parabel is dat Jezus aan het einde ervan niet de gewonde man aanduidt als de naaste van de hulpverlener, maar het omgekeerde doet. Hij wijst de hulpverlener aan als degene die zich tot naaste maakt van de gewonde man: “Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man die in de handen van de rovers is gevallen?” (Luk. 10, 36).
Het antwoord is degene die hem daadwerkelijk te hulp is geschoten. Jezus nodigt ons allen uit om onszelf tot naaste te maken van de medemens in nood. Omdat het in de parabel gaat om een gewonde medemens, is de Barmhartige Samaritaan in het bijzonder een icoon voor medewerkers in de gezondheidszorg. Door de gewonde man te verzorgen erkent hij de zin en waardigheid van diens leven en helpt hij hem om die te herontdekken.

Een aantal Kerkvaders identificeert de Barmhartige Samaritaan met Christus Zelf, die ons – gewond als wij zijn door de zonde – geneest door ons daarvan te verlossen, onze waardigheid als wezens geschapen naar Gods beeld herstelt en ons verheft tot de waardigheid van de kinderen Gods. Door Zijn menswording heeft de Zoon van God zich tot onze naaste gemaakt. Onszelf tot de naaste van onze medemens in nood maken is een fundamentele vorm van de navolging van Christus. Door zichzelf te maken tot de naaste van zieken en gehandicapten met als icoon de Barmhartige Samaritaan en daarmee de zin en waardigheid van hun leven te bevestigen, brengt de christelijke medewerker in de gezondheidszorg heel concreetde navolging van Jezus in praktijk.

Noten

  1. Vgl. Ch. Taylor, Varieties of Religion Today: William
    James Revisited
    , Cambridge/London: Harvard University Press, 2002,
    pp. 79-107.
  2. Tweede Vaticaans Concilie, Pastorale Constitutie over
    de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes (7 december
    1965), Amersfoort: Katholiek Archief/De Horstink, z.j., p. 31.
  3. Johannes Paulus II, “Encycliek over de waarde en de onschendbaarheid van
    het menselijk leven Evangelium Vitae (25 maart 1995),” Kerkelijke
    Documentatie
    23 (1995), nr. 5, pp. 213-288, citaat op p. 237.
  4. Johannes Paulus II, Het Heilzame lijden, Apostolische brief
    Salvifici doloris (11 februari 1984), Roermond: Stichting Verkondiging
    voor het bisdom Roermond, 1984, citaat (enigszins aangepast)
    op pp. 29-30.
  5. Johannes Paulus II, “Homily for the jubilee of the sick and health-care workers (11 febbraio 2000),” nr. 5, zie:
    http://www.vatican.va/holy_father/john_paul_ii/homilies/2000/documents/hf_jp-ii_hom_20000211_jubilee-sick_en.html.
  6. W.J. Eijk, “The Good Samaritan is the Greatest Justice,” Dolentium
    Hominum
    25 (2011), nr. 1, pp. 64-68.
Reacties uitgeschakeld voor Waardevol Leven

Type uw zoekwoord in onderstaand veld. Druk hierna op enter/return om te zoeken

Spring naar toolbar