Duiding
Recht op leven als meest fundamenteel recht

De moeder van de mensenrechtenverdragen, de Universele Verklaring van de Rechten van de mens uit 1948, bepaalt in artikel 3 dat een ieder het recht heeft op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon. Het recht op leven moet worden beschouwd als het meest fundamentele recht van alle mensenrechten. De in de internationale documenten opgenomen mensenrechten vormen de nadrukkelijke erkenning van de waardigheid die ieder mens eigen is. Het zwaardere gewicht van het recht op leven ten opzichte van de andere mensenrechten, komt tot uitdrukking in artikel 6 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Daar is het als eerste mensenrecht is opgenomen onder de toevoeging dat dit recht door de wet wordt beschermd. Het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden stelt het recht op leven centraal (art. 2), en het recht op leven is ook vooropgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (art. 2, eerste lid).
Van belang voor de JPV is dat het Europese Hof voor de bescherming van de rechten van de mens (EHRM) in 2002 heeft uitgesproken dat individuen aan het recht op leven geen recht op sterven kunnen ontlenen.

Zorgplicht en uitzonderingen

Alhoewel het recht op leven in deze documenten direct wordt gekoppeld aan het verbod op willekeurige levensberoving en het afschaffen van de doodstraf, wordt er in het internationale recht ook de zorgplicht van de Staat onder verstaan om het menselijk leven effectief te beschermen. Dat kan onder meer gebeuren door middel van strafwetgeving waarin de de plicht tot bescherming van het leven in verband met de onaantastbaarheid daarvan wordt uitgewerkt. In Nederland heeft deze plicht geleid tot het verbod in artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) van levensbeëindiging op verzoek en in artikel 294 Sr. tot het verbod van hulp bij zelfdoding. Voor de JPV vormt de toepassing van de uitzonderingen op deze verboden in de Euthanasiewet een bijzonder punt van voortdurende aandacht en een grond voor het kritisch volgen van de ontwikkelingen op dit terrein.
Dat geldt ook voor de regeling van abortus, waarbij voor een soortgelijke vorm van regelgeving is gekozen als bij de Euthanasiewet: een strafrechtelijk verbod (artt. 82a, 296 Sr.) met wettelijke voorwaardelijke uitzonderingen in de Wet afbreking zwangerschap (Waz, Abortuswet). Ook de toepassing van deze bepalingen heeft de bijzondere en kritische aandacht van de JPV.

Recht op leven en doelstelling JPV

Het recht op leven in verband met de erkenning van de inherente waardigheid van de mens staat centraal in het beleid en de acties van de JPV. Elk menselijk leven is volgens de JPV een groot en uniek goed. De vereniging heeft op grond daarvan de overtuiging dat de waarde van het leven van elke mens vanaf de conceptie tot zijn natuurlijke dood onaantastbaar is en daarom onder alle omstandigheden beschermingswaardig is. Dat is de reden waarom de vereniging zich inzet voor de rechtsbescherming van het leven van de mens in alle fasen van zijn bestaan. Wanneer het geldende recht, of de interpretatie daarvan, het leven van de mens onvoldoende beschermt of zelfs bedreigt, zal de vereniging zich inspannen om het recht en zijn toepassing in positieve zin te veranderen. De onaantastbaarheid van het menselijke leven blijft daarbij voor de vereniging het uitgangspunt van handelen.

Recht op zelfbeschikking

In de rechtspraak van het EHRM rond euthanasie heeft het recht op zelfbeschikking (autonomie) een erkenning door het Hof gevonden en heeft het zelfbeschikkingsrecht gaandeweg aan kracht gewonnen. ‘Persoonlijke autonomie’ wordt door het Hof beschouwd als een belangrijk principe bij het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van artikel 8 EVRM. Het zelfbeschikkingsrecht zou betekenen dat personen keuzevrijheid hebben bij abortus en euthanasie, waarin anderen zich dan niet zouden mogen mengen.
De JPV verzet zich tegen een doorgeschoten opvatting van het recht op zelfbeschikking zowel in de euthanasie- als in de abortuspraktijk. De JPV hanteert het uitgangspunt dat de mens niet alleen voor zichzelf leeft, maar deel uitmaakt van een breder gemeenschapsverband dat betrokken is bij dergelijke keuzen en dat daarbij een verantwoordelijkheid draagt die onder omstandigheden tot verplichte hulp en bijstand kan leiden. Dat geldt in versterkte mate waar het de kwetsbaarheid van de mens betreft.

Voltooid leven en euthanasie

De JPV staat gereserveerd tegenover claims tot levensbeëindiging wegens het voltooid zijn van het leven. Op basis van het geldende Nederlandse recht kan zo’n claim alleen kansrijk zijn als tevens sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk leiden als medisch classificeerbare aandoeningen. Een rechtsgeldig verzoek daartoe kan alleen gedaan worden als er geen sprake is van psychiatrische stoornis of een ander gebrek in de cognitieve sfeer. Als niet aan deze criteria wordt voldaan, kan van een regeling voor hulp bij actieve levensbeëindiging wegens ‘het voltooid zijn’ van het leven volgens ons, ongeacht de leeftijd van de betrokkene, geen sprake zijn.
De JPV staat op het standpunt dat, ingeval niet aan de wettelijke criteria wordt voldaan, de inspanningen van de gemeenschap, waaronder de met betrokkene verbonden personen en hulpverlenende instanties, steeds zo veel mogelijk gericht moeten zijn op het verminderen en liefst wegnemen van de doodswens via zingeving, beleving van waarden en het geven van betekenis aan het leven in sociaal verband.
Ook als wél aan de euthanasie-criteria wordt voldaan, blijft voor de JPV de waardigheid van het leven een gegeven en moet de betrokken persoon alle hulp en bijstand worden geboden om het onvermijdelijke afscheid van het leven op een menswaardige wijze te kunnen nemen.

Koppeling naar verdragen en nationale wetten

– Universele Verklaring van de rechten van de mens (UVRM) (artt. 3, 8)
– Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO) (art. 6)
– Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) (art. 2)
– Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (art. 2)
– Wetboek van Strafrecht (Sr.) (artt. 82a, 293, 294, 296)
– Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL, Euthanasiewet)
– Wet afbreking zwangerschap (WAZ, Abortuswet)
– Wetsvoorstel Toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek (wetsvoorstel voltooid leven, TK 35 534,17 juli 2020).

Jurisprudentie

Jurisprudentie volgt later.

VN: ‘Recht op abortus’. Hoe juridische soevereiniteit lidstaten wordt genegeerd

NJB, 05 februari 2019, door mr. Marie-Thérèse Hengst.  De auteur is jurist internationaal en Europees recht. Het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties (HRC) vindt dat lidstaten niet zelf hun abortuswetgeving…

Kroniek – Dr R. Seldenrijk – Recht op leven en respect

    PVH 6e jaargang – 1999 nr. 3, p. 075-077   * * * * *     bezoekers Vandaag is het Meest recente wijziging 12 July, 2015 17:31…

Thema's aangaande Levensbegin (PVH), Thema's aangaande Levenseinde (PVH), Thema’s aangaande Mensenrechten (PVH), Menselijke waardigheid
Over (on)kwaliteit van leven
Jaargang 29 - 19 oktober 2022

19 oktober 2022 Mensen met een medische geschiedenis, chronische ziekte of handicap – zelfs mensen zoals ik, die een kind met een handicap hebben – zijn maar al te goed…